Naam:
|
Anne Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Sijnen camp bij den annenacker op de coevering (onder
Eerde), [GSO-262 (1617)];
annenacker aen de leest voor sijterse beemden [GVE13
(1792)];
een
perceel teulland, groese, houtwasch en geregtigheden
gelegen te Veghel in de valstraat genaamd annenakker [N
(1819)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan de Leest waarschijnlijk in de
omgeving van het huidige
Biesboschpark en op de Coevering onder Eerde in het
grensgebied met Sint-Oedenrode.
Het
eerste lid is afgeleid van de vrouwsnaam An (Johanna).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 17. perceel nr, 8 lag “agter Anne Acker” |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Appelenweert |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Den
hessels beempt int akartssche thiende bij den appelweert
[Hs-I0 (1519-1538)];
appelenweert aan het havel [RAV-23 (1530)];
huijs, hoff, boomgart en aengelegen lant alnoch twee
lopens in de valstraat alnoch een lopens in de akerse
thiende, alnoch een hoijbemt genaamt den appelenwerdt,
groot omtr. 9 karren hoij [N (1661)] ;
hoij
in appelenweert [GVEI2-20 (1778)]; appelenwaard [N
(1838)]; D 387 (h: 77.00).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Weerd/waard: ingedijkt land (Alblasserwaard,
Stevensweerd, Bolsward). Kil. weerd insula
amnica. Het woord land dat vaak onderloopt nog. De naam
appelweerkomt nu (1955) niet meer voor, maar blijkens de
vermelding "enen aabeempt" ligt het voor de hand te
besluiten, dat het een laagliggend en nat land moet zijn
geweest (Hs-I0).
Mnl.
weert, waert: 1) riviereilandje, 2) laagliggend land dat
vaak onder water loopt (Molemans ,1979-976). Ligging in
de Haveltse beemden, zuidelijk van het Havelt in de
Akert. Het eerste lid is mogelijk een volksetymologische
vervorming van de oudere toponiemen Epperenwaard,
Opperenwaard, Eppenwaard en Oppenwaard en zou dan een
persoonsnaam kunnen verbergen. Benoeming naar appels
lijkt in de drassige Haveltse beemden niet
waarschijnlijk.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 4 |
Opmerkingen:
|
Deze veldnaam kwam in Veghel behalve op het Havelt ook
voor in de Zijtaartse Beemden (Valstraat, nr. 4).
|
Naam:
|
Deeltje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Vant
deelken (de Leest) [GVE2-215 (1702)];
hoijlants genaamt het deelke aan de pettelaar opt citart
[RAV101-224v (1741)];
hoy
aldaer 't deeltje off Pettelaer (Zijtaart) [GVEI2254
(1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging onder Zijtaart en op de Leest,
mogelijk betreft het een perceel in het
grensgebied van Zijtaart en de Leest. "Deel" (uit een
groter geheel) bijv. perceel uit de gemene vroente (Cfr.
Dittmayer, 1963-312) of het na een erfdeling verkregen
deel (vgl. Kavel in Kaart) (M. Top. Overpelt).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Dielis Jan Dilis Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Dielisseacker [GVEI2-181 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Afgeleid van de mansnaam Dielis,
Delis of van de persoonsnaam Dielissen, Delissen. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 12-14 |
Opmerkingen:
|
Delis Jan Delis was in de periode 1642-1657 eigenaar van
perceel nr. 12. |
Naam:
|
aen den Doornhoek |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hofstad met toebehoren ter plaatse genaemt den
Doerenhoek [GZG-3246 (1591)]
de
hemel in doornhoek [Hs- (1682)]
een
hoeve groot in teulland metten hoff en boomgard, groes
en houtwas thien loopense en in hoyland een karre
hoijgewas gelegen aan den Dorrenhoek [HH-163
(1714-1783)]; 't rot den Doornhoek [GVIIB26 (1787)];
de
Doomhoek [kad. (1832)]; E 130-202.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend onder Zijtaart.
Allerlei bomen en struiken konden als grensaanduiding en
perceelsafsluiting dienen, maar zeker is er geen
geschikter dan de doornstruik (hagedoorn) die dan ook op
grote schaal als zodanig gebruikt werd (M. Schöfeld,
Veldnamen in Nederland 1980 -139); Misschien is hier
sprake geweest van een perceel voorheen bos, omgeven met
doornhagen, of van een dergelijk perceel nabij een bos.
Het eerste lid kan wellicht ook verwijzen naar de
eigenaar (van Doorn).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, 4, 6, 9 |
Opmerkingen:
|
Mogelijk verwijst de naam naar doornstruiken op de
woeste gemeenschappelijke gronden. Een groot gedeelte
van dit gebied is pas na de middeleeuwen in cultuur
gebracht.
|
Naam:
|
in den Keselaer |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Ad
locum dictum keeselaer [BP1188-488v (± 1414)];
keeseler, in sijtaart, naast valstraat in donkerbeemden
[Hs- (1533)];
int
keseler in die valstraet [Hs- (1519-1538)];
landt de stelt int keeselaer [GVE12-187v (1777)];
keselaar [kad. (1832)]; E 276-400, 402-474; N (1836,
1839), V.-]; E 226 (b: 43.20), 386 (b: 76.00), 448, 449,
459-464 (hu: 11.50; tu: 4.72; ho: 24.40; b: 98.70; w:
31.70; he: 37.90).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggende onder Zijtaart ter hoogte van de
verbreding in de Zuid- Willemsvaart.
Benoeming naar de bodemgesteldheid, i. c. naar de
hinderlijke aanwezigheid van een
grintsubstraat (P.D.K.: matig droge zandleemgrond met
grintsubstraat). Mnl. kesel, keisel, kiezelsteen (Mnl.Wb.IIl).
Cfr. ook: Kiliaan -290 kesel(steen), keselingh "silex";
W.N. T. VII 2734-35 kezel "keisteen".
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert
het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en
minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen
en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief
benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van
omheind terrein, anderen die van een open plek in het
bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants
wijst erop dat er van de 14de tot de 16de
eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan.
Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar
voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv.
een groene haag, maar een van planken en balken, die
vooral berekend was op kweekdieren.
Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse
voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die
evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer >
Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer
> Geelders, Hollaer > Holder etc. De FN ‘van Elderen’
verklaart hij als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij
wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in
oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.
Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de
landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens
Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen
vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij
voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd.
De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht
kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden.
De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat
laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en
Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze
gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd
en dat ze een latere fase van verdere of interne
kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de
laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere
bewoning.
De Bo geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals
Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, Notelaar
e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd
dan ‘hlar’. Het gaat dan om een verwijzing naar een oude
door de mens beïnvloede landschappelijke situatie. Waar
Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig terrein’
voor dit element, meent Blok een verfijning te moeten
aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al of
niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt
werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor
een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt
niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid
aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke
ingreep in de nauur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen-
en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont
veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen
van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk
is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de
‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het
kappen en plat branden van delen van het bos werd een
geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn
bosbegroeiing beroofd.
Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969
dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45;
Roelandts 1946:41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442;
de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws
1988:181.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 12-14 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in die Keselaerse Thiende |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 13, 14 |
Opmerkingen:
|
Voor de ligging van deze tiendklamp
zie de
toelichting
op de tiendkaart.
|
Naam:
|
Kleyn Beemtje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar de kleine omvang. |
Naam:
|
(aan de) Pettelaar |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoijlants genaamt het deelke aan de pettelaar opt citart
{RAV101-224v (1741)]
lant
aent ven pettelaer [GVE12-55 (1778)]
¼ in
twee rijdende beemde gelegen te veghel in de zijterse
beemde, genaemt de pettelaar [N (1814)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Pettelaar, een kort kledingstuk. Gewestelijk
bijvoorbeeld in Brabant en Vlaanderen ook in den vorm
van pitteleer, pitteleerken in gebruik van een kort
jasje, een mansjas met korte slippen. (W.N.T. -1428)
Benoeming naar de vorm. Benoeming naar persoonsnaam of
bijnaam. Mogelijk van “pette” oude man, afgeleefde
grijsaard (W.N.T. -1428)
Van
het toponiem laar werd nog geen algemeen bevredigende
etymologische verklaring gegeven. Enkele naar voren
gebrachte betekenissen zijn: 1) open plaats in een bos;
2) plaats waar men hout kan lezen; 3) moerassig bos.
Volgens Van Passen blijkt een laar in de Kmepen over het
algemeen de betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond,
waarop men het vee liet grazen. (M. Top. Neerpelt,
-143-144)
|
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
De naam voor ongeveer 54 roeden bos, Baecxhoeve, perceel
nr. 35. Mogelijk houdt deze naam verband met de oudste
naam van het leengoed de Baecxhoeve: bij Perlaer.
|
Naam:
|
aent Schoor |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Lant
aent schoer in valstraet [GVEI2-222 (1778)];
landt de schoer en buntacker op ham [GVEI2-163 (1778)];
het
schoor [V.-]; B 272-276 (b: 2.04.60; tu: 9.30; w: 21.40;
hu: 10.50).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Een frekwent voorkomende benaming
voor kleine waterovergangen gewoonlijk een paar balken
of planken - zijn schoor en vonder. Schoor is onder meer
bekend in de betekenis van stut of steunbalk (Top. van
Bocholt, -37).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Een ‘schoor’ is in de Kempen veelal een bruggetje over
een beek, overdekt met mutsaards of graszoden zodat men
er met een kar overheen kon rijden. Het mnl. ‘schore’
betekent schoor, stut, schraag, een tot steun
aangebrachte paal.
Kuysten beschrijft de aanleg van deze schoren als
volgt: ‘Van beide oevers uit werd een dam aangelegd,
rondom voorzien van palen, die in de bodem werden
geslagen, versterkt met boomstammen en aangevuld met
aarde. Voor het stromend water moest een behoorlijke
doorgang overblijven, die overdekt werd met planken en
boomstammen om een overgang mogelijk te maken.
Vanzelfsprekend was een dergelijk ‘schoor’ weinig
duurzaam en was reparatie aan de orde van de dag’
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 13, 14 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Smitsacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Lant
smitsacker [GVE12-213 (1778)];
een
parceel teulland, canten en houtwasch aan de leest,
genaemt smitsacker, groot ontr. 6 1. [RAV112-228
(1799)];
smitsakker [N (1835, 1847, 1861)]; D 501 (b en w:
46.00), E 342 (b: 30.70), 425 (b: 79.90); smits akker
[V.]; A 940, 941 (b: 51.40).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Het eerste lid is een persoonsnaam
die nog algemeen voorkomt.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 18, 19 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aant Steenwegs Hecken |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Steebweghecken, zytaartse beemden [RAV56-87 (1681)]
hoy
aent steenwegshecken [GVE12-71 (1778)]
hoevenaarscamp by syterse beemt aan steenweghekken by
valstraat [GVIIE13 (1792)]
een
perceel hooi, houtwasch en geregtigheden genaamd
steenweghekke gelegen in veghel in de valstraat [N
(1820)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan de Valstraat ter hoogte van het
gebied de Zijtaartse beemden. Benoeming naar de ligging
aan een steenweg.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 6-8 |
Opmerkingen:
|
De naam voor het wegje dat langs het perceel 'de Steen'
aan Scheifelaar liep was Steenweegje. Deel Scheifelaar,
perceel no: 34 heette ook 'aant Steenwegs Hecken'. En
het lijkt aannemelijk dat dat Hecken naar het
Steenweegje genoemd is. Nu is het opmerkelijk dat het
toponiem 'aant Steenwegs Hecken' ook gebruikt wordt
voor beemden die precies aan de overkant van de Aa
lagen, voor Valstraat perceel nrs. 6, 7, en 8.
|
Naam:
|
in de Valstraet |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyt
eenen ecker in die valstraat gelegen dat nu gilt hanric
willemsoen van tillaer [GVIE2 (1427)
valstraat in Keselaar [Hs- (1682)]
beemt en hoy in de valstraet op zijtaert [GVE12-177
(1778)]
de
valstraat (nu sluisstraat, de leest) [kad. (1832)]; D 1
(bo: 49.90)
de
valstraat Gieliskamp [N (1861)]; E 392 (b: 43.20)
in
de valstraet ter plaatse genaemt keselaar [N (1883)]
de
valstraat [V.-]; D 417, 418 (bo” 79.20), E 415, 456 (b:
81.40)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Dit
is de oude benaming voor de weg naar Zijtaart, te
beginnen bij de huidige Sluisstraat, die via het gebied
de Leest naar de Hostie onder Zijtaart liep. Wellicht
geeft deze benaming aan dat de betreffende weg vanaf het
wat hooggelegen gebied de Hostie in de richting van
Veghel in hoogte afnam.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Vermoedelijk verwijzend naar een valhek of klaphek,
alhoewel de betekenis van een lichte helling niet
uitgesloten is. Zo zou het toponiem Valsteeg verklaard
mogen worden als plaats die aan een helling [val] ligt.
(Schönfeld 1980:43; v.Berkel & Samplonius 1989:185.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-3, 7-15, 17-20 |
Opmerkingen:
|
De cijnsregisters van Helmond geven als oudere vorm "Valsce
straat". Kennelijk was de oorspronkelijke naam 'Valse
Straet', ofwel 'slechte straet'.
|
Naam:
|
Vroukensbeemt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Het
hoy in vroukens beemt [GVE2-256 (1702)];
vrouwkensbeemt [GVE12-224v (1777)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 3 |
Opmerkingen:
|
Deze beemd zal eertijds van een of andere vrouwe geweest
zijn.
|
Naam:
|
Weertje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
weertjens op middegaal [RAV158-168v (1737)];
hoy
't weertje in zytaartse beemden [GVE12-272 (1778)];
de
waardjes [kad. (1832)]; A 763-776;
de
waardjes in de aabroeken [N (1891)]; A 765, 769, 770
(ho: 63.26).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied grenzend aan de Beekgraaf, gelegen tussen de Aa
en de dorpenweg naar Den
Bosch (waardjes), tevens onbekende ligging in de
Zijtaartse beemden (waardje). Diminutief van waard.
Waard mnl. weert, waert 1) riviereilandje, 2)
laagliggend land dat vaak onder water loopt (M.Top. Valk.
-263).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 5 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
opt Zijtaert |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Gelegen aldaar in zontvelt en zittart [HGB-407 (1356)];
ad
locum dictum zitert [Hs- (± 1385)];
huis,
erf, hof en een stuk land daaraan liggend, 2 ½ lopensz.
ter plaetse genaemt
op
zitart [GZG-1225 (1466)];
zijtart [GVE2-39 (± 1500)];
aent
sytart [Hs- (1519-1538)];
een
stuck landts den sijttart [GSO-262 (1617)];
den
ecker opt zijtert neffen marten donckers lant [GVE15-65
(1624)];
op
citart (citart) [GVE2-224 (1702)];
landerijen in vechel en twee hoeven in zyttert [Hs-
(1747-1794)]; het seitaart [N (1852)]; D 743 (b: 05.70),
753 (b: 44.50), 755 (b: 48.30), 760-780 (hu: 06.00; b:
2.56.50; ho: 5.81.10), E 524-534 (b: 3.49.10; w:
2.15.30; og: 83.90; hu: 12.30; tu: 06.50; bg: 30.20);
536-540 (b: 2.67.20; w: 1.08.40), 569 (bh: 2.22.40), 661
(de: 1.00.90), 672, 673 (de: 3.03.30; he: 59.20), F 654
(de: 76.30).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Een
der drie Veghelse kerkdorpen, zuidelijke ligging ten
opzichte van de kom van Veghel;
aan
de secundaire weg van Veghel naar Lieshout, tevens
benaming voor
een
boerderij ter plaatse. De volksetymologische
interpretatie is "bezijden de aarde (de Eerde, Eerde)
(Meuwese Veghelse Courant 1954).
Ook
Zittaart, dat we o.a. vinden in Zittert - Lummen (1132
Zetrud), te Deurne (1647
sittert) en te Rillaar (sitterstraat), zou
oorspronkelijk een weidenaam zijn, als afleiding
met
een verzamelsuffix van de plantnaam zegge (F. Claes,
Naamk. 1987 -66).
Wij
zien Zitterd al dan niet met paragogische konsonant,
verwant met het Nederlandse
"zijde"
(nhd. Seite).... De oorspronkelijke betekenis van zijde
is: "het lang-gestrekte".
Franck van Wijk s. v. I zijde, zij. Zitterd is dan een
gesubstantiveerde eigenschap of
toestand (bnw. + aard, eerd) van het type een dieperd,
een dikkerd, een slimmerd. Het
gehucht Zitterd onder Oerle is inderdaad een in de
richting noord-zuid lang uitgestrekt
gehucht. Gelet op de "eenzijdige" ligging van Zitterd,
nl. aan de rechterzijde van de
(thans harde) weg oerle-Veldhoven, zouden we ook met
Zink, Christmann en Baets kunnen
meegaan, die Zitterd laten teruggaan op "Sit(w)ert",
"seitwärts gelegener Gemarkungsteil".
Maar
ook dan is (en blijft) het grondwoord Nederlands zijde
(nhd. Seite). (De Bont Dialekt kempenland. Geografische
namen -222-223).
Ook
het Veghelse Zijtaart is een lang uitgestrekt gehucht en
eveneens is het gelegen aan een zijde van een weg, nl.
de weg Veghel-St.Oedenrode. Een uitgebreide bespreking
van het toponiem Sittard en verwante vormen is te vinden
in Naamkunde 6e jaargang 1974 afl. 1-4, pg. 51 tlm 87.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2, 13 |
Opmerkingen:
|
De naam
Zijtaart wordt gewoonlijk uitgesproken als
Seitert. Oorspronkelijk was het de naam voor het
gebied tussen de huidige Leinserondweg en de Aa (vanaf
circa 1825 de Zuid-Willemsvaart). Daar lag eertijds de
Hoeve Zijtaart, een leengoed van de heer van
Geffen. Oude schrijfwijzen zijn onder andere: Zitert
(1385), Zitart (1466), Sijttart (1617),
Zyttert (1747-1794) en Seitaart (1852).
De naam komt in meer plaatsen van
Nederland voor, zoals in:
- Limburg, het stadje
Sittard (vermeld in 1147 als Sitter)
- In Vught (De Sittard
in 1832, enkele percelen langs een oude maasarm)
- In Deurne (veldnaam
Sittert in 1647)
- Het gehucht Zitterd
onder Oerle (Zittert in 1340)
De naam van het stadje Sittard
in Limburg zou afgeleid zijn van Siter, van het
Oudhoogduitse sîte, hoogte of
berghelling, en de plaats lag dan ook op een hoogte.
De nederzetting is ontstaan in de Karolingische tijd,
tussen 700 en 1000. Ons Zijtaart lag niet op een
berghelling. Als de naamsverklaring van Sittard
klopt, dan hebben Zijtaart en Sittard niet
dezelfde oorspronkelijke betekenis. Dat hoeft ook niet,
al lijken de namen veel op elkaar.
In 1340 wordt het gehucht
Zittert ten zuiden van Oerle vermeld. Als verklaring
van deze naam wordt gegeven: Sitwert = zijwaarts.
Het gehucht ligt zijwaarts van de weg Oerle - Veldhoven.
Cornelissen vond dat een aannemelijke verklaring voor
Zijtaart: gelegen zijwaarts van de weg Veghel –
Sint-Oedenrode. Ik geloof het niet, want het oude
Zijtaart was slechts een klein gebied langs de
Valstraat en dat lag niet langs de weg Veghel –
Sint-Oedenrode. Ook de verklaring van wijlen de Erpse
pastoor Meuwese ‘bezijden de aarde (Eerde)’ is om
dezelfde reden ongeloofwaardig. Ook de verklaring
‘zijwaarts van de Valstraat’ overtuigt niet.
In de literatuur wordt de naam
Sittert ook verklaard als een afleiding van de
plantnaam zegge met een verzamelsuffix (toevoeging –t).
Zegge is een gras- of rietsoort. De plant komt voor op
natte grond langs bronnen en beekjes in loofbossen. Deze
verklaring past wel in de geografische gesteldheid van
het oude Zijtaart. Dat lag in een drassige
omgeving en oude veldnamen in deze omgeving (zoals
Loo acker, ter Eijken, Perlaar,
Bobbelaar en Keselaar) wijzen er op dat hier
langs de Aa in de Late Middeleeuwen nog bos was. Deze
ligging is vergelijkbaar met De Sittard in Vught,
dat langs een oude maasarm lag.
|
Naam:
|
Zijtaertsen Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 11 |
Opmerkingen:
|
Akker gelegen bij het gehucht ZIjtaart.
|
Naam:
|
Zeytart Ackerse Beemt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Den
zetart ackerse beemt [GVE12-234v (1777)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging onder Zijtaart. Benoeming naar de
ligging in of nabij percelen, de
Zijtaartakkers.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, 5 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Zijtaartsen Beemden |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoevenaarscamp by sijterse beemd aan steenweghekken by
valstraat [GVIIE13 (1792)];
de
seitaardsche beemd [kad. (1832)]; D 709-782;
de
zytarsche beemd ter plaatse keselaar [N (1893)]; E 424
(ho: 1.02.30); de zijtaartse beemd [V.-]; E 424 (ho:
1.02.30).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggende aan de westelijke oever van de Aa, dat
oorspronkelijk tot het Zijtaartse
geekend werd, maar door de aanleg van de Zuid-
Willemsvaart van Zijtaart afgesneden
raakte; aan de Zijtaartse zijde van de Zuid-
Willemsvaart draagt een perceel in het
Keselaar dat aansluit op de Zijtaartse beemden nog deze
naam. Benoeming naar de
ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-6 |
Opmerkingen:
|
-
|
|