Kroniek van het jaar 1932
Mededeling van Anton Vissers
in maart 2016 |
|
Anton Vissers vertelt: Mijn
moeder Maria Anna Hermans (1918-2008) werkte ca
1931-1934 als diensmeisje in Liessel bij Ties Mennen en
Tona Raaijmakers (Tona Rad). Ze moest als 14 jarig
meisje leren omgaan met het huishouden. Leren poetsen,
koken etc. Dat kwam omdat haar moeder Truike van de
Vondervoort kort daarvoor was overleden. Haar
tweelingzus Anna zorgde voor het huishouden in hun
ouderlijk huis op de Vorst te Vlierden. Ties Mennen
woonde in een grote boerderij waar eerder de familie Cas
Vroonhoven en Hendrika Smolenaars (Drieka Kas) woonde.
Laatstgenoemde Drieka Kas was de zus van Martinus
Josephus Smolenaars, die pastoor op Zijtaart was toen
mijn moeder in 1939 trouwde met Has Vissers uit
Mariaheide en in Zijtaart gingen wonen.
|
BHIC, Kantongerecht
Veghel, toegang 42 inv. nr. 94 vonnis. 7 dd. 8-1-1932
|
|
Theodorus van Eert,
geboren 7-1-1870, landbouwer op de Biezen G 139 (Corsica
15) wordt bekeurd voor overtreding van de
jachtwet,waarvoor f.15,- boete. Voor het geweer moet hij
F.20,- betalen of 10 dagen celstraf.
|
BHIC, Kantongerecht Veghel, toegang
42 inv. nr. 94 vonnis 257 dd. 26-2-1932 |
|
Carolinus Martinus Rovers, geboren 18-9-1916 zoon van
Johannes Henricus Rovers en Henrica van Duijnhoven.
wonende Zijtaart G 25 (Leinserondweg 23). Voor overtreding
van de mollenwet drie gulden boete.
|
Herinneringen van Jaantje van
de Ven - van Sleeuwen verteld op 28 februari 2007. |
|
Begin maart 1932 werd er bij
Hannes van Zutphen een kleine geboren (Diny). Bij
een bevalling ging Hannes van Zutphen altijd op de fiets
naar Veghel om vroedvrouw
juffrouw Peters halen. Maar nu was het glad en slecht
weer. Hannes ging naar zijn buurman Toon van Sleeuwen.
Dochter Jaantje (12 jaar) hoorde ‘zoetjes gepraat’ (gefluister),
ze mocht het niet horen. Haar broer Dorus (14, bijna 15)
moest toen met de fiets naar Veghel om de vroedvrouw te
gaan halen. Die kwam te voet.
|
gesprek
met Nel Rietbergen op 17 december 2007. |
|
Nel:
"Ik was bij de vrouwentoneelclub. Jaan van
Asseldonk was daar ook bij, die kon verdorie goed
toneel spelen. Ik was ook bij de missienaaikring, we
deden dan thuis naaien. Er werd ook wel naailes en
kookles voor jonge vrouwen georganiseerd." Nel
staat helemaal rechts op de foto.
|
PA Zijtaart,
parochiememoriaal. |
|
In maart 1932 werd
door het kerkbestuur besloten om de
prijzen van de stoelen en banken met 2
gulden te verlagen vanwegen de heersende
economische crisis.
|
Mededeling van Door
Brugmans en Johan van Nunen d.d.
13 januari 2007. |
|
In het begin van de
jaren dertig gingen enkele kinderen zoals
Cis Raaijmakers (meisje) en Fransje van
de Donk met schoenen aan naar school,
maar dat waren uitzonderingen. De meeste
kinderen gingen op klompen naar school.
|
Verteld door Piet van de
Tillaart
(Hoeve Corsica) op 28 juni 1932. |
|
Piet van de Tillaart: "Vader zette wel eens een fuik in
de loop om snoeken te vangen voor meester Van de Ven. Ik moest ze er naar toe dragen. Die
snoeken leefden soms nog. Een keer was ik er onderweg
eentje verloren. Daar heb ik toen maar niks van gezegd
tegen de meester, en ook thuis niet."
"Elke
vrijdagmorgen moesten we naar de kerk. De mis begon om
half 7 en was tegen 8 uur uit. Om half negen begon de
school en we hadden dan geen tijd meer om op en neer
naar huis te lopen. We gingen dan brood eten bij opa en
oma Raaijmakers. We kregen dan peperkoek op ons brood,
dat was iets aparts, dat kregen ze bijna nergens."
|
Gesprek
met Johan van Nunen op 3 juni 2007. |
|
Cor Spruijt ging één keer per jaar naar de kerk, op eerste Paasdag. De
zaterdag ervoor ging hij biechten. Hij zei dan tegen
de pastoor: “Ik heb alles gedaan wat niet deugd,
behalve moord en brand gesticht en dan zoekte gij het
verder maar uit.”
Hij poetste de kamer bij Dina de Mulder. Hij haalde het kruisbeeld van de
muur en hij zei tegen Onze-Lieve-Heer: “Komde
gij ‘ns efkes hier. Ik moet jouw ‘ns wassen, want
ge ziet er nie uit.”
Een keer was Cor Spruijt een borrel wezen drinken bij Den Ouden in
Veghel. Op de terug is hij met zijn zatte kloten in de
kolk van Sluis IV gereden. Hij heeft zich toen wel
gered, want daar zitten trappen aan de zijkant.
Een
keer had Has Broek met zijn kameraden, waaronder Piet
van de Linden en Cor Spruijt gewed dat hij ’s nachts
gerust op het kerkhof durfde lopen. Piet en Cor hadden
toen een biet uitgehold en daar ogen in gemaakt en een
kaars erin. Toen Has op het kerkhof kwam, staken ze de
biet achter een kruis vandaan en Has naaide eruit. Ze
moesten nog vlug zijn om terug te zijn bij Spruijt,
voordat Has weer terug kwam.
|
Gesprek met Miet Reijbroek op
27-12-1910 |
|
Op school moesten we drie
boeken leren: de Catechismus, de Gulden Kern, en een
algemeen kerkboek. Daar werden dan vragen over
gesteld, die we moesten beantwoorden. Dan kregen we
de eerste, tweede, of derde prijs. Dan werd in de
kerk tijdens het lof afgelezen wie welke prijs had
gewonnen. De eerste prijs was een kerkboek met
gouden opdruk van opzij, de derde prijs een gewoon
missaal. Ons moeder zei altijd: “Ge moet nie
janke als ge de urste prijs nie hèt.” Maar ik
had bekant altijd de urste prijs."
|
Gesprek met Miet Reijbroek op
27-12-1910 |
|
Hoe ik voorlichting gehad
heb? Ja, ik heb voorlichting gehad, dè zal ik oe ‘ns
vertellen. Wij mochten altijd gon keken als er ’n
kiendje geboren waas. Het kiendje lag dan in de
wieg, en ik kon alleen ’t kupke zien. Ik vroeg ons
mam: “Hoe kunnen mensen nou zien of ’t een durske
is of ’n jungske?” Ons moeder zin” “Jong
hebben grover èrrem (armen)”. Toen wist ik het,
dat heb ik lang geleufd. Ik vroeg ook waarom de
moeders altijd in bed lagen als er ’n kiendje
geboren waar. “Och, allemol streek,” zin ons
moeder. “Die mankeren niks, die gon te bed
liggen, dan kunnen ze kort bij ’t kiendje blijven.”
|
Limburgse koerier 8-7-1932 |
|
Luchtreis
Te Zijtaart geraakte vrijdagmorgen een koe van den
landbouwer v.d. R(ijt?) op hol. Ze rende de weide
uit, de straat op, en kwam terecht in den rozentuin
van de eerwaarde Zusters. Die geurige bloempkens
smaakte haar waarschijnlijk goed, want ze kuierde
van het eene boompje naar het andere. Dit werd
opgemerkt door een der kostdames, mejuffrouw H. v. E
(Jet van Eupen). Ze vloog naar beneden, de voordeur
uit, en wilde de indringster verjagen; doch deze nam
de dame op haar horens en wierp haar eenige malen de
hoogt in. Aanmerkelijk gekneusd werd ze na haar
vreselijk hulpgeroep opgenomen en naar bed gebracht.
Haar toestand is bevredigend.
|
Willem van Stiphout, Uit
’n dagboek van een verhuizer (Oirschot, oktober
1984) 47. |
|
Toen ik mijn zevende
klas bijna af had moest vader bij meester van de Donk
komen. Die vroeg wat mij met mij wilde doen. Het zou
zo jammer zijn, als hij mij als boerenknecht zou
verhuren, omdat daar geen geld in zat en ook geen
toekomst. Ik was maar tenger en ook daarom had de
meester gezegd om me door te laten leren. Dat was het
enige wat ik goed kon. De meester wist dat er een
studiebeurs voor mij beschikbaar was, dat hadden onze
suikerooms tegen hem gezegd. Maar ik wist toen niet
wat ik wilde worden, daar werd nooit over gepraat. En
thuis hadden ze maar één idee: boerenknecht, niets
anders.
Ome Toon Langehuizen had al een dienst voor
mij in Veghel. Hele goeie mensen, waar hij wel eens
mee handelde: Driek van Doorn. Een huur was niet
belangrijk, maar 25 gulden zou ik aan het einde van
het jaar toch wel ontvangen. In de paasvakantie van
1932, ik was net 13 jaar, was ik van school en had ik
daar al een paar dagen gewerkt. Ik had mee een grote
stoep gelegd rond de put om de melkkannen daar op te
wassen. De zondag daarop fietste ik met vader erheen
‘op de soep’. Na de middag wilde de vrouw van de
boerin mij mee hebben naar het lof. Ik begon er te
werken en alles was goed, totdat er tussen ome Toon en
Driek van Doorn een handel niet door ging en ome Toon
het ineens afkeurde. Ik moest maar zeggen dat ik
maagklachten had. Die had ik trouwens ook.
|
Willem
van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 47-48. |
|
Thuis had ik niet veel te doen, want vader was gestopt met de melkrit,
het was hem te zwaar. Maar vader wilde dat ik de boer
op zou gaan. Hij vond een dienst voor mij op de Donk
bij een boer op Donkersvoort met een kinderloos
huwelijk. Laat op de middag was er een harde klap op
de voordeur. Een dikke vette zware grote man werd
binnengelaten. Met een zachte vrouwenstem vroeg hij
aan mij of ik van school af was. Hij zei toen: “Wij
hebben net zo’n knechtje nodig. Zou je met mij mee
willen, op de fiets vanavond. Elke zondag krijg je een
kwartje en eten hebben we volop. Kun je goed
melken?” Na het avondeten maakte moeder voor mij
een kussensloop vol met kleren. Een paar klompen
erbij, een pakje tabak en ik was klaar met mijn
zondags pak met nog een korte broek. Achter op de
fiets bij die boer. Ik zat niet uit de wind, want af
en toe liet hij er eentje vliegen. Dan zei hij: “Je
hoeft er niet meer van te nemen als je neus vol is.”
Onderweg
in de Erpse steeg (nu: Hoolstraat) stopte hij bij
Willem Kristen. Ik kreeg er een buil olienootjes. Hij
vroeg naar een fietspomp, want, zo zei hij: “Mijn
nieuwe knechtje is zo zwaar.” ”Och mens toch,”
zei de vrouw van Willem Kristen, “onze pomp is
kapot. Onze buur Jan
Coppens heeft een heel goei.” Wij naar Jan
Coppens. Daar was geen licht te bespeuren. “Die
zijn weg,” zei de boer. Ik zei: “Die zitten
bij de kachel en hebben de lamp uitgeblazen, dat doen
ze bij ons thuis ook ooit.” De boer klopte aan.
Frans Coppens, de zoon, kwam opendoen. “Zouden we
alsjeblieft efkes de fietspomp kunnen gebruiken.”
“Ga maar naar Willem Kristen.” “Daar komen we
net vandaan. Die stuurde ons naar hier toe.”
Riep Jan Coppens: “Geef die mensen de pomp. Ja,
omdat ge er ene bent van Harriekes, anders willen we
geen vreemde mensen rond ons huis.” “Bedankt
Frans,” en wat een verschil, eerst voelde ik
elke boomwortel die het paadje kruiste.
|
Willem
van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 48-49. |
|
Willem van Stiphout, 13 jaar oud, zit achter
op de fiets bij de boer uit De Donk, waar hij zal gaan
dienen. Hij vertelt: Toen een blaffende hond erg dicht
bij kwam, zei de boer: “Niet bang zijn, want deze
heeft geen tanden.” Dat was de hond van de
brugwachter. We passeerden een kroeg waar alle ramen
en deuren open stonden en er kwam rook en muziek uit.
Dat moest hij even horen, totdat er in de
Zuid-Willemsvaart een stoomboot naderde, die alles
verpestte. En maar weer aanfietsen. Ver links van de
weg lag Boerdonk zei hij en de lampen in de verte
waren van Van Thiels fabrieken. “Daar heeft Jef
Huijbers, jouw stiefvader, ook ooit hard gewerkt,” zei
de boer.
We
reden over de brug door het schaars verlichtte dorp,
De Donk. De torenklok sloeg acht keer. De mensen die
op straat waren, organiseerden die avond een optocht.
De jonge mensen trokken met een paar man ieder een
boerekar en alle leden van de harmonie moesten er ook
bij zijn. De boer legde uit dat de zoon van kolenboer
Van Bree het uitgemaakt had, vlak voor het trouwen.
Dat werd hem betaald gezet. Er was een lange rij
karren getrokken door jongemannen. Een paar hadden er
kaf op geladen en een kafmolen, die al het kaf rond
zijn huis blaasde. Een andere kar had een grote ton
met beer, dat met een gietklomp tegen zijn huis
gegooid werd en dat allemaal onde leiding van de
harmonie. Het was een gruwel hoe het er uitzag. En
‘de belanghebbende’ was natuurlijk thuis. Hij was
gewaarschuwd; als hij niet thuis zou zijn, dan zou hij
eerst gehaald en thuisgebracht worden. De koster had
geweigerd de klokken te luiden. Geen veldwachter
durfde op te dagen. Het werd ‘toffelen’ genoemd.
Voor meer voorbeelden van het tafelen zie de
kronieken van 1851 en van
1948.
|
Willem
van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 50-52. |
|
Willem van Stiphout, 13 jaar oud, diende in De Donk als knecht bij een
boer. Hij vertelt: De eerste zondag van de maand dat
ik daar woonde, reed ik met de fiets naar huis. Ik had
dat rijwiel zelf in orde gebracht. Op de terugweg kwam
ik in een diepe sloot terecht en helemaal kopje onder,
helemaal onder de modder, met de kleren aan, waar
vorig jaar een tientje voor betaald werd, en dan die pet met karton in de klep, waar ik altijd zo zuinig op
was. Ik droeg die nooit als het regende, maar nu brak
hij de val. Het was het stuur dat te vast zat, de
roest was er nooit helemaal uitgekomen. Dat werd door
de boer niet aangenomen. Bij de val, laatste
donderdag, toen ik op de harde weg omviel met een kan
half vol melk, had hij me lelijk aangekeken en gezegd:
“Je moet nog leren fietsen. Het vel op je knie en
elleboog komt er weer voor niets op”
|
Verteld door Janus en Dina
van Nunen op 15 april 2007. |
|
Janus van Nunen: “Cor Spruit kwam altijd karnemelk bij ons halen,
dat was een echte molenaar. Als er harde wind stond,
zette hij de molen met een ijzeren ketting vast. Een
goeie vakman. Als de boeren kwamen, stond het meel de
volgende klaar en netjes gemalen. Soms zei hij: “Haaw
‘t touw maar goewd vaast.” Daarmee werden de zakken
omhoog getakeld. En dan liet hij ons mooi zachtjes naar
de eerste verdieping stijgen. We gingen er graag kijken.
Cor rookte piratensigaretten.” Dina: “Wij spaarden
zilverpapier voor de missie. We gingen altijd
zilverpapier zoeken bij de molenberg, van de sigaretten
die Cor rookte. Hij rookte er veel. Cor was de echte
mulder, niet Johan van Eert.”
|
Verteld door Janus en Dina
van Nunen op 15 en 16 april 2007 en door Johan van
Nunen op 3 juni 2007. |
|
Janus: "Wij gingen vanaf
Soffelt te voet naar school. In de zomer gingen wij tussen de middag
altijd water drinken uit de put
bij Januske van de Hurk (nu
Meester van de Venstraat 8). Dat was heerlijk zuiver
water." Johan van Nunen (een neef van Janus)
vertelt: "Die put stond vlak achter de speelplaats
van de school. We dronken het water uit de hak van onze
klompen."
Dina: "Vaak liepen wij tussen de middag op en neer naar
huis. We moesten om 2 uur weer op school gaan, maar pas
om ½ 2 lieten ze ons bij ons thuis weer gaan, want we
moesten tussen de middag thuis mee helpen, aardappels
schillen of dorsen en zo. Soms, zo een keer per week,
kwam Johan van Eert met zijn auto langs, die bracht zijn
zoon Jan naar school. Dan mocht ik meerijden. Ons moeder
was de vroedvrouw bij Dina de Mulder geweest."
Janus: "In die tijd had Soffelt wel
kermis, maar Zijtaart nog niet. Daar deden we koekslaan,
als je een peperkoek middendoor sloeg, dan mocht je hem
hebben. Er was een danstent van Paashuis en de Kop van
Jut. Kwaoi jong? Da was Tjeu van Tinus de Weuw, die
heeft Van de Donk wel aan zijn oren geslagen. En Harrie
van de Boom. En iets eerder was ook Hannes van Eert 'nne
kwaoie, dat heb ik horen vertellen, dat was voor mijn
tijd. Hannes van Eert had wel eens ruzie met van de
Donk. Die sloeg hem met twee haand op z’nne kop. Er was
iets van de brandspuit kwijt en van de Donk gaf de
schuld aan Hannes van Eert. Harrie van de Boom heeft dat
eens verteld."
Dina: "We gingen te voet naar school.
Deden onderweg ‘klesse’ en achter de bomen doorlopen. Ik
ging pas op mijn zevende naar school, want ons vader was
toen net overleden. Soms bleef ik tussen de middag over
bij
Janusoom Biemans. Janus:
"Ik bleef soms over bij
Hannes Brand, die was getrouwd met Netta Pepers.
Daarneven was Café Smits, dat waren kwaoi mennekes, daar
hadden wij schrik van. Die deden dorsmachines maken en
hadden een vrachtauto, die moest je starten door voor
aan een slinger te draaien."
|
Gesprek met Doortje Brugmans
- van Nunen op 3 juni 2007. |
|
Doortje
van Nunen – Brugmans: "De Smitjes? Dat waren
harstikke goei mensen. Heel gistig (inventief). Ja, die
dinne de schooljong voor de grap wel wat schrik
aanjagen. Dat was goei volk, maar rauw, met klompen aan.
Het waren drie ongetrouwde broers, Graard, Johan en
Bernard. Hun zus Anna was getrouwd en zus Jet, ik weet
niet meer of die getrouwd was. Binnen was alles zwart en
smerig. Die hadden dorsmachines uitgevonden. Die werden
aangedreven met een paard dat rondjes liep en een as
aandrief. Via kamwielen en een band werd de dorsmachine
aangedreven. Ze gebruikten later ook stroom
(electriciteit). Graard viel een keer neer, nadat hij
stroom gekregen had. Hij zag blauw, maar is toen wel
bijgekomen. Achter het cafè was een klein kamertje,
daar woonden ze. Later heeft Bert van de Zanden er nog
gewoond. Het was een grote rauwigheid in hun werkplaats."
|
Gesprek met Johan van Nunen
op 3 juni 2007. |
|
“Jans
van Jan van de Hurk (gedoopt op 29 maart 1888) was ongetrouwd
en woonde bij haar zus Mie, die was getrouwd met Jan
Adriaans. Op een keer ging Jans van de Hurk ’s morgens
om half zeven naar de kerk. Ze had een poffer op. Jan
Adriaans had veel hennen en hanen, en een haan was uit
de kooi gevlogen. Jans wilde net naar de kerk gaan, toen
vloog die haan in d’r muts. Ze kos toen niet naar de
kerk. Jan Adriaans viet toen die haan, en trok er zo de
kop af.”
|
'Zijtaart', 51. |
|
In 1932 traden Toon van
Sleeuwen en Driekske van de Ven toe tot het kerkbestuur.
Toon van Sleeuwen bleef in die functie tot 1964 en
Driekske van de Ven tot zijn overlijden in 1969.
|
Het vormselprentje is van
Ties Habraken. |
|
Op 5 juli
1932 werd door monseigneur Diepen in Veghel het vormsel toegediend
aan jongens en meisjes ook uit Zijtaart.
|
Verteld door Janus en Dina
van Nunen op 15 april 2007. |
|
Johannes ('de Rijke') van Nunen overleed op 27
september 1932 op 53-jarige leeftijd. Zijn dochter Dina:
"Toen ons vader overleed was ik zes jaar en onze Johan
zat in de zevende klas. Ome Janus van Nunen was voogd.
Die zei: “Ge moet mar nie te naauw zien, ge kunt
gerust nei machines kopen.” Dat hebben we toen maar
gedaan. Graard van Doorn is drie jaar knecht bij ons
geweest. Daarna hebben we nog twee jaar een arbeider
gehad voor het zware werk, daarna konden we zelf thuis
aan de gang."
Deze
foto van zoontjes Janus (12 jaar) en Johan van Nunen
(13 jaar) werd in 1932 door Toon de Koning gemaakt.
|
Interview met Johan van
Sleeuwen op 1 maart 2007 |
|
Piet van Asseldonk werkte bij
buurman
Wilbert Thijssen. “Dè
was ‘nne secure.” Als Piet met de hoogkar mest naar
het land moest brengen, dan reed Wilbert met een kar
eerst een karrespoor op het land dat Piet precies moest
volgen. Wilbert had een vrijgezelle broer, Bert. Toen ze
een keer rogge aan het binden waren, vroeg Wilbert:
“Bert telt de stuiken eens.” Bert aan het tellen.
Wilbert:
“Hoeveel staan er?” Bert: “Honderd .. en
… en..” Wilbert: “Ho maar. Ge twijfelt. Ge
twijfelt. Vooraan beginnen!” (Een stuik was 6 gerven
tegen elkaar gezet met een wis erom heen voor de
stevigheid.)
|
Herinneringen van Graard van Eert verteld op 23 februari
2007. |
|
Rond
1931-1933 gaf mijnheer Van Rooi (uit Sint-Oedenrode)
landbouwcursus in Zijtaart. De cursus duurde drie
winters. Eerst de voorbereiding, daarna de echte
cursus. Doctor Dekkers, landbouwconsulent, nam in die
tijd de examens af. Veel deelnemers haakten af, maar elf
jongens doorliepen de hele cursus, waaronder Jan en
Piet van Boxmeer. Ook Graard van
Eert hoorde tot de geslaagden. Alleen Bertje Corsten
was gezakt, ondanks dat Graard van Eert hem een beetje
hielp bij het examen. Van Rooi gaf ook cursussen aan
de Jonge Boerenstand en was jury bij stalwedstrijden
en dergelijke.
|
Interview van zuster Theodosia van Asseldonk door
Martien van Asseldonk op 4 november 2004. |
|
Maria Odilia
(roepnaam Miet) van Asseldonk werd op 29 april
1912 in Zijtaart gedoopt. Ze vertelde:
"Toen ik van school af was, is mijn oudste
zus Mie getrouwd met Hannes van Zutphen. En toen kregen ze
na een jaar het eerste kind, Theo (op 19
april 1928). En toen ben ik daar gaan
wonen. Toen was ik een jaar of 15, denk
ik. En toen hebben ze elf kinderen
gekregen. De eerste vier kinderen....
(geboren 1928-1932) toen heb ik daar
gewoond en ik was er héél, héél erg
graag. Maar toen moesten we van ons
moeder wisselen. Toen moest ik in Eerde
gaan werken. Daar woonde mijn andere zus.
Met Harrie Vissers was die getrouwd. En
ons Mien moest dáár naar toe. Want ons
moeder die vond dat ik er té graag
was. Ja, dat was vroeger, hè. Ik
was er voort zo graag. Want
zondagsmiddags, dan was het afwassen en
dan ging je op de fiets naar huis, maar
dan moest je 's avonds weer op tijd daar
zijn om er te melken. Ja, ik was er
graag, dat durf ik gerust te zeggen. Maar
ja, die ouders zijn altijd bang dat je er
té graag bent en dat hoefden ze helemaal
niet te zijn, want Hannes van Zutphen was
een mens uit honderden, hè... en ons Mie
ook. Zodoende hebben wij geruild en toen
is ons Mien daar gaan werken...."
|
Willem
van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 50-52. |
|
In 1932 was Willem van Stiphout, 13 jaar oud, in De Donk als knecht bij
een boer gaan werken. Hij vertelt: Op 8 oktober werd
tegen mij gezegd dat ik mijn best had gedaan, maar dat
ze een sterkere knecht nodig hadden. Ome Toon
Langehuizen had gezegd: “Stuur hem maar gerust
naar huis, want hij is wel wat minnetjes om 60 uur per
week te werken.” Mijn kussensloop werd weer
ingepakt, ook een boterham erbij en een rijksdaalder.
Toen ik zei dat het toch 12 ½ gulden moest zijn, zei
de boer: “Je vader kwam onverwacht onderweg een
tientje te kort en dat gaf ik hem.” De hoop dat
ik die oude fiets mee zou krijgen was ijdel. Te voet
zou ik naar huis lopen, binnendoor over het Lijnt. Na
een eindje gelopen te hebben, kon ik de achterkant van
de boerderij nog zien waar ik een half jaar woonde en
ik zag dat er weer meer stro uit het dak gewerkt was
door de vele ratten. Eens had de boer kwaad gezegd: “Op
een keer heb ik ze allemaal.” In het volgend
voorjaar had hij wat hij wou, de boerderij brandde tot
de grond toe af.
Het was een zandweg die door het
Lijnt liep. Het was een streek waar niet veel door
kwam. Jagers en stropers waren er deze tijd van het
jaar. Er was geen pad voor fietsers. Toen
er zware wolken kwamen opzetten ging ik vlugger lopen.
Misschien kon ik dan net schuilen bij de
familie
Oppers. Anneke Oppers was een oud
schoolvriendinnetje. Die had ik wel eens op de stang
van de fiets geladen en toen over Zondveld omgereden
naar huis. Ook wel eens met elkaar gestoeid, zomaar,
niet wetende waarom. Ik was bijna nat toen ik hun open
schuur inliep. Zij was net opgehouden met het harken
van hun erf. Daar at ik mijn brood op. Ik gaf haar een
stukje van mijn boterham. En over was de bui, zij ging
verder met harken en ik vervolgde mijn weg. De mooie windmolen
op Zondveld draaide hard. Hier en daar waren
boeren bezig met grond op de ingekuilde bieten en
aardappelen te zetten voor de komende winter. Wat
zullen ze opkijken thuis, mij op een zaterdag te zien,
en voorgoed ook nog.
Vader
zei: “Geeft niks. Werk zat. Ome Toon wil jouw ook
al enkele weken hebben.” Ik was inbegrepen in de
laatste ruil. Vader kreeg van ome Toom een veel betere
koe, en hoefde maar 50 gulden erbij te geven, als ik
daar zes weken zou werken. Deze koe was geknieband: ze
had een strak touw rond de horens en om de knie, zodat
ze niet kon springen. Maar ze ging tussen de
prikkeldraden heen en klemde een speen af. Veearts Van
Aken uit Rooi zorgde dat het geen infectie werd. Maar
het werd wel een driespeen. Het veefonds betaalde de
waarde en de koe werd geslacht. De leden kregen dan
vlees naargelang ze betaalden, wat weer afhankelijk
was van hun aantal stuks vee. Hierna had ome Toon een
kalfvaars voor ons, die we over drie weken konden
melken. Dat ging prima, maar die koe kreeg een paar
bulten aan weerszijden van haar kop, zo groot als een
half ganzenei. Ik had de eerste bult, toen die nog
maar klein was, aangewezen. Vader deed toen niets,
maar later moesten de bulten door de veearts worden
doorgesneden. We moesten elke dag spoelen met
carbolwater. We hadden ook geen geluk. Op een morgen
lag een koe dood in de wei. Er werd miltvuur
vastgesteld en de koe moest ter plaatse verbrand
worden. We groeven een diep gat en daarover assen van
karren en daarop de brandstapel. We waren op die
zondag uren bezig, want het moest direct gebeuren.
|
GA Veghel, inv. nr.
35, fol. 36v. |
|
Het bestuur van de
meisjesschool in Zijtaart vroeg geld van
de gemeente om 7 oude schoolbanken te
vervangen, en om er 3 bij te kopen
vanwege de toename van het aantal
leerlingen. Bongaerts stelde voor dat de
gemeente de schoolbanken zelf zou
leveren. Dat was niet mogelijk, het
schoolbestuur vroeg om geld, niet om
schoolbanken. Bongaerts verzocht
vervolgens om bij de schoolbesturen aan
te dringen op aankoop van de schoolbanken
bij Veghelse meubelhandelaren. Nu worden
ze elders gekocht. De burgemeester zei
dat de banken waar het om gaat voor een
deel al gekocht en geplaatst zijn omdat
het nieuwe schooljaar op 1 april begonnen
is.
Dit onlokte een heftig protest uit van
raadslid Bongaerts. Hij verweet de
burgemeester dat die dat niet heeft
voorkomen. "Maar het komt van die
zijde," zei hij, "en dan
is alles goed. Het slaapt dan allemaal
onder één hoedje. We kennen dat
konkelen van den burgemeester wel. U zet
de Raad maar opzij en houdt ons voor den
gek." De burgemeester riep
Bongaerts tot de orde en zei dat deze
zich hier vormelijk heeft te gedragen en
hem niet de schuld in de schoenen moet
schuiven van iets, dat hij niet kan
beletten en waartoe hij ook het recht
niet heeft. "Het lid Bongaerts
werpt daardoor een blaam zowel op mij als
op de schoolbesturen, die daarvoor echter
te veel te koop staan. In dit geval sta
ik dus geheel buiten de kwestie en ik
hoop dat de pers dit juist zal
weergeven."
Er werd voorgesteld om het geld toe te
staan voor de al gekochte banken en voor
de overige banken aan de schoolbesturen
te vragen om deze door bemiddeling van
Veghelsche leveranciers aan te schaffen.
Onder protest van Bongaerts en Bloem nam
de raad dit voorstel aan.
|
Brabants Dagblad,
'Schrik voor aardbeving zit er al lang
in', d.d. 19-04-1992, doc GAvB. |
|
Op 20 november 1932
vond er een aardbeving plaats die ook in
Zijtaart wat schade aanrichtte. De
tekening hiernaast is van Bernard van Dam
en laat de lichte schade zien aan 'de
schoorsteen van het schoolhuis te Seitaart'. Het
was de zwaarst bekende aardbeving uit de
geschiedenis van Nederland. Over Uden
schreef men: 'De bevolking rende, soms in
nachtgewaad, de straat op! En toen na
enkele minuten een naschok kwam, besloten
velen die nacht niet meer ter ruste te
gaan.'
|
BA, parochie
Zijtaart. |
|
Op 25 oktober 1932
verzocht Pastoor Kamp om het gehucht
Heihoef en een klein gedeelte van
Jekschot van de parochie Zijtaart af te
scheiden en bij de nieuwe parochie van
O.L. Vrouw van Lourdes te Ginderdoor
(Mariahout) te voegen. De betrokken
huisgezinnen komen dan één kwartier
dichter bij de kerk te wonen. De nieuwe
parochiegrens in het Oosten: vanaf de
gemeente Lieshout, tussen percelen E1528
en E2381 door, vervolgens over het midden
van de zandweg die 'den grooten karweg
van Lieshout naar Veghel' doorkruist tot
aan perceel E1442 en vanaf daar in een
rechte lijn naar de grens van de gemeente
Sint-Oedenrode. Op 10 november 1932
keurde de bisschop dit goed. De wijziging
werd op 13 november 1932 in de
parochiekerk van Zijtaart afglezen en
ging in op de dag dat de kerk van
Ginderdoor in gebruik werd genomen.
|
PA Zijtaart,
brieven. |
|
Op 25 oktober 1932
vroeg pastoor Kamp aan de bisschop om een
bedrag van 100 gulden per jaar te krijgen
uit de kerkkas in verband met de afstand
van een deel van de parochie aan de
parochie Ginderdoor. De Zijtaartse
pastoor verliest daardoor inkomsten van
de omgang van eieren, boter, rogge, jura
stolae en een aandeel in het waslicht.
Dit werd goedgekeurd.
|
BHIC, toegang 7698, archief
van de gemeente Veghel. |
|
De lijst van
militairen uit Zijtaart van de lichting van 1932 die om vrijstelling verzochten:
Naam |
Geboren
|
Ouders |
Adres |
Beroep |
Vrijgesteld wegens: |
Lambertus Corsten |
31-3-1912 te Veghel |
Antonius Corsten en Johanna Vereijken |
Ouders:
Zondveld G 107 |
landbouwer |
broederdienst |
Johannes Henricus van Eert |
30-8-1912 te Veghel |
Theodorus van Eert en Wilhelmina van der Sande |
Ouders:
Biezen G 138 |
landbouwer |
broederdienst |
Hubertus van den Hurk |
30-9-1912 te Son |
Adrianus en Johanna Maria Sanders |
Ouders:
Zijtaart G 34 |
landbouwer |
broederdienst |
Antinius Kweens |
14-2-1912 te Beek en Donk |
Christiaan Kweens en Johanna van den Elsen |
Ouders:
Zondveld G 100 |
onbekend |
onbekend |
Adrianus Arnoldus van der Linden
|
20-6-1912 te Veghel |
Antonius van der Linden en Hendrika van Weert |
Ouders:
Zijtaart G 16 |
landbouwers-knecht |
broederdienst |
Johannes Franciscus van Reijbroek |
5-3-1912 te Veghel |
Petrus van Reijbroek (overleden) en Catharina de
Leest |
Moeder:
Biezen G 178 |
boekhouder |
persoonlijke onmisbaarheid |
|
|