De oprichting van de heerlijkheid Jekschot

De laatmiddeleeuwse transitie

 

In het midden of laatste kwart van de twaalfde eeuw begon de samenleving in het gebied van de latere Meierij van ’s-Hertogenbosch te veranderen. Door bevolkingsgroei en mogelijk andere oorzaken kwamen horigen vrij. Het aantal vrije boeren nam toe. Dit had ingrijpende gevolgen voor de organizatie van de samenleving.

Zo was tot in de twaalfde eeuw was de Veghelse kerk een eigen kerk van een heer. Vanaf het einde van de twaalfde eeuw of het begin van de dertiende eeuw werd de kerk beheerd door kerkmeesters aangesteld door de parochiegemeenschap.

Een ander gevolg was dat de vrije boeren zich in toenemende mate gingen bemoeien met het gebruik en beheer van de wildernis. Die wildernis was belangrijk voor de landbouw. Aan het einde van de twaalfde eeuw en de eerste decennia van de dertiende eeuw ontstond de globale indeling in gemeintes, due een indeling in gebruikersgroepen die hun eigen gemeint beheerden. In Veghel kwam de gebruikersgroep overeen met de kerkelijke parochie. Geleidelijk werd wel duidelijk welke boeren hun schapen waar mochten laten grazen en waar ze turf mochten steken enz. Hier en daar werden voor dat doel ook al grenzen vastgesteld, vaak de voorlopers van latere gemeentegrenzen. Op veel plaatsen waren de grenzen onduidelijk en het gebeurde ook wel in bepaalde gebieden boeren van verschillende gebruikersgroepen hun schapen lieten grazen zonder dat dat tot problemen leidde. De druk op de wildernis was aanvankelijk nog niet overal groot. Mogelijk werden hier en daar al wel afspraken gemaakt over waardevolle hulpbronnen zoals turfvennen.

 

De instelling van de Veghelse schepenbank dateert van wat latere datum. In 1231 ressorteerde Veghel nog ondere de rechtbank van het graafschap Sint-Oedenrode. In 1347 wordt voor het eerst Veghelse schepenen vermeld. De lieden die tot een rechterlijk ressort hoorden mochten eigen regels, zogenoemde keuren, vaststellen, en daarmee vormde een rechterlijk ressort ook een eenheid van plaatselijk bestuur.
 

Wat de grenzen betreft was voor de rechtspraak en parochie in eerste plaats van belang tot welke parochie of rechterlijk ressort een bepaald huis behoorde. In Veghel kwam - nadat Veghel een eigen schepenbank had gekregen - het rechterlijke ressort overeen met de parochie. Voor het territorium van de parochie waren ook de tienden van belang, dat was een-tiende deel van de oogst die men betaalde, aanvankelijk was dat voor het onderhoud van de kerk en pastoor. Later kwamen op veel plaatsen (delen van) de tienden in particulieren handen. Voor de tienden was het niet nodig om parochiegrenzen vast te stellen, zoals lang gedacht is. Het was voldoende om van elk perceel, of een aantal aaneengelegen percelen (een tiendklamp), vast te stellen waar waar de tienden betaald werden, en hoe de tiendklampen omgrensd waren.
 

Rond 1300 waren op veel plaatsen de enige grenzen die er waren de grenzen die vastgesteld waren voor het gebruik van de gemeintes, voor zover dat dan gebeurd was. Op Zondveld gebruikten de boeren waarschijnlijk delen van het Leint, Leinsven, het Reibroek en wildernis ten zuiden van Zondveld, gelegen tussen Zondveld en de Jekschotse Loop. De Jekschotse Loop zal toen al wel als nog onofficiele grens van de wildernis gediend hebben, omdat het nu eenmaal lastig is om met een kudde schapen een waterloop over te steken. Tussen Laag Zondveld en Hoog Zondveld bevond zich een doorgang naar de wildernis tussen het Zondveldse cultuurland en de Jekschotse loop.

 

 

De oprichting van de heerlijkheid Jekschot


Aan het einde van de dertiende eeuw begon de hertog van Brabant zich met de gemeintes in onze regio te bemoeien. Hij gaf de boeren die een bepaald deel van de wildernis samen gebruikten een bevestiging van dat gebruik, en de grenzen werden beschreven. Ook de parochianen van Veghel kregen in 1310 zo’n brief. Op sommige plaatsen werden bestaande grenzen, die de boeren onderling al afgesproken hadden of die in de praktijk ontstaan waren zonder dat er iets afgesproken was, bevestigd. Op andere plaatsen was die grens nog helemaal niet zo duidelijk en werd die in de uitgiftebrief voor het eerst offcieel vastgesteld. Dan kon er onrust ontstaan bij het naburige dorp, dat zich tekort gedaan kon voelen. Het lijkt er op dat ook op het Leins Ven bij de uitgifte van de gemeint van Veghel de grenzen nog niet helder waren, of in elk geval herzien werden doordat de hertog daar de heerlijkheid Jekschot creëerde. Het is nuttig om de verwikkelingen in een iets breder regionaal verband te schetsen.



Op 30 november 1309 gaf de hertog van Brabant een gemeint nabij Sint-Oedenrode uit aan zijn lieden die binnen de grenzen van die gemeint woonden. De lieden worden in deze brief niet nader aangeduid. Een week later, op 6 december 1309, volgde een gemeint aan zijn lieden van Schijndel. Het is opvallend dat de verhouding tussen het voorlijf en de jaarlijkse cijns van de gemeint van Sint-Oedenrode en die van Schijndel hetzelfde was, namelijk 40 : 1. Die verhouding werd elders niet aangetroffen. Ook de hoogte van de boete voor het onrechtmatig gebruik is voor beide gemeintes gelijk, 3 schellingen, hetgeen afwijkt van de in deze periode gebruikelijke 5 schellingen. De gemeintes werden kennelijk onder gelijke voorwaarden en kort na elkaar uitgegeven, wat er op wijst dat de geburen van Sint-Oedenrode en Schijndel van elkaars onderhandelingen op de hoogte waren en mogelijk zelfs samen onderhandeld hebben. Dit was niet het resultaat van een conflict tussen deze twee plaatsen, want de betreffende gemeintes grensden niet aan elkaar.

Behalve de gemeint die de hertog in 1309 aan zijn lieden te Sint-Oedenrode uitgaf, gaf hij op 2 augustus 1311 nog een tweede gemeint uit aan ‘zijn lieden van Rode’. Rond 1363, bij de rel om de gemene gronden in de heerlijkheid Jekschot, werd er door de hertog geen onderscheid gemaakt tussen de gerechtigden in deze twee gemeintes. De gebruikers van beide gemeintes werden als één groep behandeld in de omslag van de boeten voor het vernielen van het huis van de heer van Jekschot, dat binnen de grenzen van de heerlijkheid Jekschot stond. De gerechtigden in beide gemeintes van Sint-Oedenrode vormden samen één rechterlijk ressort.

Waarom werden deze gemeintes niet tegelijkertijd uitgegeven? Er zijn redenen om aan te nemen dat de uitgifte van de tweede gemeint problematisch was en dat er onderhandeld werd. In die tijd had de hertog namelijk in Jekschot, een gebied waar de gemene gronden van de inwoners van Veghel, Lieshout en een deel van Sint-Oedenrode elkaar raakten, (grotendeels woeste) gronden overgedragen aan Willem de Cruudener ter aflossing van een schuld. Het is opvallend dat de zeven schepenen met twee gezworenen van Sint-Oedenrode en de deken van het kapittel aldaar als getuigen optraden bij de eerste overdracht aan Willem de Cruudener. Hun instemming was kennelijk van belang.

Na verdere onderhandelingen tussen de hertog en Willem de Cruudener verwierf Willem op 12 januari 1311 heerlijke rechten - zonder de hoge rechtspraak - binnen aangegeven grenzen op Jekschot, met nog landerijen en rechten. Bij de uitgifte van de heerlijkheid Jekschot waren de gebruiksrechten in de gemene gronden van de omliggende plaatsen in het geding en het is vermoedelijk geen toeval dat de gemeintes van Veghel (5 augustus 1310), Lieshout (2 augustus 1311) en de tweede gemeint van Sint-Oedenrode (2 augustus 1311) in dezelfde periode uitgegeven werden. De zuidelijke grens van de heerlijkheid Jekschot kwam overeen met de grens tussen Sint-Oedenrode en Lieshout en tussen Veghel en Lieshout. De noordzuid lopende grens oon de noordoostelijke kant van Jekschot was ook de grens van de gemeint van Veghel en liep bovendien in het verlengde van de gemeintgrens tussen Veghel en Erp en de zuidwest grens van de heerlijkheid liep in het verlengde van de grens van de gemeitnes van Lieshout en Sint-Oedenrode. Ongetwijfeld zijn de grenzen van de heerlijkheid vastgesteld in samenhang met de grenzen van de aangrenzende gemeintes. Het een en ander maakt aannemelijk dat de hertog of zijn vertegenwoordiger in de periode 1309-1311 met de bewoners van de omliggende plaatsen onderhandelde over Jekschot, de uitgiften van de gemeintes en het vaststellen van de grenzen.

De eerste plaats met een aan Jekschot grenzende gemeint waarmee overeenstemming werd bereikt, was Veghel, dat op 5 augustus 1310 een uitgiftebrief voor zijn gemeint kreeg. Het is mogelijk dat het Leins Ven, het driehoekige stuk heide ten oosten van Jekschot, een compensatie was voor Veghelse boeren in het gehucht Zondveld voor het verlies van weidegronden op Jekschot. Toen de heerlijkheid Jekschot op 12 januari 1311 uitgegeven werd, was er nog geen overeenstemming bereikt met de geburen van Sint-Oedenrode en Lieshout. Uiteindelijk werden de tweede gemeint van Sint-Oedenrode en de gemeint van Lieshout op dezelfde dag (2 augustus 1311) uitgegeven.
 


De inrichting van het landachap


Bij de oprichting van de heerlijkheid Jekschot werd de wildernis tussen Zondveld en de Jekschotse loop door de hertog van Brabant aan Willem die Cruudener gegeven. Willem verkavelde dit gebied en gaf het vervolgens uit als cijnsgoed of leengoed aan diverse lieden. Hiermee verviel de noodgang voor de doorgang tussen Laag Zondveld en Hoog Zondveld. Dit gebied werd op een gegeven moment verkocht aan een particulier. Vanwege de latere verkoop werden uit dit perceel zogenoemde novalia tienden, of nieuwe tienden betaald, wat nog te zien is op een oude tiendkaart van Veghel.




Ongetwijfeld had de Jekschotse loop tot rond 1311 nog een kronkelig verloop. Met de verkaveling van de percelen werd ook de loop recht getrokken. De loop kreeg toen de ongeveer rechte hoeken en rechte lijnen die nog op de kadasterkaart van 1832 en bovenstaande tiendkaart te zien zijn. De naam Loopgraeff die ook voor deze loop gebruikt werd, wijst nog naar het rechttrekken van de loop. Een loop is een natuurlijke sloot of beekje en een graeff of gracht is een kunstmatig gegraven sloot. Ook de grensloop aan de oostkant van Jekschot werd recht getrokken. Aan de zuidkant van de heerlijkheid werd een wal opgeworpen, waarschijnlijk door twee sloten te graven en het zand daar tussen in te gooien. Op de zuidoost hoek van de heerlijkheid bij de  Heihoef groef men grensputten, de Reenputten genoemd. Waar de grens van de heerlijkheid en de grens van de gemeint van Lieshout allebei een knik maakten werd een grote zwerfkei als grenssteen geplaatst.

 

Ik heb lang gedacht dat deze kei op het punt lag waar de gemeenten Veghel, Sint-Oedenrode en Lieshout elkaar volgens de kadasterkaart van 1832 raakten, ongeveer halverwege de zwerfkei en de Reenputten op onderstaande kaart. Ik werd daarbij op het verkeerde been gezet door een artikel over Jekschot van pater Wiro Heesters in Heemschild in 1971. Heesters haalt een getuigenis aan van 24 september 1644. Toen zou verklaard zijn: "in de hei ligt een grote blauwe steen, gewoonlijk Beemstaart genoemd, die steeds gehouden is voor de scheidspaal tussen Rode, Veghel en Lieshout." Dit deel van de getuigenis die is afgelegd voor de Sint-Michielsgestelse notaris Jan van den Heuvel, luidt echter letterlijk dat deze blauwe steen "soude zyn den pael van Roode, Lieshout ende Jexschot ende altyt genoempt den Beemstardt". Veghel wordt in de oorspronkelijke verklaring dus niet genoemd.

 

De Reenputten waren volgens de uitgiftebrief van de Veghelse gemeint uit 1310 een grenspunt van de Veghelse gemeint. De Jekschotse loop ging pas later als grens van het bestuurlijk dorp Veghel fungeren. Zie hiervoor de geografie van Jekschot.
 

 

 

 


Niet alle gebied binnen de grenzen van de heerlijkheid was overigens eigen bezit of cijns- dan wel leengoed van de heer van Jekschot. Het cijnsveld in het zuiden lag wel binnen de grenzen van de heerlijkheid maar behoorde deaslniettemin tot de gemeint van Sint-Oedenrode. Een heerlijkheid was een ressort of gebied waarbinnen de heer heerlijke rechten als de rechtspraak had. De heer kan ook heerlijk gezag over de wildernis hebben, maar dergelijk heerlijk gezag sloot gebruik door een bepaalde gebruikersgroep boeren niet uit. De gemeint van de parochianen van Gemonde, de Bode, van Elde genoemd, strekte zich bijvoorbeeld over vier heerlijkheden uit.
 

Bronnen: Martien van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Oosterhout, 2002) par. 10.2.2; idem, De oorsprong van de gemeintes en de heerlijke rechten op de wildernis in de Meierij van ’s-Hertogenbosch (in voorbereiding); idem, ‘De heerlijkheid Jekschot’, in: van Vehchele tot Veghel 5 (1985) nr. 16, 89-97; idem, ‘Het slotje van Jekschot’, in: van Vehchele tot Veghel 6 (1986) nr. 20, 93-96; idem, ‘Raadsels rond Jekschot’, in: van Vehchele tot Veghel 7 (1987) nr. 22, 29-34; BHIC, notarissen van Sint-Michielsgestel, toegang nr. 5116, inv. nr. 11, fol. 155.

Kaart van Veghel     #