Naam:
|
Aaheuvel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Groesvelt den aaheuvel [GVEI2-209 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
De
Heuvel is een licht welvend en wat hoog gelegen terrein.
Gangbare naam voor (iets) hoger gelegen land (Molemans,
Zonhove, -412). |
Ligging:
|
Perceel nrs. 9 en ook Scheifelaar nr. 27 (aan de
overkant van de Aa) |
Opmerkingen:
|
Hoger gelegen terrein aan weerszijden van de Aa.
Mogelijk de “ondergrond” voor de Hooge Vonder.
|
Naam:
|
Aakant |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Groot eeusel opde aakant in de Wielse hoef [GVEI2-224v
(1777)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
- |
Ligging:
|
Perceel nr. 10 |
Opmerkingen:
|
Terrein aan de Aa gelegen. |
Naam:
|
Braek |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Deze
veldnaam kwam in Veghel op meerdere plaatsen voor.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Land
dat braak ligt, of dat moet gebroken – dat is beploegd –
worden, geschikt gemaakt om bewerkt te worden in tuimere
zin. Ook (meestal) onbebouwd, weinig renderend bouwland
(Molemans, 1979-94).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Braak wordt meestal omschreven als braakliggend stuk
grond. Mogelijk is ook de oorspronkelijke betekenis van
het woord: ‘breken’ = ploegen. Over het braak liggen van
grond zegt Draye: ‘Het drieslagstelsel waarbij 1 jaar
wintergraan, 1 jaar zomergraan en het 3de
jaar de grond braak lag, werd in Vlaanderen in de 14de
eeuw al niet meer toegepast. Op de magere gronden van de
Kempen zal het lange tijd in zwang zijn gebleven’.
Volgens Buiks is in de Baronie het braak liggen van
grond al snel vervangen door teelt van gewassen als
rapen, klaver e.d.. Een bijkomende factor was dat de
boeren niet gehinderd werden door de ‘Flurzwang’, een
verplichting om op delen van de dorpsakker hetzelfde
gewas te verbouwen. Op de braak kon het vee geweid
worden, tenminste zolang het braak liggende perceel niet
‘gebroken’ werd. De braak diende behalve voor het
herwinnen van de vruchtbaarheid ook voor het verwijderen
van onkruid. Om dit laatste te bereiken moest de braak
veelvuldig geploegd worden en daarna geëgd. Braak
liggende grond werd het eerst geploegd in juni
(braakmaand). Tevoren kon het vee er ongestoord op
weiden. Men vindt wel eens pachtkontrakten over het
braak laten liggen van een deel van de landerijen in het
laatste pachtjaar.
‘Brakelen’ en ‘brekelen’ zullen vermoedelijk zijn
afgeleid van ‘braak’ + lo [elen-uitgang]. Tijdens de
braak herstelde de natuurlijke rijkdom van de grond zich
enigszins o.a. door de werking van bepaalde vrij levende
stikstofbindingsbacterieën. Onvruchtbare gronden lagen
het meest braak. Een ‘hoogbraak’ is een hoger gelegen
ontginningscomplex. (Buiks 1990:53; Draye 1941; Buiks
1990:72; Buiks & Leenders 1993 dl.5:562.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2, 4, 5, 23 |
Opmerkingen:
|
|
Naam:
|
opte Donk |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Van
enen .... erfft aen ghene donck ende in die prochie van
Vechel [GVIE2 (1424)]
donc
[GVE2-39 (± 1500)]; de donck, donk, over de brugge aan
de leest [RAV157-67v
(1690)
huys
hof en aangelegen erff 8 1. te Vechel aen de donck en 50
r. aen den
hulserdonck [Dom. l71 (1731-1756)]
land
in de donk [GO (1754)]
de
donk [N. (1835, 1871)], [V.]; D 627, 629 (b: 1.34.40), F
898 (b: 45.60).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Donk "lichte ophoging in een
depressie".
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Waar ‘donk’ zonder bepaling voorkomt wordt het met het
lidwoord gebruikt: bv. ‘op de Donc’. Men treft het
vrijwel steeds in samenstellingen aan. Over de betekenis
is een zekere consensus bereikt. Gijsseling denkt aan
een zandige opduiking in een moerassig terrein en gaat
uit van een afleiding van ‘dunga’. Bach spreekt van een
‘flache Erhöhung, Sandbank im sumpfigen Gelände’. De
Kempische donken zijn oorspronkelijk gelegen in een
broek of moerassige laagvlakte met één zijde op een beek
of rivier. Het waren over het algemeen uitgestrekte
verhevenheden, bewoond of geschikt gemaakt voor
kolonisatie. In de bepalingen die bij het woord
voorkomen schijnt vaak een diernaam te schuilen of een
verwijzing naar de plaatselijke begroeiing, uiterst
zelden een persoonsnaam.
Mansion verklaart de oorsprong van ‘donk’ uit de
ondergrondse kuil die bij de Germanen als winterverblijf
diende voor wevers of ook als vrouwenverblijf en die van
buiten werd bedekt met mest om de kou te weren, zodat
deze kon uitgroeien tot een kleine heuvel. In de Baronie
blijken donken weide- of beemdgebieden te zijn. De
meeste donknamen komen ten zuiden van de grote rivieren
voor. Soms slijt het element af: Spordonc > Sporing,
Spoerdonc > Spoeling, Boedonc > Boeding, Beersdonk >
Beersing.
Van Osta is van mening dat er onvoldoende topografische
en etymologische gronden zijn om het woord te verklaren
als ‘hoogte’. Volgens hem wijst microtoponymisch
onderzoek in de richting van ‘laag’ of ‘afhellend’ en is
het een ondiepe put, inzinking of afzakkend terrein. Hij
legt een verband met het ww. ‘dompelen’ voor
terreindepressies in de direkte omgeving van beken en
moerassen, die periodiek overstroomden: een moerassige
terreindepressie als tijdelijk ‘ondergedompeld’ land.
Gijsseling 1954:100; Bach 1953 dl.2:291; Buiks 1986
dl.9:40; Buiks 1990:140; Moerman 1956:53; Schönfeld
1950; Gijsseling 1981:75; v.Osta 1991:87 - 115; Helsen
1978:37.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-3, 6-13, 18, 23 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aen de Doornhoek |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hofstad met toebehoren ter plaatse genaemt den
Doerenhoek [GZG-3246 (1591)]
de
hemel in doornhoek [Hs- (1682)]
een
hoeve groot in teulland metten hoff en boomgard, groes
en houtwas thien loopense en in hoyland een karre
hoijgewas gelegen aan den Dorrenhoek [HH-163
(1714-1783)]; 't rot den Doornhoek [GVIIB26 (1787)];
de
Doomhoek [kad. (1832)]; E 130-202.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend onder Zijtaart.
Allerlei bomen en struiken konden als grensaanduiding en
perceelsafsluiting dienen, maar zeker is er geen
geschikter dan de doornstruik (hagedoorn) die dan ook op
grote schaal als zodanig gebruikt werd (M. Schöfeld,
Veldnamen in Nederland 1980 -139); Misschien is hier
sprake geweest van een perceel voorheen bos, omgeven met
doornhagen, of van een dergelijk perceel nabij een bos.
Het eerste lid kan wellicht ook verwijzen naar de
eigenaar (van Doorn).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 17, 19 |
Opmerkingen:
|
Mogelijk verwijst de naam naar doornstruiken op de
woeste gemene gronden. Een groot gedeelte van dit gebied
is pas na de middeleeuwen in cultuur gebracht.
|
Naam:
|
Geeracker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Land
de geeracker [GVE12-224 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. |
Ligging:
|
Perceel nr. 19 |
Opmerkingen:
|
Een geer is een schuin of taps toelopend perceel. Dat
was ook met dit perceel het geval.
|
Naam:
|
Groot Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
veldnaam “Eeussels” kwam in Veghel op verschillende
plaatsen voor.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Eeusel, afgeleid van eeuwen “voeren” is gangbare
Kempische benaming voor weiland meestal van
minderwaardige kwaliteit (M. Top. St. Huibr.Lille,
-133). |
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Eeuwsel wordt verklaard als een droge zomerweide, veelal
in particulier bezit en omheind, een schrale weide of
een weide in de bossen. Dit toponiem komt in het zuiden
van de Baronie geregeld voor, maar in het oostelijk
gedeelte van Brabant is het al even frequent [redactie].
Te Overpelt was een ‘eusel’ een kunstmatige weide i.c.
ontgonnen heide of woeste grond met buntgrassoorten
begroeid en in gebruik als veeweide, primair voor
schaapskudden. Volgens Lindemans zijn de eeuwsels in de
Belgische Kempen het eerste stadium bij de ontginning
van heide tot cultuurland. Het is niet precies te
achterhalen tot wanneer de eeuwsels als veeweiden hebben
dienst gedaan, maar zeker niet langer dan de 16de
eeuw.
Dat de eeuwsels goede hooilanden waren is
onwaarschijnlijk vanwege de bodemgesteldheid, nl. matig
natte zandgronden. Veel eeuwsels zijn thans als weiland
in gebruik omdat de grond voor hooiland niet vochtig
genoeg is en voor bouwland te nat.
(Lindemans 1946:2; Pijnenburg 1976:1; Buiks 1984
dl.9:32; Mennen 1992:217; Buiks & Leenders 1993
dl.4:383; Molemans 1976:314; Lindemans 1952; Helsen
1978:116.)
|
Ligging:
|
Perceel nr. 10 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Heufken |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
twee corte stueken 't hueffken genaemt [GVE15-16
(1624)];
het
lant en groes int hoefken (Zontvelt) [GVE2-278 (1702)];
landt het huefke (straet zuydzeyde) [GVE12-346 (1777)];
het
heufke [N (1838, 1861)]; B 640, 641 (b: 46.70), D 115
(St.Oedenrode) (b: 27.80).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Diminutief van hoef (hoeve). |
Ligging:
|
Perceel nr. 8 |
Opmerkingen:
|
Of het verkleinwoord van Hof. |
Naam:
|
aen den Hooge Vonder |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Den
hoogen vonder, geleghen aen die leest [GVIB22 (1807)]
Eenen beemt hoijlants en geregtigtheden sijnde ¼ part
genaemt in den Amer, genaemt oude Aa beemt, gelegen aan
de oude aa vonder, groot omtr. twee karren hoijgewasch
[RAV110-91 (1789)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Hoogen Vonder: Onbekende ligging op de Leest, mogelijk
identiek met de Mestbrug; mogelijk werd de laatste
gebouwd ter vervanging van de eerste die niet meer in
goede staat zal zijn geweest, benoeming naar de hoogte.
Oude Aa Vonder: Onbekende ligging in de amer. Vonder =
brugje over een beek (oude aa) (Goosennaerts, 843).
Vonder of vondel is een smal brugje, meestal een plank
dienstig als voetbrug. (Top. Neerpelt -64, 65)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 9, 10 |
Opmerkingen:
|
Over de Aa lag een Vonder, die de Hooge Vonder genoemd
werd (in 1792).
In de winter 1798-1788 spoelde de Hoge Vonder weg,
waarna er in 1799 een mestbrug gebouwd werd. R115, fol.
111 (5-12-1799)
|
Naam:
|
Ketelwiel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Vande gerechtigheijt van de moelen ende de visscherije
genoempt de ketelwiel [RG169-84
(1646)];
4 à
5 loop landt in wielsehoef met de helft van de ketel
wiel [GVE12-221v (1777)];
de
ketelwiel [kad. (1832)]; D 716 (wa: 07.60);
ketelwiel [V.-]; D 714,715,717, 719 (ho: 80.80; b:
1.11.50).
De
whyel (wiel) in wielroth [Hs- (1540)];
den
grooten ecker opte wiel [GVEI5-88 (1624)];
uyt
huys, schuur, hof en aengelegen erff, wesende een hoeve
lants genaemt de hoeve op de wiele, 11 mudsaets te
vechel op de donek, als ter cause van der gerechtigheid
van
de moolen en de visscherije genoemt de ketelwiel
[Dom.171-6 (1731-1756)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Waterplas liggende op de Leest, ongeveer ter plaatse van
de Merwedelaan, inmiddels
verdwenen; het eerste lid, ketel, is een gangbare
benaming voor een bodeminzinking (in
de
vorm van een ketel), al dan niet met water gevuld (M.Top.Bocholt
-189).
Mnl. wiel
2)
poel, moeras 3) snelstromend water (Verwijs en
Verdam, 2447).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 12 |
Opmerkingen:
|
Wilhelmus van Hamvelt kreeg omstreeks 1343 'het recht op
een molen en de visserij, genaamd de Ketelwiel'. Het
recht op de visserij, genaamd Ketelwiel, betekent dat
Wilhelmus van Hamvelt de visvijver het Ketelwiel voor
eigen gebruik mocht uit gaan baten. Ook mocht hij een
molen mocht bouwen. Volgens een kaart van A. verhees,
(Algemeen Rijksarchief den Haag, Collectie Hingeman nr.
VTH-801a) heeft er een oliemolen gestaan in de buurt van
het ketelwiel. Dat zal de betreffende molen zijn.
|
Naam:
|
aent Kraeckhecke |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
't
Kraakhecken, leest [GVIIE13 (1792)];
het
kraakhek op de leest [N (1853)]; D 701 (b: 37.90).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Het
hek zal een krakend geluid voortgebracht hebben. |
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Beijers en Van Bussel signaleren ook “het Crakevelt”
onder Nuenen (1358) en “Crakenborg” onder Son en Breugel
(1381). Ze schrijven over “kraak”:
De herkomst van dit element is niet duidelijk. Een 18de-eeuwse
vermelding van het Kraakveld onder Nuenen wordt opgevat
als een vermoedelijke afleiding van de kraakbes
[bosbes], die in het vochtige gebied ter plaatse
gegroeid kan hebben. Of bestaat er een mogelijk verband
met ‘krakeel’ ?
Cornelissen e.a. 1987:183.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 4 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Crommenbeemt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Lant
het heufke en halven crommenbeemt [GVEI2-79 (1778)];
de
kromme beemd [N (1847)]; D 400 (ho: 89.70);
den
krommenbeemd [N (1880)]; D 724 (ho: 37.80).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in de Haveltse beemden en in de Zijtaartse
beemden. benoeming naar de vorm.
Beide percelen in een bocht van de rivier de Aa.
|
Ligging:
|
Perceel nr.13 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar de vorm. |
Naam:
|
aen de Leest |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
over
de brugge aan de leest [Hs- (1539)]
over
de brugge aan de leest [RAVI57-67v (1690)]
't
rot de leest (dijk naar rode) [GVIIB26 (1787)]
de
leest [kad. (1832)]; D 545-645, 648-708
de
leest, op de leest [N (1871)]; D 642-647 (b en w:
18.45).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied, omsloten door de huidige weg de Leest, de Zuid-
Willemsvaart en de Violenstraat- Rembrandtlaan (vroeger
oude weg naar St.Oedenrode). Tegenwoordig is het
toponiem in gebruik als benaming voor een wijk die ter
plaatse gelegen is. Deze omvat echter ook nog
het
gebied de Bruggen en een deel van de Zijtaartse beemden,
terwijl het gedeelte van de
oude
Leest tussen Violenstraat en Rembrandtlaan er buiten is
komen te vallen.
Leest als kollektief van "lese" (De Bont -180). "Lese"
1) spoor, groeve, vore (Verwijs en Verdam 388).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 2, 4, 5, 15, 19-23 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Oude Aasteegt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Een
kleijn huijsje en hoff, land en groes, een zijde de oude
aa steegt, gelegen aan de
Leest [RAV110-268 (1793)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de Leest. |
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
Het is de steeg of straat die over de Hooge Vonder de Aa
kruist. |
Naam:
|
in de Sijtersche Beemden |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoevenaarscamp by sijterse beemd aan steenweghekken by
valstraat [GVIIE13 (1792)];
de
seitaardsche beemd [kad. (1832)]; D 709-782;
de
zytarsche beemd ter plaatse keselaar [N (1893)]; E 424
(ho: 1.02.30);
de
zijtaartse beemd [V.-]; E 424 (ho: 1.02.30).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggende aan de westelijke oever van de Aa, dat
oorspronkelijk tot het Zijtaartse
geekend werd, maar door de aanleg van de Zuid-
Willemsvaart van Zijtaart afgesneden
raakte; aan de Zijtaartse zijde van de Zuid-
Willemsvaart draagt een perceel in het
Keselaar dat aansluit op de Zijtaartse beemden nog deze
naam. Benoeming naar de
ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 11, 13
|
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Tempeliers |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
-
|
Opmerkingen:
|
Op de kaart van Verhees van 1806 staat bij het Ketelwiel
het woord “Tempeliers” geschreven. Er is in de bronnen
tot dusver geen enkele aanwijzing gevonden dat de
Tempeliers ooit gegoed zijn geweest in Veghel. Betreft
het een oude overlevering, bijvoorbeeld in leven
gehouden door een ruïne of puinresten? Een meer
aannemelijke verklaring is voorgesteld door Bep Grefkens,
die een verband ziet met de familienaam Tempelers, die
hier gegoed geweest kan zijn, waar de volksoverlevering
op den duur Tempeliers van maakte. Zie ook
het stuk over de Wielse Hoef.
|
Naam:
|
Wielse Hoeff, goed ten Wiel, opten Wiel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Huis,
bakhuis etc. genaamt de wielse hoeff [RAV104-188
(1760)];
landt in de wielse hoef [GVE12-152 (1778)];
wielsche hoeve [N (1838)]; D 719 (b en w: 67.10).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging op de Leest, mogelijk identiek met de
wielrotsehoef. In dit geval zou wielrot te identificeren
zijn als de ketelwiel op de Leest; de Leest grenst aan
de Doornhoek en ligt ook dichtbij het Akert, waar deze
hoeve bezittingen had. benoeming naar de ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 13, 6-13, 19 (en Scheifelaar nrs. 3-5 en
27). |
Opmerkingen:
|
Zie de kaart van de
omvang van de Wielse Hoef rond 1650. |
Naam:
|
in Wielrot |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hulsberdonc nabij dat wielrot [GZG-272 (1396)]; brace
sita in wilrot [HHI27-1 (14061421)];
in
loco dicto int wyelrot [Hs- (1440-1445)];
int
vielroth [Hs- (1519-1538)];
de
whyel (wiel) in wielroth [Hs- (1540)];
zijn
lant int wilre [GVEI5-77 (1624)];
een
stuck lants int wilroot [GVEI5-119 (1624)];
uijt
huys hoff en aangelach in wilroet [HHI63-17
(1714-1783)];
wielrot, wiel waarin vlas te roten of rotten werd gelegd?
in de doornhoek, nu niet meer bekend [Mv- (1954)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging onder Zijtaart in de Doornhoek
(Meuwese) of niet ver van het Akert
(zie
wielrotse hoef). Mogelijk een tautologische
samenstelling van wiel en "root", kuil
waarin vlas te roten werd gelegd (zie root) (Meuwese).
Of van "root" gerooid bos (zie
root), gerooid bos bij een wiel.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Veelal voorkomend in namen als Rootven en Rootvlaas. Men
bedoelt dan de poelen en vennen waar voorheen het roten
van het vlas plaats vond. Ook bestaan namen als Vlasmeer
en Vlasroot. Dit roten gebeurde ver buiten de bewoning
vanwege de grote stankoverlast.
Hoe het roten in de Meierij gebeurde verhaalt Iterson:
‘Na het repelen schift men het vlas eenigszins naar de
lengte en bindt het, niet te vast, in kleine bossen en
deze gaan groen in de ‘rot’. Tot het ‘rotten’ of
‘rooten’ dient meestal een of andere sloot, bij voorkeur
eene onder elzenhout gelegene, omdat elzenblad gezegd
wordt gunstig te werken op de kleur van het vlas. Enkele
malen komen rotkuilen voor en dikwijls brengen
landbouwers hun vlas naar de, als goed bekende,
rotplaats bij vrienden, als in hunne buurt geen of
slecht water (bv. ijzerhoudend) is. Daar gewoonlijk de
diepte der rotplaats onder water te gering is om het
vlas regtop te zetten, wordt dit met zoveel mogelijk
schuins daarin gelegd, met den top naar boven. Men
bedekt het vlas in de kuil met staken (liefst elzen),
werpt daarop modder of zoden en laat het vlas 7-12 dagen
in de ‘rot’, welke tijd echter afhangt van den uitslag
van een door de landbouwer gedurig herhaald onderzoek
naar de vordering der rotting, die eer wat bekort dan te
lang moet worden. Daarna worden de bundels overeind
gezet, digt bij de rotplaats, op korten gras - of
klaverstoppel. Als het vlas eenigszins uitgelekt is, dan
worden de banden los gemaakt en het vlas in dunne lagen
over het (nooit kort te voren bemest) land gespreid om
in daauw ‘rotting op de sprei’ verder te rotten ‘.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 2, 4, 5, 19-23 |
Opmerkingen:
|
|
Naam:
|
Wielrotsche thiende |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Bontwerkersakker in wielrothse tienden [RAV25-135v
(1547)];
wielrothse ofde wilrootse tiende in de doornhoek niet
meer bekend [Mv- (1954)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging, wellicht globaal overeenkomend met
wielrot, volgens Meuwese in de
Doornhoek onder Zijtaart. Benoeming naar de ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 4, 5, 19-23 |
Opmerkingen:
|
Voor de ligging van deze tienden
zie de
toelichting
op de tiendkaart. |
|