De moord op Mie de Heks
In 1955 vertelde de Erpse pastoor Meuwese
over een Mie de Heks in zijn boek over de
geschiedenis van Erp: 'Er heeft daar niet
ver van 't Gericht (Het Gerecht op
Jekschot) in vroeger dagen een kroegske
gestaan. Daar woonde Mie de Heks. Er
waren meer zogenaamde heksen in Erp.
Gewoonlijk woonden ze achteraf, ergens op
de hei. Vaak stonden er bij haar huiske
oude wilgenknoten. Deze hebben de
eigenaardigheid, dat ze 's nachts licht
afgeven. Als iemand met zijn hand daaraan
kwam, werd zijn hand een en al vuur.
Twee jagers gingen op de patrijzenjacht
en liepen over de grond van zo'n heks. Ze
kwam buiten en riep hen na: "Ge
zult vandaag geen patrijzen zien."
En werkelijk, ze liepen de hele
dag, maar zagen er geen enkele. Tegen
zonsondergang kwamen ze weer langs het
huis van de heks. "Hoe is 't
gedaan?" vroeg ze. Ze moesten
erkennen, dat ze niets geschoten hadden.
Terwijl ze verder gingen, hoorden ze van
alle kanten de patrijzen kraaien, maar ze
zagen er geen enkele vliegen.
Een andere jager zag dicht bij het huis
van een heks een haas op z'n achterste
poten zitten. Poef! Maar de haas bleef
rustig zitten. Daar snap ik niets van,
dacht de jager, en hij ging terug naar
huis, waar z'n oude vader ziek te bed
lag. "Jongen," zei de
vader, "wat ge nou doen moet.
Ge moet de patroon uit uw snaphaan
nemen en de kop er van in wijwater
dompelen." Of het toen gelukt
is, zegt de geschiedenis niet, maar dit
is zeker, dat vader en zoon niet vrij van
bijgeloof waren.
Ook anderen hadden vaak moeite, als ze
voorbij het huis van een heks kwamen. Een
boer die een kar zand geladen had, kon er
z'n paard maar niet voorbij krijgen; hoe
hij ook sloeg, het paard verzette geen
stap, en hij moest z'n kar wel omstoten.
Anderen reden pardoes in de sloot, als ze
voorbij het huis van een heks kwamen. En
's nachts gingen de heksen er op uit. Er
waren boeren die 's morgens hun paard op
stal vonden druipend van zweet en met
verwarde manen. Daar was dan een heks mee
uit geweest. Dan legde men de volgende
avond wel eens twee houtjes dwars over
elkaar in de voederbak tegen de heksen.
Waar Mie woonde aan 't Gericht, waar
vroeger nu en dan de doodstraf voltrokken
werd, was het wel een uitgezochte plaats
voor mysterieuze lichten, voor vuurmannen
en heksen. Als daar 's avonds iemand op
de weg zijn pijp aanstookte, was het geen
wonder, dat mensen op een afstand
meenden, dat er een vurige krombos op hen
afkwam. Langs het Gericht over de hei
liep vroeger de weg naar Eindhoven.
Boeren die met schapen of met vlas naar
Eindhoven gingen, pakten bij Mie nogal
licht een borreltje voor de goede
verstandhouding. Een honderd jaar terug
was er een Erpenaar pastoor in Bergeijk.
Als zijn neven hem met de kar naar
Eindhoven brachten, wilden ze een omweg
van een kwartier maken, om niet langs Mie
te komen. "Wat doet ge nou?",
zei de pastoor. "Ge rijdt er mij
langs." Hem deed de heks niets.
Maar twee schepers, die 's nachts op de
hei bleven met hun schapen, hebben het er
minder goed afgebracht. Ze hadden bij Mie
ook een of meer borreltjes gedronken. Terug bij hun schapen lagen ze op hun rug
naar de wolkenloze hemel te kijken. "Wat
is het toch mooi weer," zei de
een. "awwe ze nou maar zat,"
zei de ander. Een kwartier later
verzuchtte de een: "Ik wou, dat
ik een wei had zo groot als de
hemel." Weer na een kwartier
verzuchtte de ander: "Ik wou, dat
ik zoveel schapen had, als er sterren aan
de hemel staan." Een minuut of
tien daarna zei de eerste: "Waar
zoudt ge dan oew schapen laten weiden? Op
jouw wei," antwoordde
onmiddellijk de tweede. "Daar
zult ge wel afblijven." -
"Dat zullen we eens zien."
En reeds waren ze opgesprongen. De ene
klap volgde op de ander. Hun scheperschop
kwam er aan te pas. En toen hebben die
scheperkens elkander doodgevochten. De
waardin, de heks, had er totaal geen
schuld aan.
Evenmin als aan het volgende. Ze had een
snijder gevraagd om bij haar te komen
naaien. Dat kwamen vroeger de snijders
doen in de huizen. "Durfde gij
dat?" zei men tegen de snijder. "En
waarom niet? 't Is overdag een
doodgoei mens." Bovendien hield
hij wel van een borreltje. De snijders
waren gewoon om in de huizen op tafel te
gaan zitten in de wan. En zo zat ons
snijderke in de wan en naaide. Intussen
was de vrouw in de haard aan 't boteren.
Ze had haar stand op een verhoogsel gezet
en onder dat verhoogsel een teller
(schaal). Nu zag de snijder, dat de vrouw
op een stukje papier letters schreef en
dat briefje in de teller legde. Wat zou
ze toch met dat briefje voor hebben?
dacht de snijder. Zo gauw de vrouw naar
buiten ging om water te halen, - want de
stand moest ooit begoten worden, - pakte
de snijder het briefje, en weer zat hij
op tafel en probeerde de letters te
lezen. Maar de vrouw verraste hem, ze was
zo weer terug. De snijder duwde toen het
briefje onder zijn broek. Mie boterde
door, ze keek al eens naar de teller,
maar ze kreeg er geen boter in. Wat kom
ik toch nat te zitten, dacht de snijder.
Hij voelde eens, en jawel hij zat volop
in de boter. "Kijk, hebt gij me
gekuld, lelijke snijder?" zei de
vrouw. Zijn vrienden lachten met hem, en
zeiden dat hij in 't huis van de heks
bijzonder geboft had.'
Tot zover pastoor Meuwese. Waarheid?
Verzinsels? Er wordt ook over Mie de Heks
verhaald in het Noord-Brabants Sagenboek:
'Hannes van Rooy moest een kalf gaan
leveren in Veghel, en het was al donker
toen hij door Zijtaart trok. Plotseling
kwam Mie de Heks te voorschijn en zei: "As
ge nie' aanlegt, dan beheks ik oe."
Hannes legde van schrik aan en een oud
manneke bracht bier, maar de heks kreeg
Hannes niet meer te zien. Even later trok
hij weer verder en toen hij midden in de
hei was, stond er plotseling een vrouwke
voor hem, die vroeg: "Mag ik
meerijen?" "Ja wel, waar
woonde gij?" "In Veghel,"
antwoordde ze. In Veghel gekomen, zei
Hannes tegen het vrouwke: "Nou
zal de er af moeten." "Wa'
ben ik oe schuldig?" vroeg ze. "Niks,"
zei Hannes, maar het vrouwke duwde hem
toch gauw wat in de hand. Thuis gekomen
zei hij tegen zijn vrouw: "Ik heb
toch wat verdiend onderweg" en
hij wilde het geldstuk dat hij van 't
vrouwke gekregen had uit zijn zak halen,
maar in plaats daarvan haalde hij er een
dikke pad uit. Diezelfde nacht moest hij
er drie keer uit omdat het paard door een
onzichtbare hand werd losgemaakt.'
Willem
van Stiphout (geboren in 1919) hoorde het
volgende verhaal toen hij 6 jaar oud was, van
zijn grootmoeder Barbera van Eerdt. Het moet zich rond
1884 afgespeeld hebben: Op het begin van de heide naar
Lieshout woonde een heks. Die had een kroeg en als je niet aanleggen wilde, gebeurde er
wat met je verder in de heide. Barbera vertelde dat ze
er een keer met haar ouders langs kwam. Barbera´s
vader Gerard van Eerdt dacht er niet aan om daar aan te leggen,
want wat zou er gebeuren? Niets! Hij kwam nooit in een
kroeg en waarom zou hij nu van schrik daar aan gaan
leggen. Nee, doorvaren zouden ze! Alleen Barbera keek
met angstige ogen of ier iets te zien was bij die
kroeg. Ze waren nauwelijks voorbij, of er kwam een
lange magere roodharige vrouw voor de perkamente
ongeverfde raam. Toen ging een knarsende deur open en
uit de wijd geopende mond, waarboven een grote neus,
kwam een krijsend geluid: “Dat zal je
berouwen.” Allen keken recht vooruit, behalve
Barbera, die trok het zich aan, die had er teveel van
gehoord. Ze mocht er niet over praten, door de anderen
werd er mee gespot. Ver in de heide gebeurde het: het
wiel liep van de kar. Barbera viel in het mulle zand,
het paard kon maar net de kar staande houden, een paar
vuisten kwamen omhoog, er werd hard gepraat, maar er
moest hard gewerkt worden, om weer verder te komen.
Waar woonde Mie de Heks? Wie was ze
eigenlijk? In
het sagenboek van Noord-Brabant wordt een
aantekening van August van Breugel uit
1899 aangehaald met een meer concrete
aanwijzing: 'Mie de Heks hield herberg te
Zijtaart onder Veghel en wanneer je er
voorbijging en er niet aanlegde, riep ze
je na: "Ik zal je beheksen."
Ze zei het één keer te veel, want
ze werd omstreeks 1890 vermoord langs de
weg gevonden.' In de aantekeningen van
Van Breugel, die nu in de Universiteit
van Tilburg bewaard worden, was Mie de
Heks niet te vinden. Het spoor leek dood
te lopen. Het parochie-memoriaal van
Zijtaart gaf onverwacht een nieuwe
aanwijzing: Daarin staat onder de
gebeurtenissen van 1887 vermeld: 'in
October werd Maria Verhoeven, bijgenaamd
Mie de Heks, komende van St. Oedenrode, onderweg door den persoon die haar
vergezelde gruwelijk vermoord'.
Johan van Nunen, geboren in 1922 en
opgegroeid op Jekschotstraat 5 (huidig adres)
vertelde op 4 september 2006 desgevraagd:
"Een Heks? Heeft er vroeger op
Soffelt gin heks gewoond? Ja, dat
vertelde ons vadder. Ik was toen nog zo'n
klein jong. De boeren moesten daar
aanleggen, anders liep er een rad van de
kaar. Mar ons vadder gaf doar niks um.
Die reej er gewoon langs. Zo dik. En
nooit niks gebeurd. Maar aander mensen,
sommigen, die han er schrik van. Tja,
waar woonde ze? ... Hi ze nie gewoond,
doar, waar Jan Middegaal gewoond
hi?" Verder onderzoek toonde aan
dat Johan van Nunen gelijk heeft, ja,
daar woonde ze: Mie de Heks.
Haar huis stond komende van
Zijtaart en Zondveld richting Mariahout
ter hoogte van de Heihoef aan de
linkerkant van de weg. Net voor de bocht.
Het was het laatste huis dat nog bij de
gemeente Veghel en de parochie Zijtaart
hoorde. Het staat er nu niet meer.
Uit de burgerlijke stand en het
bevolkingsregister van Veghel blijkt dat
Mie de Heks op 27 april 1847 in Lieshout
geboren was als Anna Maria, dochter van
Adriaan van Deurzen en Johanna Thibos. Op
18 juli 1872 kreeg ze een buitenechtelijk
kind, Martinus. Op 18 augustus 1879
trouwde Anna Maria met Hubertus
Verhoeven, die op 22 maart 1843 in
Schijndel geboren was. Haar zoontje kreeg
toen de achternaam Verhoeven. Op 11
oktober 1879 vestigde het echtpaar zich
in het huis op Jekschot. Uit het huwelijk
werden geen kinderen geboren. Het zoontje
deed op 30 maart 1884 zijn Eerste
Communie in de kerk van Zijtaart en
enkele maanden later, op 25 juni, ook
zijn vormsel.
Maria van Deurzen, bijgenaamd Mie de
Heks, werd op zondag 16 oktober 1887
vermoord. In de gemeentearchieven van
Sint-Oedenrode en Veghel is wat
correspondentie over deze moord bewaard
gebleven. Daaruit blijkt dat nog op de
dag van de moord iemand uit
Sint-Oedenrode naar de officier van
justitie in Den Bosch gestuurd werd om de
moord te melden. De officier gaf verlof
het lijk te begraven. Dat bericht werd de
volgende morgen doorgestuurd naar Veghel.
Het lijk bevond zich toen in het huis van
van haar echtgenoot Hubertus Verhoeven
aan de Heihoef. Mogelijk is Hubertus gaan
zoeken, of werd hij door anderen
gewaarschuwd en heeft het lijk zelf met
een kar naar huis gebracht. Op maandag 17
oktober werden getuigen gehoord die Mie
nog gezien hadden en die haar vonden. Men
nam aan dat ze vermoord was door de
persoon die haar vanaf St. Oedenrode over
de eenzame weg door de hei vergezeld had.
Het proces verbaal werd op dinsdag naar
de officier van justitie gestuurd. De officier stuurde het verslag de volgende dag
retour stuurde. 'Want', zo schreef hij,
het verslag 'is niet volledig op het punt
van de vermelding van de oorzaak van den
dood aan het slot. Daarbij moet toch ook
worden vermeld welke de oorzaak van de
bloeduitstorting is; deze toch kan ook
gevolg zijn van eene beroerte welke in
casu niet heeft plaats gehad. Het
zware bloedverlies heeft zeker ook tot
den dood bijgedragt. Daarom wenschte ik
ook wel er in vermeld of er minder bloed
in het lijk was dan bij een normaal
mensch.' Hieruit blijkt dat Maria veel
bloed verloor, mogelijk vanwege een harde
slag met een wapen of door messteken.
Antoon
Vissers vond in de rechterlijke archieven de schuldige:
de 48-jarige Lambertus Goossens uit Uden, bijgenaamd Bertus
Poep, of Poppe. Bert had Mie 3 gulden gegeven omdat hij
met haar 'gemeenschap gehouden had'. Ze waren die
avond en nacht vrolijk van herberg naar herberg
getrokken. Bertus wilde op een gegeven moment met zijn
zatte kop zijn geld terug hebben en er ontstond
ruzie. Maar laten we bij het begin beginnen...
Lambertus Goossens was ruilebuiter, of voddenkoopman. Hij ging
rond met een hondenkar. Op vrijdag 14 oktober 1887 was
Bertus enkele uren op bezoek bij Hubertus Verhoeven op
de Heihoef in Zijtaart. Hij had er in het kroegske aangelegd. Ze hadden het over zijn hondenkar en
Hubertus wist dat zijn zwager Petrus Oppers in Sint-Oedenrode zo’n
kar zocht. Bertus kwam de volgende dag al in de vroege
ochtend met zijn hondenkar terug bij Verhoeven. Samen
gingen ze naar Oppers. Die ging bij Verhoeven de kar
kijken en na wat loven en bieden kocht hij het ding voor
f 6,40. Om de koop te bezegelen haalde Verhoeven 1 ½
liter jenever die ze inschonken. Het was er ten slotte
een kroegske.
Later die dag zou Bertus aan Mie een schuld van f 2,80
aflossen, voor 'vroeger
gehouden
gemeenschap'. Hebben Bert en Mie eerder samengewoond?
Was Bertus zelfs de vader van Mie's in 1872 geboren
buitenechtelijke zoon? Misschien. Maar Mie was in 1887
al acht jaar getrouwd met Hubertus Verhoeven en het ligt
niet erg voor de hand dat er nog zo'n oude schuld
bestond. Het ligt meer voor de hand dat Bertus G. en Mie
de Heks een keer samen de koffer ingedoken
waren en dat Bertus daarvoor nog moest betalen. Van het kroegske dat in Zijtaart op Biezendijk 8
gestaan heeft werd gezegd dat daar dingen gebeurden die
het daglicht niet konden verdragen. Daar kon
dus gewipt worden, om het zo maar even uit te drukken.
Mogelijk heeft Mie ook zo'n bijverdienste
gehad.
’s Avonds om 6 uur gingen Mie en Bert samen naar Sint-Oedenrode.
Haar man, Hubertus Verhoeven hoorde Mie en Bert
praten over de f 2,80 die Mie tegoed had en die Bert zou
betalen van de opbrengst van zijn kar. Mie
kende haar klant en wilde haar geld beuren. Ze zal
gedacht hebben, 'Ik kan beter maar meegaan voordat hij
het geld opgezopen heeft.' Ze zei tegen Bertus dat ze
toch naar Rooi moest voor boodschappen. Mie had maar een
paar centen op zak en haar man stopte haar wat extra
geld toe, voordat ze op pad gingen. Dat was de laatste
keer dat hij haar levend zag. De volgende morgen werd
haar lijk op een kar bij hem afgeleverd.
Mie de Heks en Bertus
Poep liepen samen van de Heihoef naar Rooi om de hondenkar
naar Petrus Oppers te brengen. Ze arriveerden er om half
acht. Bertus kreeg zijn geld van Ardina Verhoeven, de vrouw van Oppers.
Die gaf hem welgeteld: een rijksdaalder, drie gulden,
een tien stuiverstuk, vijf stuivers, een dubbeltje en
vijftien losse centen. De vrouw van Petrus Opper
herinnerde zich later dat Bertus een paar ouwe klompen
aan had en dat Mie van Deursen, een grote en sterke
vrouw, een witte korf en een zwarte paraplu bij zich
had.
Nu Bertus geld gebeurd had, was er nog wat af te
rekenen. Voor de eerdere vrijpartij gaf Bertus Mie de
Heks de rijksdaalder en het tienstuiverstuk, die ze veilig wegstopte.
Bertus zei dat hij nou van Mie f 0,20 cent tegoed had.
Een half uur later, na bij Oppers
nog een tas koffie gedronken te hebben, gingen ze weer
richting Heihoef.
Bertus had geld, dus onderweg legden
ze aan bij het het bierhuis van Martinus Kluijtmans,
waar Bertus een glas bier dronk en Mie een glaasje witte
wijn.
Daarna, het was inmiddels half tien ’s avonds, legde ze
aan bij de herbergier klompenmaker Johannes van den
Biggelaar. Mie kocht daar een paar klompen. Daar dronken
ze voor 20 cent jenever. Daarna legde ze aan bij een
herbergier varkensslachter. Daar kochten ze zult en
varkensvlees en dronken ook daar weer borrels. Bertus
kocht er ook een fles jenever, om daarmee de volgende
dag bij Verhoeven het feest voort te zetten. Die
herbergen zullen op het Everse en op het Haagje gestaan
hebben.
Om kwart over tien gingen Bertus en Mie weer terug naar
de herberg van Johan van de Biggelaar. Weer dronken ze
er een paar borrels. Mie kocht er weer een paar klompen
en betaalde die met een rijksdaalder. De dochter van de
klompenmaker gaf haar f 1,90 wisselgeld terug. Van
de Biggelaar zei nog tegen de twee voordat ze weg gingen
“Gij zult dronken worden”. Mie de Heks antwoordde
“Ik kan wel veertig borrels aan,” en Bertus Poep
beweerde “Ik wel honderd”. Ze waren in een
vrolijke stemming.
Bertus en Mie liepen hierna in de richting van Veghel.
Mie at wat van de zult. Opeens kregen ze hevige ruzie,
omdat de dronken Bertus zijn geld terug wilde
hebben. Mie dacht er niet aan om die terug te geven.
Bertus had destijds 'met haar gemeenschap gehouden' en ze had er ook al klompen
van gekocht. Bertus nam zijn klomp van zijn
rechtervoet en sloeg Mie daar onverwachts hard mee op
haar hoofd om haar te dwingen dat geld terug te geven.
Mie zakte op haar zij op de grond
in elkaar.
Bertus duwde haar
voorover met haar mond tegen de grond, zodat zij niet
kon schreeuwen. Bertus greep de portemonnee en haalde er
het geld uit. Hij stak de portemonnee weer terug tussen
haar kleren. Hij zag dat Mie nog een beetje met haar
rechterarm bewoog. Hij had haar eerst niet dood willen
slaan, maar nu bedacht hij dat hij haar beter kon
vermoorden. Misschien kwam ze er wel weer bovenop en dan
zou ze als getuige tegen hem op kunnen treden. Een dode
getuigt niet. Hij sloeg haar weer met zijn klomp. Toen hij opstond en
wegliep zag hij dat Mie de Heks niet meer bewoog.
Haar gezicht zat onder het bloed.
Bertus zag dat de klomp waarmee hij geslagen had in
stukken gebroken was.
De dokters stelden later vast dat Mie diepe gescheurde
wonden (die dus gebloed hadden) had onder haar
linkeroog, boven en onder het rechteroog en aan de
linkerzijde van Mie's bovenlip. Bertus heeft Mie dus
verschillende keren met zijn klomp flink in haar gezicht
gemept. Mie had ook een kneuzing aan haar rechter
elleboog en aan haar linkerpols. Kennelijk heeft ze in
een reflex haar armen en handen voor haar gezicht
gehouden toen Bertus met zijn klomp in haar gezicht
begon te meppen. Mie overleed aan een enorme klap op
haar kruin en achterhoofd, die een grote
bloeduitstorting in haar hersenen veroorzaakte. Dit
waren kennelijk de laatste dodelijke klap of klappen van
Bertus.
Dit gebeurde in het holst van de nacht, ergens op een
stille plek tussen Sint-Oedenrode en Veghel. Bertus ging
er vandoor en nam de paraplu en de korf mee. In de korf
zaten een roodgestreepte vrouwendoek en een handdoek en
het varkensvlees. De vier nieuwe klompen van Mie, een
fles jenever en een
stukje in papier gewikkeld zult die kennelijk uit de
korf gevallen waren, liet hij achter, met
een paar losse centen die in alle consternatie ook op de grond
gevallen waren.
Bertus Poep snelde voort door de nacht. Na een half uur
lopen kwam hij bij de Erpse Bossen. Hij liep lange tijd
door de bossen, totdat hij in Erp bij Hendrik van
Dinther kwam. Het was inmiddels al zondagmorgen half zes
geworden. Bertus vroeg of hij een paar hele klompen kon
ruilen, want een van zijn klompen was kapot. Hij ruilde
de paraplu en de korf met de doeken bij de vrouw van Van
Dinther tegen een paar andere klompen. De vrouw zag dat
de rechterklomp van Bertus gebroken was en dat de andere
klomp met bloed bevlekt was. Ook een van de doeken was
met bloed besmeurd. Over het varkensvlees vertelde ze niks, mogelijk had
Bertus dat onderweg opgegeten, of was ook dat bij het
lijk blijven liggen.
Diezelfde zondagmorgen werd het lijk gevonden. Mie lag
met haar rug in het karrenspoor. In haar mond zat nog
een stukje zult dat ze aan het eten was toen de ruzie
begon. Het zand rondom het lijk was omgewoeld en er
waren sporen van vingers te zien. Al snel werd duidelijk dat ze die nacht met
Bertus G. in herbergen doorgebracht had. Bertus werd nog
diezelfde avond, op zondag 16 oktober 1887,
gearresteerd. Op dat moment had hij nagenoeg al zijn
geld al verteerd, hij had nog slechts twee centen op zak. Hij bekende de moord.
De officier van justitie eiste 20 jaar gevangenisstraf
voor moord. De rechter achtte moord niet bewezen, wel
diefstal met geweld met de dood als gevolg, Bertus werd
hiervoor op
14 december 1887 tot 12 jaar
cel
veroordeeld. Hij zou zijn gevangenisstraf niet
uitzitten. Hij overleed op 12 april 1890 in de
gevangenis in Leeuwarden.
Klaas de Graaff uit Nuenen heeft eens een artikel
geschreven over de nogal criminele familie waar Bertus
uit voortkwam. Dat is de moeite waard om te lezen, omdat
Klaas het milieu waar Bertus uit voortkwam met veel
invoelingsvermogen beschrijft. Zijn grootvader Hendrik G. was in 1803
als lid van een roversbende veroordeeld om ‘door de scherpregter op een kruis gebonden, half gewurgd, den
leden gebroken, en door een slag op de borst van het
leven ter dood gebragt te worden.’ Veel van Hendriks
nazaten woonden in Uden en omstreken en kwamen geregeld
met justitie in aanraking. Lambertus zelf werd eerder
veroordeeld voor bedelarij (in 1875, 1876 en 1882), dronkenschap (in 1883)
en voor belediging van de marechaussees die hem vanwege
dronkenschap wilden arresteren (in 1887).
Na de moord hertrouwde Hubertus Verhoeven
al op 9 mei 1888 weer met Catharina van
de Boom uit Beek en Donk, weduwe van
Martinus Donkers. Zij bracht twee
kinderen mee: Andries Donkers, geboren op
24 februari 1881 (die op 24-jarige
leeftijd overleed en in Zijtaart begraven
werd) en Gordina Donkers geboren op 27
juli 1882, en ook haar vader Arnoldus van
de Boom, die het jaar daarop, op 28
december 1889, overleed. Zoontje Martinus
Verhoeven was inmiddels oud genoeg om te
gaan werken en verhuisde op 22 maart 1888
naar Strijp. Hij trouwde op 20 mei 1905
in Stratum met Theresia Bosmans. Martinus
erfde het huis op Jekschot en verkocht
het in 1910, hij woonde toen in Stratum en was
handelsreiziger. Mogelijk leven er dus nu nog nazaten
van Mie de Heks.
Johanna van Boxmeer vertelde op 9 september 2006 dat ze in
het begin van de jaren negentig eten
rondbracht voor bejaarden (Tafeltje Dek
Je). Wijlen Willem van Eert - hij woonde
op Zijtaartseweg 22 - vroeg haar een
keer: "Witte ge wie de centen hi
van Mie de Heks?" Johanna had
geen idee waar Willem het over had.
Willem van Eert vertelde haar toen over
Mie de Heks en hoe die voorbijgangers
schrik aanjoeg om klanten te krijgen.
Willem vertelde dat mensen vanaf de
Heihoef via het weggetje naar het huis
van Van Eindhoven (nu Jekschot 1 en 2) naar
Sint-Oedenrode liepen. Mie de Heks was op
de dag van moord naar de kerk geweest in
Sint-Oedenrode. Willems vader, Theodorus
van Eert, wist waar Mie de Heks vermoord
was. Toen Van Eert de volgende morgen aan
het werk was op het veld is hij gaan
kijken naar de plaats waar Mie gevonden
was; dat was aan de slootkant naast zijn
veld. Daar vond hij toen een zakje met
geld, door de moordenaar verstopt...
Helemaal correct zal dit niet zijn. Bertus verklaarde dat hij
Mie's portemonnee leeggehaald had en weer tussen haar
kleren had gestoken. Er is toen geld op de grond
gevallen, dat Bertus weer opraapte. Het zand rond het
lijk was omgewoeld en er waren sporen van vingers in te
zien. Bertus had haast om weg te komen, want hij liet in
het donker de klompen, fles jenever en zult liggen. Ook
zag hij enkele centen over het hoofd. Bij het lijk
werden de volgende morgen nog vier centen gevonden. Van
Eert hoorde pas later van de moord en is pas wezen
kijken toen het lijk al weg was. Hij heeft kennelijk nog
een paar losse centen gevonden, die ook de dokter over
het hoofd gezien had, misschien omdat die muntjes in het
gras lagen. Van Eert had dan ‘centen’ van Mie de Heks
gevonden, een verhaal dat later aangesterkt werd tot ‘de centen’ van Mie de Heks.
Martien van Asseldonk |