De grenzen van de heerlijkheid Jekschot


Op 12 januari 1311 kreeg de Bossche poorter Willem die Cruudener van de hertog van Brabant onder andere de heerlijke rechten, zonder de hoge rechtspraak, binnen een gebied Jekschot genoemd. De grenzen van de nieuwe heerlijkheid worden in de uitgiftebrief als volgt omschreven:
 

Dit sijn de pale van Yecschot:

  -           1) van Jans huijs van Sontevelt op 2) Rudebroek,

  -           van 2) Rudebroek op 3) Michiels huijs,

  -           van 3) Mighiels huis op 4) de Vogel hutte,

  -           van de 4) Vogel hutte op 5) dende van Brestert op de side te Lieshout waart,

  -           ende van 6) dien eende van Brenstert op 1) den eerste grave Jans van Zontvelt agter sijn huijs regt jegens onsen bosch van Lint.

 

Om de grenspunten te lokaliseren hebben we op de volgende kaart in groen aangegeven welke percelen in 1832 nog op naam van de heer van Jekschot stonden. Verder hebben we in geel het cijns- en leengoed van Jekschot aangegeven, zoals dat met behulp van de Jekschotse cijns- en leenboeken vanaf de zestiende eeuw gereconstrueerd kon worden. Met een rode lijn is ook de gemeentegrens tussen Veghel en Sint-Oedenrode aangegeven, zoals die aangeggeven staat op de kadasterkaart van 1832 en op 27 mei 1827 vastgesteld was.

 

 

Grenspunten 1 tot en met 4




Het eerste grenspunt dat in 1311 genoemd wordt, is het huis van Jan van Sontevelt, gelegen tegenover de hertogelijk bossen op het Lijnt. Dit grenspunt lokaliseren we als punt 1 op de kaart. Het Lijnt is het gebied ten oosten van punt 1. Zondveld is de buurtschap direct ten noorden van Jekschot. In 1311 was daar al bewoning. Zie de reconstructie van Zondveld Hoog. Punt 1 vormde tevens een grenspunt van de gemeente Veghel en Erp, en het aangelegen perceel heette de Paal. Dit wijst er op dat hier ooit een grenspaal gestaan heeft.

 

Het tweede grenspunt is Rudebroek. Rudebroek werd later Reibroek genoemd en het was de naam voor het de drassige wildernis tussen Zondveld en Zijtaart. Dit grenspunt plaatste me voor een raadsel. Betekent dit dat heel Zondveld eertijds bij Jekschot hoorde? De oplossing voor dit raadsel werd gegeven door een oude tiendkaart van Veghel.

 

 

 

 

De grens van de tienden vertoont midden op Zondveld een uitstulping naar beneden ofwel naar het zuiden. Dit gebied behoorde tot de novalia ofwel nieuwe tienden, omdat deze percelen pas later van de gemene gronden aan particulieren verkocht waren. Een mogelijke verklaring is dat een brede doorgang vrij gelaten was om met kudden schapen de woeste gronden gelegen tussen de Jekschotse loop en het cultuurland van Zondveld te kunnen bereiken. Kort voor 1311 schonk de hertog deze wildernis aan Willem de Cruudener, die het gebied vervolgens als leen- en cijnsgoed aan derden uitgaf. Daarmee kwam een einde aan dit deel van de gemeenschappelijke wildernis en verviel de noodzaak om een brede doorgang naar dit gebied te houden. Het tweede grenspunt Rudebroek plaatsen we aan de zuidkant van de uitstulping. Of hier ook een grenspaal gestaan heeft en waar dan precies is niet bekend.

 

Het volgende grenspunt is Michielshuijs. Dit lokaliseren we als nr. 3 op de kaart. Net als delen van Zondveld was dit gebied al voor 1311 deels particulier bezit. De grens tussen punten 1, 2 en 3 was onregelmatig en rafelig. Waarschijnlijk was dat in 1311 ook al zo. Kennelijk volgde de grens hier de zuidgrens van de gronden die in 1311 al partiulier bezit waren. De woeste gronden ten zuiden van dat oudere cultuurland werden aan Willem die Cruudener geschonken en behoorden tot de heerlijkheid Jekschot.


De grens liep van punt 3 zuidwaarts naar het volgende grenspunt, de Vogel hutte, nummer 4 op de kaart. Deze grens werd in 1753 getekend door Jan de Weijer. Let op, zijn kaart staat vergeleken met bovenstaande kaarten op zijn kop. Grenspunt 4 is op zijn kaart gemarkeerd met de letter H, en grenspunt 3 met de letter I.

 

 

 

 

De Weijer beschrijft het deel tussen H en I als volgt: "Van H tot I door den loop oft sloot welk scheijt de hey van de Heerlyckheyt Jeckschot en is breet 6, 7, 8 à 9 voeten, diep 3, 4 à 5 voeten" en "Den Heer van Jeckschot off desselfs rentmeester voert de schouw van H tot I alsmede den binneloop van Jekschot." De grensloop tussen 3 en 4 (of H en I) werd bij de inrichting van de heerlijkheid in 1311 recht getrokken. Ongetwijfeld had de loop eerder een meer kronkelig verloop.

 

In september 1643 beweerde Anna van Hambroeck, vrouwe van Jekschot dat de grens tussen grenspunt 1 en 3 een stuk noordelijker liep, langs het Reibroek, en dat Zondveld daarom bij de heerlijkheid Jekschot hoorde. In oktober 1745 beweerde het dorpsbestuur van Veghel dat de grens zuidelijker liep en onder Zondveld door liep, ter hoogte van de latere gemeentegrens. Waarschijnlijk hadden beide partijen ongelijk en lag de waarheid hier letterlijk in het midden.

 

Uit bovenstaande beschrijving en lokalisering van de grenspunten van de heerlijkheid Jekschot kunnen we concluderen dat niet heel Zondveld tot de heerlijkheid Jekschot hoorde, maar alleen het zuidelijke deel. Dit wordt bevestigd door andere bronnen. Op onderstaande kaart is met blauwe stippen aangegeven welke percelen in de bronnen aangeduid worden als gelegen "in Jecxscot". Een akte in het Veghelse schepenprotocol is meer specifiek en noemt vier "buunder, deels heyvelt en deels weyvelt", gelegen binnen de palen van Vechel en in de heerlijkheid Jekschot" (R27, fol. 869 d.d. 1-6-1565). Dit perceel is rood gearceerd op onderstaande kaart.



 

 

Grenspunten 5 en 6

 

De volgende grenspunten zijn: "op dende van Brestert op de side te Lieshout waart ende van dien eende van Brenstert op den eerste grave Jans van Zontvelt agter sijn huijs regt jegens onsen bosch van Lint", dus: naar het einde van de Brenstert in de richting van Lieshout, en van dat einde van de Brenstert naar de eerste sloot achter het huis van Jan van Zontveld recht tegenover de hertogelijke bossen van het Lijnt.

 

Hier hebben we een probleem. De brief van 1311 geeft tussen grenspunt 4 en 1 slechts een grenspunt, (dende van Brestert op de side te Lieshout waart), terwijl er volgens onze reconstructie  twee geweest moeten zijn. Dit is een oud probleem, wat al in de veertiende eeuw tot onduidelijkheid leidde. Op 30 november 1362 werden mede daarom de grenzen van de heerlijkheid opnieuw vastgesteld. Men volgde de in de brief genoemde grenspunten, die in 1311 door de Bossche schout Jan Dicbier vastgesteld waren. Over grenspunt 1 tot en met 4 was men het eens, maar toen begonnen de problemen, omdat een deel van de lieden die als getuigen de grenspalen mee vaststelden toen "recht gegaen zyn van de Vogelhutte tot opten utersten ijnt te Liend wert, ende sommige syn gegaen al bine aen die syde te Lyshout wert, ende dair palen gesteken die in Gevaerts carten nyet begrepen en zyn."

 

Dus een deel van de lieden beweerde dat de grens naar het Lijnt liep, dus het groen gekleurde deel op de eerste kaart volgde, kennelijk omdat er in de brief van 1311 tussen grenspunt 4 en 1 maar een grenspunt gegeven staat en geen twee Een ander deel van de getuigen liep naar de grens met Lieshout, grenspunt 5 en zetten daar een grenspaal, die in de uitgiftebrief van 1311 niet genoemd wordt.

 

Volgens een verklaring afgelegd voor de Sint-Michielsgestelse notaris Jan van den Heuvel op 24 september 1644 lag er toen een "grooten blauwen steen gelegen in de heijde op het scheyden van Lieshout, Roode ende Jexschot welcke plaetse van oudts in de wandelinghe genoempt wordt den Beemstardt." Deze Beemstardt is ongetwijfeld identiek aan het grenspunt Brenstert genoemd in de brief van 1311.

 

Mijns inziens was de Brenstert of Beemstardt oorspronkelijk niet de naam voor de grenskei, maar voor de grenswal. De brief van 1311 spreekt immers dat de grens van punt 4 liep naar het einde van Brestert aan de zijde van Lieshout. Dat uitleggen als het "einde van een zwerkei" lijkt me onzinnig. De betekenis "het einde van een wal" is begrijpelijker. Het element -stert of -staart lijkt me ook te wijzen op een lange smalle strook, zoals in Veghel ook meerdere lange smalle percelen "hontstert" genoemd werden. Bovendien kunnen we de brief dan lezen of interpreteren als: naar het einde van de Brestert op de zijde van Lieshout en van het andere einde van Brenstert naar de eerste gracht achter het huis van Jan van Zontvelt", dan hebben we ook het vermiste grenspunt in de brief van 1311 teruggevonden. In dat geval was er al in 1362 sprake van een onnauwkeurigheid in de grensbeschrijving in het charter.

 

De betreffende wal de zou dan tussen grenspunt 5 en 6 gelegen moeten hebben. In zijn in 1832 voltooide manuscript Beschryving der vryheid St. Oden Rode nam de Rooise koster Brock een door hem getekende kaart van de heerlijkheid Jekschot op, naar zijn zeggen gebasseerd op bovenstaande kaart van De Weijer uit 1753.

 

 

 

Brock schrijft tussen grenspunt 5 en 6 inderdaad het woord "wal". Het woord wal komt daar niet voor op de kaart van de Weijer, en de wal zal daarom in 1832 nog aanwezig geweest zijn. Brock tekende op zijn kaart vanaf de zwerfkei met een stippellijn de grens van de heerlijkheid in noordwestelijke richting, precies in het verlengde van de grens van de gemeint van Lieshout. Op 24 september 1644 lag ook daar nog een wal. Enkele lieden verklaarden toen te hebben "begaen ende besichticht den wall ende gracht scheydende de heerlijckheden van Lieshout, Roode ende Jexschot, beginnenden van den voirscreven steen ofte Beemstert van Lieshout aff ende streckende noortwest uyt langhs Jexschot gemeijnlyc genoempt den Jexschotschen wal. Ende van allen ouden tyden bekendt den reen [= grens] tussen Roode ende Jexsschot, welcken gracht ende wal wy bevonden ende gesien hebben oochschynelyc inne volle ende volcomen wesen gelyck die voor alle menssen gedenckenisse is gegraven geweest uytgenomen dat hier ende daer eenige loncken ofte sloopen door de beesten by lanckehyt van tijden oft andersints waeren nedergeslecht oft nedergeloopen soo men presumeerden."

 

Volgens een verklaring uit 1745 was de wal geslecht toen de inwoners van Rode het proces tegen Jekschot - dat ging om het medegebruik van het cijnsveld - hadden gewonnen, dat was in 1683 gebeurd. Deze wal zal in het verlengde van de grens van Lieshout gelopen zal hebben, omdat:

 

1. er aanwijzingen zijn dat de grenzen van de heerlijkheid Jekschot en de aangrenzende gemeintes tegelijkertijd vastgesteld werden. Ze uitgiftebrief van de heerlijkheid en aangrenzende gemeintes dateren uit dezelfde periode. Bovendien viel de grens van de heerlijkheid tussen punt 5 en 6 samen met grens tussen de gemeintes van Veghel en Lieshout en ten zuiden van punt 1 liep de grens van de heerlijkheid in het verlengde van de grens tussen Veghel en Erp.

 

2. De grenswal werd eertijds gemaakt door sloten te graven en het zand in het tussenliggende gebied te gooien. De wal tussen grenspunten 4 en 5 was in de achttiende eeuw geslecht. In dit gebied stroomde een waterloopje. Het is onwaarschijnlijk dat dit waterloopje, voordat de wal geslecht werd, over de wal heen stroomde. het is wel goed mogelijk dat het waterloopje de sloot langs de wal gedeeltelijk volgde. Na het slechten van de wal zal het verloop van de waterloop niet veel veranderd zijn. Het verlengde van de grens van de gemeente Lieshout raakte aan de waterloop. De waterloop liep hier dus eertijds gedeeltelijk door de gegraven sloot naast de wal, maar er niet over de wal heen.
 

Bronnen: Camps, Ooorkondenboek Noord-Brabant I, 1014-1020 nr. 835 d.d. 1311 januari 12; BHIC, toegang 350, collectie Van Leefdael, inv. nr. 8, fol. 309; BHIC, toegang 5116, notaris Jan van den Heuvel, inv. nr. 11, fol. 150; Brock, Beschryving der vreiheid St. Oden Rode II, 184, Heesters, 'De heerlijkheid Jekschot' in: Heemschild (1971) 59-67.


Martien van Asseldonk