GESPREK MET
TIJN EN MIEN VAN DEN TILLAART-VAN DE VEN 13-02-2011
Tijn (1929) en
Mien (1934) wonen inmiddels al meer dan 50 jaar samen aan de
Leinserondweg, het oudste stukje Zijtaart. Mien heeft hier haar hele
leven gewoond, Tijn sinds zijn huwelijk met Mien. Tijn komt
oorspronkelijk van het Hoeves, gemeente Schijndel, net over het spoor
van Eerde richting Wijbosch. Daar heeft hij ook de oorlogsjaren
doorgebracht, de reden voor ons gesprek. Mien geeft aan
zich weinig van de oorlog te herinneren, Tijn is enkele jaren ouder en
heeft meer herinneringen. Toch is Mien wat te bescheiden; telkens als er
bepaalde zaken besproken worden heeft ook zij duidelijke herinneringen
aan deze tijd.
Crisis jaren
30
De jaren
dertig werden gevormd door de crisis. Na de beurskrach van 1929 ontstond
er wereldwijd een grote werkloosheid. De overheid probeerde met allerlei
steunmaatregelen de crisis te bezweren: “rogge verven” door de
molenaar om de rogge ongeschikt te maken voor menselijke consumptie, “erpel
prikken” ook om deze ongeschikt te maken voor menselijke consumptie.
Op deze manier kon men maar éénmaal in aanmerking komen voor steun.
Voorkómen van fraude was de reden. Daarnaast voerde men een soort
biggenvergunning in, die nodig was om te kunnen beschikken over
biggenmerken. Dit werd gedaan om overproductie te voorkomen. Boeren
kwamen hiervoor alleen in aanmerking als men voorheen ook biggen had
gefokt. In 1939 leverde een varken Fl. 0,42 per geslachte kilo op. In
die tijd sprak men dan van Fl. 0,21 per pond. Verder werd de
“fietsbelasting” ingevoerd; men was verplicht om met een
fietsplaatje te fietsen. Zo’n plaatje kostte Fl. 2,50; vaak werd er in
één gezin door meerdere mensen met 1 plaatje gedaan. Werklozen hoefden
minder voor een plaatje te betalen en kregen dan een gaatje in dit
plaatje. Kon men ook gelijk zien of iemand werkloos was.
Vóór 1940
Na het
afkondigen van de mobilisatie op 28 augustus 1939 moesten ook zijtaartse
en eerdse mannen “onder de wapenen”. Ben van Dam uit Eerde is met de
mobilisatie voor het leger opgeroepen en later krijgsgevangen gemaakt.
Tijdens de mobilisatie werden soldaten en paarden ingekwartierd bij
boeren. Tijn weet dat dit soms wel 10 paarden op één bedrijf waren.
1940
Graard van de
Rijt uit Zijtaart was werkzaam bij Driek van de Ven. Via het
Administratiekantoor in Veghel werd hij persoonlijk onmisbaar
verklaard. Graard van de Rijt heeft in totaal 13 jaar voor Driek van de
Ven als knecht gewerkt.
Mien kan zich
de meidagen van 1940 nog goed herinneren. Toen ze op 11 mei 1940 uit de
raam van de kamer naar buiten keken, zaten er tientallen soldaten bij
hen thuis (Leinserondweg 11) tegen de muur. Hun huis werd geconfisqueerd
door het leger. Omdat de bruggen bij Veghel (de spoorbrug werd 10 mei ’s
morgens om 06:00 uur opgeblazen) en Keldonk waren opgeblazen (11 mei)
door het Nederlandse leger (om de Duitsers de oversteek te beletten)
verwachtte men aan het kanaal gevaarlijke gevechtshandelingen. In die
dagen is er ook hard gevochten aan de Zuid-Willemsvaart, maar dit was
meer aan de Doornhoek. Het nederlandse leger richtte een commandopost
in in het huis van de familie Van de Velde (Skup en Riek). Ook herinnert
Mien zich de boerderijen langs de Zuid-Willemsvaart, die zwaar
beschadigd raken. De boerderij recht tegenover het monument aan de
Zuid-Willemsvaart (Narus van de Sanden, MB) en een boerderij richting
Keldonk aan de Sweenslag.
Het gezin Van
de Ven moest vanwege het verwachte gevaar vluchten; zij werden
geëvacueerd naar Hannes Habraken, Krijtenburg. Daar zijn zij een paar
dagen geweest, Mien moest dan slapen naast de vrouw van Hannes Habraken
in het zelfde bed. Dit zal ongeveer geduurd hebben tot de capitulatie
van Nederland op 15 mei.
Ook Tijn
herinnert zich uit die dagen de onafgebroken stroom Duitse soldaten. Er
kwam geen eind aan, met zovelen als ze waren. Het materieel waarmee de
Duitsers Nederland binnen trokken was indrukwekkend. Omgezaagde bomen
die dwars over de weg lagen vormden totaal geen obstakel. De Duitsers
schoven ze gewoon aan de kant of reden om door de roggevelden. In Eerde
werden de mannen door de Duitsers verplicht om ná de hoogmis, in hun
zondagse pak, mee te helpen de omgezaagde bomen aan de kant te dragen.
Gewonde
soldaten werden op karren bij Van de Ven binnen gereden en kregen daarna
de eerste verzorging in het klooster. Later werden zij naar het
ziekenhuis in Veghel vervoerd om daar verder verzorgd te worden. Voor de
gevallenen is het monument aan de Zuid-Willemsvaart opgericht, op
verzoek van de veghelse gemeente wat verder naar Veghel, dan
oorspronkelijk de bedoeling was.
1941 t/m 1943
Deze jaren
werden voor de zijtaartse en eerdse mensen jaren van weinig actie, maar
wel jaren waarin vele artikelen steeds schaarser werden en de regels
steeds strakker werden aangetrokken; het waren jaren van continue
dreiging. Vooral jonge mannen liepen steeds de kans ingezet te worden in
werkkampen, voor de arbeidsinzet.
Vanaf 1941 was
voor iedereen vanaf 15 jaar een persoonsbewijs verplicht. Tijn
heeft nog altijd spijt dat hij dit document niet heeft kunnen bewaren.
Toen hun boerderij op 18 september 1944 afbrandde (zie 1944) ging ook
dit persoonsbewijs in vlammen op. Het zou een tastbare herinnering
geweest zijn aan deze spannende tijd.
Tijn en Mien
noemen de broodkaarten (3 ons brood per dag per persoon),
kleding-bonnen (bij aanschaf van nieuwe kleren of schoenen de oude
meteen inleveren). Ook de boeren ontkwamen niet aan nieuwe regelgeving:
zij werden verplicht om hun grasland te ‘scheuren’, hierop
dienden granen verbouwd te worden om te kunnen voorzien in de groeiende
vraag naar bijvoorbeeld rogge om brood te bakken. Naast dit scheuren van
grasland werd boeren verplicht om 10% van hun areaal in te zaaien met
koolzaad. Dit koolzaad was nodig voor de consumptie van olie. Door
de schaarste liepen de prijzen op, wat weer veel zwarthandel
veroorzaakte. De bezetter probeerde met regels deze zwarthandel aan
banden te leggen.
Afhankelijk
van de grootte van een gezin mochten er 1 of 2 varkens geslacht
worden. Vanaf 1941
werden de paarden gevorderd door het duitse leger. Boeren werden
verplicht om naar de monstering te gaan. Geschikte, gevorderde paarden
kregen een brandmerk op hun hoef. Door deze vordering van paarden werd
de prijs van paarden enorm opgedreven. Ook kregen
boeren te maken met een maalvergunning om rogge te mogen malen om
brood te bakken. Vaak werd er toch illegaal graan gemalen. Vooral bij de
Coeveringse Molen was het ’s avonds vaak druk met het malen van granen.
Tijn meent zich te herinneren dat er aan de Pastoor Clercxstraat iemand
zelf een maalinstallatie had gemaakt. Of dit goed werkte? Het bakmeel
werd aangelengd met erwtenmeel.
Door deze
regels ontstond er een levendige handel in bonnen, waar veel mensen ook
weer geld aan verdiend hebben. Eieren kostten in de zwarte handel Fl.
1,= per stuk, een pak shag Fl. 10,= (normale prijs FL. 0,70). Na de
oorlog heeft men getracht dit illegaal verkregen geld te elimineren met
het zogenaamde ‘Tientje van Lieftinck’ (zie 1945 De Geldzuivering). Agrarische
organisaties kwamen ook in duitse handen (Landstand). Van een echt
verenigingsleven is in deze oorlogsjaren dan ook geen sprake.
Vanaf 1943
wordt vooral het duitse Ruhrgebied veelvuldig gebombardeerd door
engelse, canadese en amerikaanse bommenwerpers. Vooral de nachtelijke
‘raids’ zorgden voor veel onrust onder de mensen. Tijn herinnert zich
dat alleen al door de overkomst van de honderden vliegtuigen binnenshuis
alles stond te trillen. Mien weet nog dat als de vliegtuigen overkwamen,
ze op school onder de schoolbanken moesten kruipen. Om de geallieerde
vliegers het oriënteren te bemoeilijken werden de
verduisteringsmaatregelen van kracht. Huizen, straat- en
fietsverlichting mochten allemaal weinig tot geen licht voortbrengen.
Volgens Tijn is het ná 1945 ‘nooit echt donker meer geweest.’
Mien kan zich
nog herinneren dat de paters Damianen weg moesten uit hun klooster
tussen Schijndel en Sint Oedenrode. Deze paters zaten toen in het
Verenigingsgebouw in Zijtaart. Het exacte jaartal hiervan is bij haar
niet bekend. Driek van de Ven luisterde vaak samen met zijn knecht naar
Radio Oranje. Deze radio was verstopt ‘op de balken’ (op zolder). Na
verloop van tijd begaf de accu van deze radio het. Eén van de paters
Damianen die in het verenigingsgebouw zaten, typte dan voor de familie
Van de Ven de radioverslagen uit. Mien moest dan soms deze berichten
gaan ophalen in Zijtaart en naar huis brengen. Ze wist totaal niet waar
het om ging. (Zelf herinner ik me pater “Mechèl”, die nog jaren bij de
familie Van Asseldonk is gekomen, MB)
Bij Driek van
de Ven hebben altijd onderduikers gezeten. Deze moesten ook te eten
krijgen. Als Mien haar moeder dan eens ‘betrapte’ met een hoop eten op
stal, zei haar moeder altijd dat er weer een kat gejongd had en dat deze
katjes ook te eten moesten hebben. Mien heeft nooit één onderduiker
gezien. Ná de oorlog heeft ze dit alles pas te horen gekregen. Het
enige dat ze zich kan herinneren is dat ze naar de pastorie naar Pastoor
Van de Bult moest fietsen. Bij de pastorie moest ze haar fiets afgeven
aan iemand (later bleek een onderduiker uit Waalwijk). Deze man fietste
dan met haar terug naar de Leinserondweg. Deze onderduiker is 6 weken
bij de familie Van de Ven gebleven. Zonder dat ze het zichzelf bewust
was heeft Mien dus met uitgetypte radioberichten en onderduikers door
Zijtaart gefietst. Een soort zijtaartse Hannie Schaft.
Mien en Tijn
herinneren zich beide nog de duitse les, die ze op de lagere school
kregen. In Zijtaart gaf Zr. Theodrika les aan de klassen 5, 6 en 7. De 7e
klas kreeg duitse les. Dit deed Zr. Theodrika natuurlijk met tegenzin,
maar het moest. Veel duits werd er daarom ook niet geleerd, als het maar
niet ‘stonk’ als er controle was. Ze weet nog wel dat ze een halfvol
geschreven schrift van Toos Bosch moest overnemen. In die tijd was er
een tekort aan alles en een niet volgeschreven schrift werd niet
weggegooid. Tijn kan zich alleen nog Ein Maus, ein Maus in unserem
Kornhaus herinneren. Ongetwijfeld een stukje landbouwonderwijs om de
ongediertebestrijding te promoten.
Mien herinnert
zich ook nog de schilderijen van Mien van den Tillaart (van Hoeve
Corsica), die in de gang van het klooster hingen. Ze heeft eens
verzucht: ‘Was ik maar Mien van den Tillaart, dan kon ik ook zo mooi
schilderen’. Ze had toen eens moeten weten.
1944
Tijn herinnert
zich dat in Eerde de gesneuvelde soldaten en parachutisten met de
hoogkar vervoerd werden. Eén sprekende herinnering is een gedode
soldaat, die in zithouding was gestorven. Door het op en neer gaan van
de kar was het net of deze soldaat van voren naar achteren bewoog
tijdens het vervoer. Tijn heeft zelf op de 17e september
gewonden parachutisten en soldaten gereden naar Veghel. Gewonden van de
“Valpartij”. Zelf heeft hij
vele schuttersputten en bomkraters weer moeten dichtmaken. Hij herinnert
zich een perceel van 40 are (4000 m2) waar 200 (!) granaten waren
ingeslagen.
Tijn komt er
meermalen op terug dat het moeilijk is om een bepaalde sfeer te
schetsen, het is het totaalplaatje, het gevoel, de leegte die je niet
kunt voelen of begrijpen als je het zelf niet hebt meegemaakt. Hij hoopt
dit beeld met zijn herinneringen wat beter neer te kunnen zetten.
In de nacht
van 4
op 5 september 1944 liet het udense verzet op Duifhuis een trein
ontsporen. Een van de
deelnemers vertelde hierover:
Jan van
Sleeuwen en nog drie andere mannen gingen allereerst in Boekel twee
derailleurs halen. Dat zijn ijzeren apparaten, die op de rails werden
geschroefd en die zorgden dat de trein bij passage ontspoorde. Jan was
als enige gewapend en had een pistool met één patroon tot zijn
beschikking. Als plaats
waar de ontsporing zou plaatsvinden koos men de grens tussen Uden en
Veghel bij Duifhuis, om op die manier bij eventuele represailles de
aandacht iets van Uden af te leiden. Het aanbrengen gebeurde ook door
vier man, waaronder weer Jan van Sleeuwen. Nadat ze op
de spoorrails waren geschroefd, wachtten ze, tot de trein kwam. Hij was
laat en reed langzaam. Bij het passeren ontspoorde hij inderdaad, maar
door de lage snelheid alleen aan de voorwielen van de locomotief.
Na de ontsporing werden door de Duitsers boeren van Duifhuis uit
hun bed getrommeld om de inzittenden van de trein, een groot aantal
Duitsers en enkele Duitse vrouwen, met paard en kar naar Uden te
brengen. De hiervoor beschreven ontsporing, alsmede andere
ongeregeldheden, die zich op de spoorlijn bij Eerde voordeden, waren
er de reden van dat de Duitsers in het vervolg vlak voor iedere trein
een lorry met Grüne Polizei uitstuurden en dat op spoorwegsabotage hoge
represailles in het vooruitzicht werden gesteld.
Zo werd er tijdens Dolle Dinsdag een trein gesaboteerd aan de
Grootdonkweg (halverwege Hoeves en spoorbrug over de
Zuid-Willemsvaart, waar nu de A50 ligt). Deze trein ontspoorde en werd
beroofd. Repressailes bleven gelukkig uit, waarschijnlijk omdat de
Duitsers andere dingen aan hun hoofd hadden in die dagen.
Ook Tijn kan
zich Dolle Dinsdag (5 september 1944) nog goed herinneren (‘Chaos,
Nederland bevrijd, de Duitsers vertrekken’). Duitse legers kwamen vanuit
Boxtel en Tilburg. Nederlandse boeren moeten deze duitse militairen met
paard en kar naar Duitsland vervoeren vanwege bovengenoemde acties van
het (udense) verzet; iedereen een aantal kilometers, dan nam een andere
boer dit transport weer over. Omdat er echter zo weinig paarden en
karren voorhanden waren, is de vader van Tijn vanuit Eerde tot
Kranenburg (bij Kleef) in Duitsland moeten ‘varen’ voordat hij weer naar
huis mocht terugkeren. Tijns vader is uiteindelijk 2 dagen onderweg
geweest.
Op
maandagmorgen 18 september 1944 10:00 uur brandde het ouderlijk huis van
Tijn af. Een baken in zijn herinnering. Hoewel er in Eerde wel een
brandspuit aanwezig was (waar nu De Brink staat), maar een brand blussen
was in die periode onbegonnen werk. Verder was de burrie van deze spuit
te smal: De toen in gebruik zijnde paarden pasten er niet tussen! Vooral
op het Hoeves (aan het Duits Lijntje) en de Willibrordushoek (aan de
Corridor) zijn vele boerderijen afgebrand. Door het op en neer gaan van
het front werd er steeds hevig gevochten. Tijn kan zich herinneren dat
op één dag (waarschijnlijk 22 september, MB) de Duitsers en de
Americanen 4 keer van positie gewisseld hebben. Telkens probeerden de
Duitsers de Corridor te bereiken, telkens werden ze weer afgeslagen. De
verbindingstroepen hadden inmiddels zo vaak kabels aangelegd, dat men er
op sommigen stukken terrein bijna over struikelde. De amerikaanse
soldaten knipten alle prikkeldraden van de weilanden door, als ze ergens
doorheen wilden. Het werd dus een totale chaos met loslopend vee, dood
vee, gevechten, munitie, mijnen, gesneuvelden en brandende huizen.
Vooral dat gevoel is moeilijk in een verhaal te omschrijven, die totale
chaos, die totale leegte in een oorlogsgebied. Ook na 70 jaar komen bij
Tijn nog geregeld deze herinneringen naar boven.
De familie Van
den Tillaart was tijdelijk verhuisd naar een verblijf genaamd De Logt in
Wijbosch, maar op 2 oktober 1944 moest iedereen Wijbosch weer verlaten
van de Duitsers. Tijn heeft toen op deze nachtelijk tocht naar De
Barrier (tussen Schijndel en Sint Michielsgestel) met de familie een
wagen getrokken. Die nacht hebben ze nog een duitse militair ontmoet,
verward of dronken, die hen met zijn paard naar Sint Michielsgestel
heeft gebracht.
Vooral de
chaos bij terugkomst was onthutsend: overal munitie, het huis
geplunderd, geen deuren of vensters meer in het huis. De vensters,
deuren maar ook ledikanten waren gebruikt om schuttersputten en
loopgraven van te maken. Alles was ingegraven in de grond. De hele
familie was gewond geraakt door scherven. Tijn en zijn oudste broer
moesten als eerste terug naar het ouderlijk huis als een soort
kwartiermakers. Ze zijn meteen begonnen met het opruimen van mijnen en
munitie, het dichtmaken van kraters en schuttersputten. Op 1 perceel
heeft Tijn 7 paarden moeten begraven, in totaal honderden schapen. Op
één plaats waren al 100 schapen in een schuur door brand omgekomen.
Achter het huis vonden ze nog ingeblikt eten van de Engelsen (corned
beef), dat werd opengemaakt, verwarmd en opgegeten. Tijn heeft nu nog
een litteken aan zijn vinger van het openen van het blik. Toen hen de
vraag werd gesteld: “En, leve ze nog allemaol bij ullie?” drong bij Tijn
pas door wat er allemaal gebeurd was en wat er nog meer had kunnen
gebeuren.
De
gesneuvelden werden tijdelijk begraven op een terrein waar nu het
verdeelstation van de energiemaatschappij staat. De Vlagheide was toen
nog een prachtig natuurgebied, hoge bergen met prachtige dikke eiken
erop. Vanaf december 1944 zijn de Engelsen begonnen om dit gebied te
egaliseren (kolossale bulldozers reden dag in dag uit rondjes). Dit werd
gedaan om er een vliegveld te bouwen (het latere vliegveld B.85
Schijndel, MB). Ook Mien herinnert zich dat ze later (1945), als dit
vliegveld klaar is, met haar zus Anneke samen op de fiets met vader naar
het vliegveld gingen kijken. Dit was erg indrukwekkend met de vele
vliegtuigen die er stonden en bommen die er lagen opgestapeld. Het
personeel sliep in nishutten.
Vliegveld B.85
Schijndel met op de achtergrond de molen in Eerde.
Mien kan zich
ook nog engelse soldaten aan de Leinserondweg herinneren. Zij brachten
snoep en brood mee, en bovenal chocolade, een delicatesse.
1945
Tijn zal zich
3 januari 1945 altijd blijven herinneren. Hij was al 2 keer met paard en
wagen op en neer gereden naar het Wijbosch Broek om mast te halen. De
derde keer reed hij met het achterste wiel van de kar op een
anti-tankmijn. Dit was zijn redding, want nu viel de kar juist de andere
kant op en kwam Tijn ‘er van af’ met verwondingen aan zijn rug en hoofd.
De kar was niet meer bruikbaar; Tijn leende een fiets van een oom, die
toevallig in de buurt was, en fietste naar huis. Al snel ging in Eerde
de praat dat Tijn van den Tillaart met een fiets op een mijn was gereden
en hij gewoon door fietste. Deze weg naar het Wijbosch Broek lag bezaaid
met mijnen en munitie; de Duitsers hadden ook struikeldraden geplaatst
om handgranaten te laten ontploffen. Dit alles om de geallieerde opmars
te vertragen. Op deze weg zijn nadien nog 3 mensen op mijnen gereden,
waarvan één met dodelijke afloop. Later moesten gevangen genomen NSB-ers
deze weg ‘afpikken’. Met ijzeren pinnen moesten ze de mijnen localiseren.
Vooral ná
1944, toen het Zuiden al bevrijd was, kreeg dit bevrijde deel van
Nederland te maken met repatrianten. Niet te verwarren met gijzelaars of onderduikers. Deze repatrianten waren vaak mensen die terug kwamen van
het front of uit gevangenschap, maar die niet terug konden naar huis.
Vaak kwamen zij uit het nog bezette deel van Nederland. Bij Driek van de
Ven zat een repatriant uit Utrecht. Deze heeft tijdens zijn verblijf bij
de familie van de Ven een boek geschreven. Dit was een behulpzame man,
die nog lang contact heeft gehouden vanuit Canada. Een andere repatriant
uit Gelderland (van Rooij) heeft een keer alle bonkaarten van de familie
Van de Ven gestolen en verkocht deze bonnen later bij ‘Skup en Riek’.
Via contacten in Veghel heeft moeder Van de Ven tóch nog nieuwe
bonkaarten kunnen bemachtigen.
De geldzuivering
(http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/3473229/items/3478762/)
“Op 6 juli
1945, Lieftinck is net twee weken minister, worden alle biljetten van
honderd gulden als een donderslag bij heldere hemel ongeldig verklaard.
Alle honderdjes kunnen naar de bank gebracht worden, waar ze voor
onbepaalde tijd op een geblokkeerde rekening worden gezet. Wie niet kan
bewijzen, dat hij het geld op eerlijke wijze heeft verkregen, kan naar
zijn geld fluiten en kan bovendien rekenen op een proces tegen
zwarthandel. Het is een vérgaande maatregel. Normaal gesproken dient de
aanklager aan te tonen dat een verdachte schuldig is. Bij de
geldzuivering geldt echter een omgekeerde bewijslast: ‘schuldig, tenzij
bewezen onschuldig’.
De inname van de honderdjes is nog maar het begin. Als volgende stap in
het Grote Veldtochtsplan wordt op 26 september 1945 al het Nederlandse
papiergeld in één klap ongeldig. Tegelijkertijd worden alle banktegoeden
bevroren. Iedereen krijgt een week de tijd om zijn geld naar de bank te
brengen. Alles wordt geregistreerd, inclusief de inhoud van de kluis,
effecten, buitenlands deviezenbezit, nieuwe
levensverzekerings-contracten en onlangs afgesloten hypotheken. Alleen
het muntgeld blijft buiten de zuivering. Salarissen worden die week niet
uitbetaald om het systeem niet in de war te gooien; de week daarop zijn
de loonzakjes dubbeldik.
Een week lang, van 26 september tot 2 oktober, moet iedereen rondkomen
van precies hetzelfde bedrag: het beroemde Tientje van Lieftinck. Heel
even heerst er totale economische gelijkheid in Nederland. Over dat
Tientje bestaan nogal wat misverstanden. Ten eerste: het wás helemaal
geen tientje, het waren vijf biljetten van een gulden en twee van een
rijksdaalder. Bewust was ervoor gekozen het geld niet in één biljet uit
te keren, maar in verschillende coupures omdat niemand anders wisselgeld
zou hebben. Een ander misverstand is dat het Tientje een gift zou zijn,
zoals de Zalmkit met euro’s die elke Nederlander in december krijgt.
Alleen wie tien gulden aan oud geld kon inleveren, kreeg er tien gulden
in nieuwe bankbiljetten voor terug.
Lieftinck verdedigt de drastische maatregelen in het bioscoopjournaal:
“Geldzuivering is niet alleen nodig om zwarte winsten op te sporen en om
diegenen die zwarte winsten hebben gemaakt te treffen, maar ook omdat
wij, na vijf jaar van Duitse afpersing, zo berooid zijn als niemand voor
mogelijk kan houden. (..) Beperking van de geldomloop moet verhinderen
dat door een overmaat van geld niet loyale elementen de beschikbare
goederen aan de markt ontrekken, waarbij mensen met kleine vaste
inkomens worden.”
Mien kan zich
bovenstaande nog heel goed herinneren. Alle mensen, vooral boeren,
kwamen bij Van de Ven (toen kassier) thuis om hun geld in te leveren.
Het was warm weer, herinnert ze zich, en mensen kwamen met hopen geld,
die vaak achteloos op tafel gesmeten werden. Het werd zó druk in huis,
dat haar vader iedereen naar buiten dirigeerde om het geld daar eerst te
sorteren en het dan gesorteerd en wel naar binnen mochten brengen. Haar
vader telde het geld. Ze weet nog dat overal mensen geld zaten te
sorteren: in de hennekooi, op stal, op de stoep, in de schop. Mensen die
konden aantonen het geld ‘eerlijk’ te hebben verdiend, kregen dit op een
later tijdstip weer terug. Zodoende probeerde men de zwarthandelaren,
die zich verrijkt hadden in de oorlog, te elimineren. Mien vertelt dat
dit ongeveer een week heeft geduurd. Het geld werd iedere dag vervoerd
naar Veghel.
Zijtaart/Horst,
13/18 februari en 13 maart 2011,
Marc van den Berkmortel
|