1. De oude brug
Er waren
eertijds in Veghel twee bruggen over de Aa. Een bij de latere
markt en een andere brug op de Leest bij de plaats
van de latere mestbrug. In een akte van 30 januari 1530 is
sprake van een stuk land gelegen in die Bruggen en een
andere akte van tussen 25 oktober 1532 en 25 januari 1533
vermeldt een stuk land gelegen tusschen die Bruggen.
Een akte
van 24 mei 1555 vermeldt
‘eenen
aabempt’ genoemt den Russel bempt gelegen aen
die Auwe Brugge int Russelt. Een andere akte van 22-11-1557
heeft het over het vaststellen van een grens tussen een perceel
genaamd die Dyeegrave en de Russelstreep, waarbij
een paal naast de straat staat coemende van der Auwer
Bruggen. Cornelissen vermeldt in Toponiemen
Veghel als oudste vermeldingen van deze brug; bij die aude brugge
[BP1186-122 (1409)]; in die voertacker aldaar, aen daude
brugge [BP1192-194v/195 (1421)]. Wij troffen een nog oudere
vermelding aan in het Bosch Protocol: 'bij de Oude Brug'
(BP-1175, fol. 79v (1368-ca, 1400). De brug op de Leest bestond
in 1400 dus al. De brug op de Leest werd de oude brug
genoemd en was kennelijk het oudst, wat goed past in de
ontwikkeling van de bewoning door de eeuwen heen.
Al in de vroege middeleeuwen werd
namelijk
op de Boekt een kerkhof aangelegd, en opgravingen hebben
bewoning in dit gebied aangetoond vanaf de vroege middeleeuwen
tot aan het midden van de dertiende eeuw. Daarna woonde men op
het Havelt en aan de Heuvel. In de elfde of
twaalfde eeuw werd er een kerk gebouwd op de plaats van de
huidige bibliotheek en daar ontstond het nieuwe centrum van
Veghel. In dat nieuwe centrum kon men de Aa oversteken via een
voorde. Op een onbekend moment, waarschijnlijk in de veertiende
eeuw, werd in het
centrum voor het eerst een
brug aangelegd.
In 1641 wordt de oude
brug nog genoemd. SAB, BP inv. nr. 1559, fol. 357 (25 maart
1641) vermeldt: een perceel 'aen de Aude Brugge', grenzend aan
goed van Henrick Jan Claes. SBV, inv. nr. 435 (maatboek 1624)
vermeldt een beemd van Henrick Jan Claes gelegen 'aen d' Oude
Brugge'. SBV, inv, nr. 76 (22 maart 1734) vermeldt 'de Oude
Brugge', in een beschrijving overgenomen uit de akte van 25
maart 1641.
De oude brug was in 1734 al verdwenen. DBV, inv. nr. 114
(dorpsrekening 1629-1630) vermeldt inkomsten van de verkoop van
materialen van 'de oude brugghe.' Hier wordt de brug over de Aa
in de Straat
bedoeld waarvan de planken in dat jaar vervangen werden.)
R65. fol. 356-359
(19-12-1659): 'Taxaet. By ons ondergeschreven schepenen tot
Vechel gedaen ten versoecke Joncker Peter Broeckhoven, priester
ende canoninck op adelijck stift tot Xantten, in den naem ende
van wegen de gelycke erffgenamen Joncker Rogier van Broeckhoven,
als hij verclaerde, der goederen alhier gelegen, soo ende
gelijck als volcht': onder ander 'een weijtveldeken gelegen
optten Aa cant, groot ontrent een lopensaets, blyvende
ongetaxeert, soo dyen soo men verstaet, blyftt voor cervituyt
van de schuijtt'. Hieruit is af te leiden dat de Oude Brug toen
verdwenen was, en dat men daar de Aa overstak met een boot. De
oude Brug is dus tussen 1641 en 1659 verdwenen.
2. De Hoge Vonder
Rond 1707
stuurden de regenten de regenten van Veghel een
verzoek aan de Raad en Rentmeester Generaal. Ze betogen dat door
het dorp de rivier de Aa stroomt die huizen en landerijen
separeert en er voor de passage slechts één brug ligt nanelijk
bij de kerk. De inwoners van de gehuchten Havelt en Zondveld
moeten wel een uur lopen om er te kunnen passeren. Ook inwoners
van Sint Oederrode en Erp, die er landerijen moeten cultiveren,
moeten soms ver om. Op dit moment worden ze via een klein
schuitje overgezet ‘op het roepen van Peter Henrickx van de
Wiel’ die naast die plaats woont waar men de overtocht maakt,
maar wel op een afstand van 300 passen. Soms kan vanwege de wind
dat roepen niet gehoord worden zodat de mensen ongeveer een half
uur moesten staan wachten en af en toe zelfs genoodzaakt waren
terug te keren. De regenten vragen nu verlof in plaats van het
schuitje een hoge vonder te mogen aanleggen naar het voorbeeld
van die van Heeswijk en Berlicum, wat wijdte, breedte en hoogte
betreft.
Het verzoek werd ingewilligd, want de
hoge vonder werd gebouwd. Deze wordt op 20 augustus 1763 genoemd
in een verklaring van de Veghelse schepenen in verband met de
verdrinking van de 21-jarige Alberdiena Hendrik Staijakkers uit
Gemert aldaar.
Op 19 augustus 1716 krijgt Jan Peter Henricx van de Wiel goed
toebedeeld, ‘mits conditie dat dit loth neffens het tweede loth
den wegh te samen sullen helpen maecken, mitsgaders den
overganck over de reviere de A voor de helft te onderhouden ende
maecken'. Henrick Peters van de Wiel krijgt onder andere
toebedeeld: de helft van ‘het Beemtjen over de reviere de A, te
hoijen ende te cappen met het eerste loth als boven, ende met
ende neffens het eerste loth den wegh van de Oude A straet met
den overganck over de reviere de A te ouderhouden ende te
maecken’.
3. De Mestbrug
In de winter
van 1798-1799 spoelde de Hoge Vonder weg en 11 met name genoemde
belanghebbenden nemen het intiatief om een mestbrug aan te
leggen. Hier volgt de betreffende akte van 10 april 1799 uit het
rechterlijk archief:
“Alzoo by ons
ondergeteekende alle gelandens en inwoonderen alhier tot Veghel
bewust is dat in den gepasseerde winter den soogenaamde Hoogen
Vonder leggende over de rivier d’ Aa alhier aan de Leest is
weggespoelt geworden, en dat zeekerlijk daar weeder een ander
tot gerief der voetgangers sal moeten werden gelegt, is
geresolveert te committeeren en te authoriseeren Peeter Janse
Verhoeven, Johannis van Sandvoort, Lambert Daniel van Uden en
Hendricus van de Donck omme meede uijt onzer aller naam en
costen zig in forma te addresseeren daar sulx mogt behooren, ten
eynde de ondergeteekenden een meerder en beeter gerief voor
soodaanige passagie over de rivier zoude komen hebben, namentlyk
met soodanige een vonder te verbreeden met de breete dat een
lage kar off mestkar daar over doude konnen passeeren.
In allen
deesen overtuijgt sijnde dat haare gemelde gecommitteerdens tot
hetgeene voorscreven in alles de reedenen en motives bewust
zijn en daar van gebruijk zullen maaken daar ‘t behoord sullende
de zelve meede in agt neemen dat de passagie te voet daer over
altijd plaats hebbende gehad nog moet en behoord te geschieden,
dog dat de passagie van mestkarren daar niemand anders dan door
de ondergeteekendens mag gedaan werden, ten minste niet dan met
concurentie van de helft van dien terwijl het maken van deselve
alleen ten lasten van de ondergeteekenden is, ook wanneer de
geconsulteerdens tot hetgeene voorscreven behoorlyke permissie
mogte bekoomen hebben, worden deselven mee geauthoriseert ten
onzen kosten te doen en laten maken den gemelde vonder of wel
gelijk men die dan wel sou kunnen noemen mestbrug in daggelde of
besteedinge of in soodanige manieren en aan wien sulx soude
kunnen goed vinden.
Verders
in het laast bovengemelde geval soude het kunnen gebeuren dat om
de hoogte van weeder seijde dan oever van de rivier des te
gemakkelijker te hebben een stukje land van deese oft geene te
moeten koopen, wordende deselve daar meede toe geauthoriseert en
voorts generaarlijk in alles te doen en handelen ‘t geene tot
instand houding van soodaanige vonder oft mestbrug en nodige weg
dienstig kan weesen. Wordende de gecommiteerden ook
geauthoriseerd soodanige regelinge en balance te maken hoeveel
ieder na evenreedigheid d’ eene meer, d’ andere minder, daar in
zal betaalen, met welke regeling een ieder van de
ondergeteekendens sonder eenige teegenseggen genoegen sullen
neemen, blyvende voorts het onderhoud ten eeuwigen dagen tot
laste van de gecommitteerdens voorscreven ieder precies een
egaale portie.”
Ondertekend door:
Henricus
Johannis Verhoeven
Allegonda van
de Wiel, weduwe van Willem van Rijbroek
Antonij
Lambert van den Tillaar
Johannis
Antonij Hendriks
Hendrikus van
Eert
R. van den
Wiel
Lambert
Antonij van Doorn
Jennemaria
Ard van de Ven
Lambert L.
van der Heijden
Hendricus A.
Ketelaars
Melianus van
Zandvoort
Martien van Asseldonk
Bronnen:
R23, fol. 4,
(30-01-1530); R23 fol. 107v (25-10-1532); R34, fol. 107v (niet
gedateerd); R23, fol. 108 (25-01-1533;
R26, fol. 309 (24-5-1555); R26, fol. 643 (22-11-1557);
R105, fol. 60v (20-8-1763);
R115, fol. 111 (5-12-1799);
Beijers Arcvhiefcollectie,
Raad en Rentmeester Generaal, inventarisnummer 42,
folio 92 (ca. 1707); BP1186-122 (1409);
BP1192-194v/195 (1421); OAA Veghel,
resolutieboeken, inv. nr. 70, fol. 303. |