Naam:
|
Brugacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Die brugecker te Vechel [BP1195-226 (1425)]
de brugakker in de brugge [Hs- (1530)]
putstrepken, genaemt den brugacker neffens die
erffenisse peter lambert arts [HH (1714-1783)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Akker bij een der bruggen gelegen in de Bruggen.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 17, 18 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Tusschen die twee Bruggen in de Bruggen, over de
Brug(ge) |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
brugakker in de brugge [Hs- (1530)]
tussen twee bruggen [Hs- (1537)]
de
donkdoncke in de brugge aan de leest [RAV157-67 (1690)]
in
de bruggen [RAV159 (1743)]
lant
in de brugge [GVE12-189 (1777)]
de
bruggen [kad. (1832)]; D 415-544
ter
plaatse genaemt brugge aan de Hoogeinde [N (1844)]. D
457 (b: 92.50)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Dit
is de benaming voor een gebied ten westen van de Aa-oever,
gelegen tussen de
Aabrug bij de Markt en de zgn. mestbrug in de Leest. Het
omvat het tegenwoordige
Julianapark, de wijk 't Hoogeinde en een groot deel van
de wijk de Leest. Benaming naar
de
beide bruggen over de Aa.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-7, 9, 17-21 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Brugge Tiend |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
In
de bruggensche tienden [Mrv67-55 (1664)]
drie
tiend dampen: Dorhout, Brughtiende en Molentiende
[GH25-67 (1720)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Volgens Meuwese bestonden de Brugtienden uit landerijen
aan 't Hoogeinde tussen de
twee
bruggen. Benoeming naar de ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 25 |
Opmerkingen:
|
Voor de ligging van de Brugtiende, zie
de
toelichting op de tiendkaart. |
Naam:
|
aen de Donck |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Van
enen .... erfft aen ghene donck ende in die prochie van
Vechel [GVIE2 (1424)]
donc
[GVE2-39 (± 1500)]; de donck, donk, over de brugge aan
de leest [RAV157-67v
(1690)
huys
hof en aangelegen erff 8 1. te Vechel aen de donck en 50
r. aen den
hulserdonck [Dom. l71 (1731-1756)]
land
in de donk [GO (1754)]
de
donk [N. (1835, 1871)], [V.]; D 627, 629 (b: 1.34.40), F
898 (b: 45.60).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Donk "lichte ophoging in een
depressie".
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Waar ‘donk’ zonder bepaling voorkomt wordt het met het
lidwoord gebruikt: bv. ‘op de Donc’. Men treft het
vrijwel steeds in samenstellingen aan. Over de betekenis
is een zekere consensus bereikt. Gijsseling denkt aan
een zandige opduiking in een moerassig terrein en gaat
uit van een afleiding van ‘dunga’. Bach spreekt van een
‘flache Erhöhung, Sandbank im sumpfigen Gelände’. De
Kempische donken zijn oorspronkelijk gelegen in een
broek of moerassige laagvlakte met één zijde op een beek
of rivier. Het waren over het algemeen uitgestrekte
verhevenheden, bewoond of geschikt gemaakt voor
kolonisatie. In de bepalingen die bij het woord
voorkomen schijnt vaak een diernaam te schuilen of een
verwijzing naar de plaatselijke begroeiing, uiterst
zelden een persoonsnaam.
Mansion verklaart de oorsprong van ‘donk’ uit de
ondergrondse kuil die bij de Germanen als
winterverblijf diende voor wevers of ook als
vrouwenverblijf en die van buiten werd bedekt met mest
om de kou te weren, zodat deze kon uitgroeien tot een
kleine heuvel. In de Baronie blijken donken weide- of
beemdgebieden te zijn. De meeste donknamen komen ten
zuiden van de grote rivieren voor. Soms slijt het
element af: Spordonc > Sporing, Spoerdonc > Spoeling,
Boedonc > Boeding, Beersdonk > Beersing.
Van Osta is van mening dat er onvoldoende topografische
en etymologische gronden zijn om het woord te verklaren
als ‘hoogte’. Volgens hem wijst microtoponymisch
onderzoek in de richting van ‘laag’ of ‘afhellend’ en is
het een ondiepe put, inzinking of afzakkend terrein. Hij
legt een verband met het ww. ‘dompelen’ voor
terreindepressies in de direkte omgeving van beken en
moerassen, die periodiek overstroomden: een moerassige
terreindepressie als tijdelijk ‘ondergedompeld’ land.
Gijsseling 1954:100; Bach 1953 dl.2:291; Buiks 1986
dl.9:40; Buiks 1990:140; Moerman 1956:53; Schönfeld
1950; Gijsseling 1981:75; v.Osta 1991:87 - 115; Helsen
1978:37.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 4 |
Opmerkingen:
|
|
Naam:
|
de Donckerbeemd, de Donckerbeemden |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
In
Donckersbeempt [HH-133 (1507)]
lucas donkerbeemt in keseler [Hs- (1534)];
in
Donckersbempt [HH-163 (1714-1783)];
hoy
in de Donkerbeemde [GVE12-150 (1778)];
de
donkere beemden, de Donkerbeemd [N (1834, 1862)];
donker beemd [V.-]. D 417 (ho: 35.50), 425, 426 (ho:
1.62.80).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de Bruggen en onder Zijtaart in het
Keselaar en mogelijk opandere
plaatsen. het eerste lid is zeer waarschijnlijk een
persoonsnaam Doncker(s). Vgl. Aert
Wouter Doncker en Jan Willem Donkers, 1447 (Kl.P. V.).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 8-16 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
den Engel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Het
huijs en hof den engel (hoog eynde) [GVE2-208 (1702)]
huisinge, schop, hoff en gerechtigheden alhier over de
Brugge aen de Leest, van outs genaemt den Engel, nu
genoemt den Romeijn [RAV104-181v (1759)]; erf en landt
den engel [GVE12-222 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan de Hoogeinde en de Leest.
Benoeming naar het religieuze begrip
engel. De Engel is een algemeen verspreide huisnaam. Het
uithangteken "in den Engel"
zinspeelt op de hulpvaardige engel Rafaël, die de jonge
Tobias op zijn reis vergezelde.
Vandaar o.m. naam voor afspanningen. Engel kan ook
teruggaan op lat. angelus 'hoek'
als
benaming voor een hoekhuis of winkel (M. Top. Zonhove,
-373).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 35 |
Opmerkingen:
|
Dit perceel werd in 1639 van de gemeente gekocht door
Willem Gerarts van Engelen. Het huis wordt in 1654
genoemd als Dirck Willemssen het huis koopt. Het huis
werd dus gebouwd door Willem Gerarts van Engelen. In
1696 wordt de naam van het huis de naam Den Engel voor
het eerst in de bronnen vermeld. De naam zal gegeven
door de bouwer van het huis Willem Gerarts van Engelen
en verband houden met zijn achternaam en/of plaats van
afkomst (Van) Engelen. In het verpondingboek van
1738-1753 staat bij dit huis geschreven “nu genaemt de
Romain”.
|
Naam:
|
‘t Groot Stuck |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
- |
Verklaring door Cornelissen:
|
- |
Ligging:
|
Perceel nr. 28 |
Opmerkingen:
|
Stuck is synoniem voor “perceel” |
Naam:
|
aan de Hoogeijnde |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Dictis die hoghe ynden ad putte [HH133-8 (1507)]
den
gentenbrick Veghel aen de hoocheynden [BP1413-401
(1581)]
de
hooch eijnden in den brugge [GVE15-159 (1624)]
van
eenen 't rot de hoge eynde [GVIIB26 (1787)]
de
hoogeinde [kado (1832)]; A 1141-1273.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Als
meervoud benaming voor gebied rond de tegenwoordige
Hoofdstraat en H. Hartplein,
als
enkelvoud voor een perceel op de Leinsekampen. Benoeming
naar de hoge ligging "aan de uiteinden" van een bepaald
gebied.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
ex petia terre dicta die hogheeynde (Cijnsregisters
Helmond, 1447)
De eind-namen zijn sterk verspreid in deze regio. Het
mnl. ‘ende’ verwijst naar een grens, einde, uiteinde,
rand, zoom of boord. Vele namen met -einde vindt men of
aan het einde of als grens van een bepaald gebied. Op
deze plaatsen werden slagbomen, draaibomen of hekken
geplaatst.
In de Brabantse ZW-hoek komen in de nederzettingsnamen
ook relatief veel einde-namen voor, nl. de grootste
categorie na de berg- en straatnamen in dat gebied. In
een later stadium wordt ‘eind’ veelal vervangen door
hoek, kant en zijde. Er zijn diverse samenstellingen
mogelijk bij de einde-namen.
Buiks & Leenders 1993 dl.1: 35; Cornelissen e.a. 1987:
103; Frenken 1948: 103; Kakebeeke 1973: 361; Verdam
1932: 542.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, 4, 17, 18, 21, 24, 25, 28, 29, 30, 32 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Kerckenhorst |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Den
kercken horst (de straat) [GVE2-304 (1702)];
hoylant kerke horst [GVEI2-148(1778)];
2
hoijvelden bij malkanderen gelegen in de donker beemde,
genaemt den kerkenhorst, een zijde de rieviere de Aa
[RAV108-185v (1781)];
een
hooijbeemd genaemt de kerken horst, in de donker beemden
[N (1815)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de Bruggen nabij de Donkerbeemden
(zie Donkerbeemd(en)) aan de
Aa,
mogelijk identiek met de eveneens ter plaatse gelegen
Kerkenbeemd. Benoeming naar
de
eigenaar.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Horst, een afleiding van * hursti, is een beboste of met
struikgewas begroeide opduiking in een moerassig
terrein. Volgens Marley bevindt zich een concentratie
van horst-namen in Westfalen. Vanuit dat gebied zou het
element zich verbreid hebben over NO Duitsland,
Nederland en Engeland. Hij definieert het als
‘verhevenheid met secundaire begroeiing na
oorbaarmaking door vuur’. Het germ. * hursti zou nl. ook
brand of gloed betekenen. Een zeer vroege vermelding is
die van Bochursti op de Veluwe (806), maar volgens Blok
staat deze naam op zichzelf en begint de ‘grote stroom
horst-namen’ pas later.
Gijsseling 1981; Marley 1972:26; Helsen 1978:48.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 12, 13. perceel 13 wordt ook Kerkenbeemt
genoemd. |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Cremers Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cremersakker, dorshout [GVIIE13 (1792)]
kramersakker [N (1835)]; D 508 (b: 69.60); kremersakker
[V.-]; D 508 (b: 69.60).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in de Bruggen en onbekende ligging in het
Dorshout.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 22 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een eigenaar.
|
Naam:
|
aen de Leest |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
over
de brugge aan de leest [Hs- (1539)]
over
de brugge aan de leest [RAVI57-67v (1690)]
't
rot de leest (dijk naar rode) [GVIIB26 (1787)]
de
leest [kad. (1832)]; D 545-645, 648-708
de
leest, op de leest [N (1871)]; D 642-647 (b en w:
18.45).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied, omsloten door de huidige weg de Leest, de Zuid-
Willemsvaart en de Violenstraat- Rembrandtlaan (vroeger
oude weg naar St.Oedenrode). Tegenwoordig is het
toponiem in gebruik als benaming voor een wijk die ter
plaatse gelegen is. Deze omvat echter ook nog
het
gebied de Bruggen en een deel van de Zijtaartse beemden,
terwijl het gedeelte van de
oude
Leest tussen Violenstraat en Rembrandtlaan er buiten is
komen te vallen.
Leest als kollektief van "lese" (De Bont -180). "Lese"
1) spoor, groeve, vore (Verwijs en Verdam 388).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2-5. 9. 16. 25. 27. 30, 32 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Leyskens Velt, Lijskes Lant |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
leyskens lant [GVEI2-212 (1778)]; een perceel bouwland
met groeskanten, houtwas en geregtigheden gelegen te
veghel aan de leest genaamd lijskensland [N (1824)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan de Leest en mogelijk elders.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 2 |
Opmerkingen:
|
Was in of vóór 1702 van Leijsken van der Straten
|
Naam:
|
aen de Mestbrug |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Mestbrug [WKV (1816)]
de
mestbrug (kad. (1832); N (1979)]; D 425, 426 (bo:
1.17.70)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Dit
is vanouds de benaming voor het smalle bruggetje over de
Aa, nabij het tegenwoordige Biesboschpark. Men zal de
brug zo genoemd hebben, omdat vanaf de Leest, waar veel
boerderijen stonden, mest vervoerd werd naar de
bouwlanden aan de overzijde van de Aa, zoals het Rutsel,
het Akert, de Ronde Bult, enz.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 16 |
Opmerkingen:
|
Over de Aa lag een Vonder, die de Hooge Vonder genoemd
werd (in 1792), of ook wel '' (in 1775).
In
de winter 1798-1788 spoelde de Hoge Vonder weg, waarna
er in 1799 een mestbrug gebouwd werd.
R115, fol. 111 (5-12-1799)
|
Naam:
|
Maughen Kempken, Mughen Lempken, Muggenbeempt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Ex
mughenkempken [HH133-45 (1507)]
Van
den muggenbeemt [HH163-31 (1714-1783)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Wellicht een drassige beemd waar veel
muggen voorkwamen.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 22 |
Opmerkingen:
|
In
het cijnsboek van Helmond van 1406, fol. 103 heet dit
goed: “het erfgoed van Heilwigis Maughen”. Op fol. 99v
in hetzelfde cijnsboek is daar “Maughen Kempken” van
gemaakt. In 1507 (nr. 133): “Mughenkempken” en in ca,
1599-1642 (nr. 133): “Muggenbeempt”. De naam is dus
afgeleid van een eigenareis: Heilwigis Maughen.
|
Naam:
|
den Omloop |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Beemd den omloop [BP1413-402v (1581)]
theuvels roth begint in peter henrickx omloop bestaet in
achtien huysen en is aengemeten als vooren [GVIIB28 (±
1700)]
eenen hoijbeemt gelegen in de donkerbeemden genaemt den
onloop, 3 1. 42 r. een eijnde de rivier de Aa [RAV112-10
(1794)]
den
omloop, de omloop [N (1835), V.-]; D 428 (ho: 67.40).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Mogelijk naar "omloop" in de betekenis a) eene
uitgestrektheid die eene zekere ruimte inneemt of omvat,
binnen zekere ruimte besloten is, "om" welke als het
ware een kring "loopt" die er de grenzen van bepaalt, b)
de omtrek van een kring of van eene ruimte, ofwel een
weg of baan, langs den omtrek eener ruimte of in een
bepaalden kring daarbinnen loopende (W.N.T. -394). Het
perceel ligt (zeker indien het verbonden is geweest met
een aangrenzend perceel, D 236) enigszins om een reeks
andere percelen heen.
|
Ligging:
|
Percelen Leest nr. 7 en Bruggen nr. 27 |
Opmerkingen:
|
Er
was een andere beemd met de naam “Omloop”, zie
Klopperdam perceel nr. 15.
|
Naam:
|
aen de Oude Aa |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
D’eckerken aen d’aude aa [GVE15-46 )1624)]
landt int rutselt aen de oude aa [GVE12-120 (1778)]
eenen beemt gelegen opt Havelt aen de oude Aa genaemt
den ouden Aabeemd, een eijnde de Aa [RAV112-346v (1802)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Havelt en in het Rutsel nabij
de Mestbrug. Ook in het gebied de Aa-broeken is nog een
afgesneden kronkel van de Aa bekend als de Oude Aa.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 16 |
Opmerkingen:
|
De naam suggereert dat daar ook ooit sprake geweest moet
zijn van een andere loop van de Aa, maar historische
gegevens daarover ontbreken.
|
Naam:
|
den Romeyn |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Huijsinge, schop, hoff en geregtigheden, lh 1. alhier
over de Brugge aen de Leest, van
outs
genaemt den Engel, nu genoemt den Romeijn [RAV104-181v
(1759)]
erf
den romeyn [GVE12-222v (1777)];
deling van een huijsinge en hoff genaamt den Romeijn
[RAV112-249 (1800)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan de Leest, waarschijnlijk een
herberg. "Romein" een oudtijds te
weten in de 15e en 16e eeuw gebruikelijk woord voor:
wijntapper. Naar men wil een
verbastering van de benaming der in den genoemden tijd
veel gedronken wijnsoort
"romenige".
Men brengt met dit woord in verband dat de "romein" een
niet zelden
voorkomende benaming is van herbergen. Dat men boven
logementen dikwijls het
opschrift ontmoet: de romein, de oude romein, de jonge
romein .... Die logementen, waar
de
romein uithangt waren vroeger wijnhuizen, v. Lennep en
ter Gouw, uithangt. 1) 127
(W.N. T. (Il) 996-997).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 35 |
Opmerkingen:
|
De oude naam van dit huis was Den Engel. In het
verpondingboek van 1738-1753 staat bij dit huis
geschreven “nu genaemt de Romain”. Deze naam zal gegeven
zijn door Marten Jansen van Kilsdonck, die het huis van
1689 tot 1752 in bezit had.
|
Naam:
|
den Santwiel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Op den hoek van de sandwiel [GVIIB26 (1785)]
de sandwiel [N (1885), V.]; D 420, 421 (w: 44.50)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Dit was de benaming voor een scherpe lus in de rivier de
Aa en aanliggende percelen in het gebied de Bruggen,
ongeveer waar zich nu de brug bevindt die de wijken Zuid
en De Leest met elkaar verbindt. Wellicht werd in deze
scherpe bocht veel zand afgezet.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Wiel, weel en waal zijn gebruikelijke benamingen voor
kolken, waterplassen gevormd bij dijkdoorbraken en bij
de uitstroom van watermolens. (Buiks & Leenders 1993
dl.2:72.)
|
Ligging:
|
Perceel nr. 12 |
Opmerkingen:
|
Rolf Vonk: de term 'wiel' werd (met uitzondering van de
verschillende watermolenwielen) bij Middelrode drie keer
gebruikt wordt om de uitgesleten bochtige hoek van de Aa
aan te geven. Nabij kasteel Seldensate 'Duivenwiel' en
'Kromme Wiel', en nabij Assendelft als 'Spieringswiel'.
Zandwiel kan dan denk ik het beste gezien worden als een
verzande bocht in de Aa. |
Naam:
|
Smitsacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Lant
smitsacker [GVE12-213 (1778)]
een
parceel teulland, canten en houtwasch aan de leest,
genaemt smitsacker, groot ontr. 6 1. [RAV112-228
(1799)];
smitsakker [N (1835, 1847, 1861)]; D 501 (b en w:
46.00), E 342 (b: 30.70), 425 (b: 79.90);
smits akker [V.]; A 940, 941 (b: 51.40).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Het eerste lid is een persoonsnaam
die nog algemeen voorkomt.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 3-5 |
Opmerkingen:
|
De familie Smits had perceel nr. 3 in de periode
1699-1744 in bezit, perceel nr. 4 een korte periode in
de eerste decennia van de achttiende eeuw, en perceel
nr. 5 niet in de onderzochte periode. De naam zal
oorspronkelijk alleen op perceel nr. 3 betrekking gehad
hebben, en later overgegaan zijn op enkele aangrenzende
percelen.
|
Naam:
|
Smitsbeemt, Smitscamp |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
In
smitsbeemt (dorhoudt) [GVE2-91 (1702)];
smitsecamp valstraat [RAV159-42 (1741)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in het Dorshout. |
Ligging:
|
Perceel nr. 15 |
Opmerkingen:
|
In het verpondingboek van 1702 slaat het Dorshout op de
woonplaats van de eigenaar van het perceel, niet op de
ligging van het perceel, zoals Cornelissen schrijft. Het
perceel lag op de Leest, niet op het Dorshout.
|
Naam:
|
Weertje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Corneliisen signaleert deze veldnaam op meerdere
plaatsen in Veghel
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Waard mnl. weert, waert 1) riviereilandje, 2)
laagliggend land dat vaak onder water loopt (M.Top. Valk.
-263).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Een afleiding het germ. * waritha: eiland of aanwas
tussen rivieren. Dit is niet de betekenis voor het
oostelijk deel van Brabant. Daar verwijst de naam naar
laaggelegen percelen die vaak onder water stonden en
gesitueerd waren in de omgeving van riviertjes of beken,
dus in de beekdalen.
Schönfeld 1950:54; Moerman 1856:258; Gijsseling
1960:1034; v.Berkel & Samplonius 1989:48; Dittmaier
1963:340.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 8 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
int Wielroth |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hulsberdonc nabij dat wielrot [GZG-272 (1396)]; brace
sita in wilrot [HHI27-1 (14061421)];
in
loco dicto int wyelrot [Hs- (1440-1445)];
int
vielroth [Hs- (1519-1538)];
de
whyel (wiel) in wielroth [Hs- (1540)];
zijn
lant int wilre [GVEI5-77 (1624)];
een
stuck lants int wilroot [GVEI5-119 (1624)];
uijt
huys hoff en aangelach in wilroet [HHI63-17
(1714-1783)];
wielrot, wiel waarin vlas te roten of rotten werd gelegd?
in de doornhoek, nu niet meer bekend [Mv- (1954)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging onder Zijtaart in de Doornhoek
(Meuwese) of niet ver van het Akert
(zie
wielrotse hoef). Mogelijk een tautologische
samenstelling van wiel en "root", kuil
waarin vlas te roten werd gelegd (zie root) (Meuwese).
Of van "root" gerooid bos (zie
root), gerooid bos bij een wiel.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Veelal voorkomend in namen als Rootven en Rootvlaas. Men
bedoelt dan de poelen en vennen waar voorheen het roten
van het vlas plaats vond. Ook bestaan namen als Vlasmeer
en Vlasroot. Dit roten gebeurde ver buiten de bewoning
vanwege de grote stankoverlast.
Hoe het roten in de Meierij gebeurde verhaalt Iterson:
‘Na het repelen schift men het vlas eenigszins naar de
lengte en bindt het, niet te vast, in kleine bossen en
deze gaan groen in de ‘rot’. Tot het ‘rotten’ of
‘rooten’ dient meestal een of andere sloot, bij voorkeur
eene onder elzenhout gelegene, omdat elzenblad gezegd
wordt gunstig te werken op de kleur van het vlas. Enkele
malen komen rotkuilen voor en dikwijls brengen
landbouwers hun vlas naar de, als goed bekende,
rotplaats bij vrienden, als in hunne buurt geen of
slecht water (bv. ijzerhoudend) is. Daar gewoonlijk de
diepte der rotplaats onder water te gering is om het
vlas regtop te zetten, wordt dit met zoveel mogelijk
schuins daarin gelegd, met den top naar boven. Men
bedekt het vlas in de kuil met staken (liefst elzen),
werpt daarop modder of zoden en laat het vlas 7-12 dagen
in de ‘rot’, welke tijd echter afhangt van den uitslag
van een door de landbouwer gedurig herhaald onderzoek
naar de vordering der rotting, die eer wat bekort dan te
lang moet worden. Daarna worden de bundels overeind
gezet, digt bij de rotplaats, op korten gras - of
klaverstoppel. Als het vlas eenigszins uitgelekt is, dan
worden de banden los gemaakt en het vlas in dunne lagen
over het (nooit kort te voren bemest) land gespreid om
in daauw ‘rotting op de sprei’ verder te rotten ‘.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 25-30 |
Opmerkingen:
|
Met het Wiel wordt het Ketelwiel bedoeld. Ik verwachtte
dat de afleiding van roten de vorm “rootwiel” op zou
leveren. Beijers en van Busselen noemen echter verwante
afleidingen als Aakroot (Stiphout), Heesroot (Liempde)
en Makkenroot (Sint-Oedenrode) en legt daarbij ook een
verband met het roten van vlas.
|
|