Het
Klooster
De oprichting van het klooster,
een
eerste poging
De parochie was nog maar drie jaar oud, toen pastoor Clercx
en secretaris J. van Asseldonk, namens het kerkbestuur, in 1875 een
brief schreven naar de bisschop. Het was een hernieuwd verzoek om tot
het oprichten van een naaischool te mogen komen; tevergeefs. De bisschop
liet zich ook door deze brief niet vermurwen. Het was niet zo, dat er
daarna geen onderwijs voor meisjes was; er was in Zijtaart een openbare
school voor jongens én meisjes. Maar het kerkbestuur vond dat handwerken
voor meisjes, volstrekt genomen, nog onontbeerlijker zijn dan
geoefendheid in lezen en schrijven.
Toen de tijd rijp was. Pas
vijfentwintig jaar later kon de oude wens van het kerkbestuur in
vervulling gaan. Voor het begrijpen van de bemoeienissen die toen
volgden is het goed te weten, dat in die tijd het kerkbestuur tevens
schoolbestuur was over de katholieke scholen als er die waren. En in
Zijtaart was alleen een openbare school. Vanuit dat standpunt is het
logisch dat (in 1899) opnieuw het kerkbestuur het initiatief nam om tot
oprichting van een katholieke meisjesschool onder leiding van zusters te
komen.
Er zullen wel gesprekken tussen de pastoor Sars en het Moeder huis
in Veghel aan voorafgegaan zijn. Maar in 1899 richtte het kerkbestuur
zich met een verzoek tot de gemeente in Veghel om een subsidie van f
15.000 voor het bouwen van "een Klooster van Zusters van Liefdadigheid,
dienende tot opname en verpleging van oude en gebrekkige lieden, Meisjes-
en bewaarschool." Twee weken later richtte hetkerk/schoolbestuur zich
tot de bisschop, met het verzoek een stuk grond te mogen kopen voor het
op te richten Liefdegesticht. Het ging over een stuk grond schuin
tegenover de kerk, aan de steenweg gelegen. Het was, schrijft de pastoor,
groot genoeg, bijna een hele hectare. De prijs ervoorwas 'ongehoord duur',
maar "geen ander terrein is daarvoor te krijgen dewijl al de andere
gronden rondom de kerk van den brouwer in Veghel zijn, en daarvan is
niets te bekomen." Beide verzoeken schijnen onmiddellijk ingewilligd te
zijn, want al spoedig daarna, in 1900, is met het bouwen van het klooster
begonnen.
De gunstige ontwikkeling was mede te danken aan het feit, dat
ook vande kant van de zusters gedacht was aan het stichten van een
nieuw klooster. Het hoofdbestuur van de Congregatie had van bisschop W.
van de Ven een brief gekregen, in verband met het ouder worden van
de zusters. De Congregatie bestond toen, in het begin van 1900, al
zesenvijftig jaar, en de eerst ingetreden zusters waren bejaard geworden.
De bisschop gaf ter overdenking, een huis te bouwen voor die oude en voor
de langdurig zieke zusters, waar de zieken konden verpleegd worden en de
oudere zusters konden genieten van een onbezorgdelevensavond Zijtaart
lag dicht bij het Veghelse Moederhuis en was een geschikte plaats voor
die plannen.
In het jaar 1900 is begonnen met het grondwerk. Pastoor
Sars schrijft in zijn memoriaalboek: "In mei is men begonnen met het
aanvoeren van zand voor het R.K Liefdegesticht; ± 4500 karren zijn
vanuit het Broekachter Van Melsfoort door de parochianen aangevoerd vol
ijver. In het najaar zijn de fundamenten gelegd". Het bestek en de
plannen waren vande Erpse bouwkundige J. Heijkants. De aannemer was H.
van den Heuvel uit Volkei en de opzichter was Arnoldus Merx uit
Schijndel.
Op 31 december 1901 werd de eerste steen gelegd met in gouden
letters de naam erop van Pastoor Sars als de grote initiatiefnemer. En
het gebouw kreeg de naam van Huize Cecilia, naar die andere
initiatiefneemster, de Algemene Overste Moeder Cecilia. Pastoor Sars:
"De eerw.Zusters hebben de scholen den 30ste tz Jan. van dit jaar (1901)
en het Liefdegesticht betrokken. Onder klokgelui en vlaggentoot zijn zij
doorbruidjes enz ingehaald; direct na hunne aankomst zijn het Gesticht
en de scholen ingezegend". Het klooster en de scholen werden, bij wijze
van uitzondering, het bezit van de Congregatie. In het algemeen waren de
bijhuizen van de Congregatie eigendom van de betreffende parochie of
van een Stichting van liefdadigheid. Pas in 1921 werden alle huizen
overgenomen door het Moederhuis. Maar het klooster in Zijtaart is, als
bejaardenhuis van de zusters, altijd eigendom van de Congregatie
geweest.
Veelzijdig klooster.
Toen het klooster gereed was in 1902 stond
er alleen de tegenwoordige voorbouw, met links een vleugel voor de oude
mannen en vrouwen en daarachter de schooltjes, bewaarschool en dagschool
voor de meisjes. Het werk is begonnen met zes zusters. Twee
zusters-onderwijzeressenvoor de dagschool van de meisjes Een zuster voor
de bewaarschool. Een zuster voor de huishouding. Een zusters voor de
verpleging. En de overste. Voor allemaal gold dat ze samen het
dagelijkse werk klaar moesten krijgen door ook zoveel mogelijk voor
elkaar bij te springen en in te vallen. Voor het werk in de tuin waren er
een of twee knechten. Voor het werk in huis is soms sprake van een 'meid'.
De knechten en de meid waren ongehuwd en ze waren meestal inwonend. Vanaf
het begin, tenminste vanaf 1903, heeft er ook altijd een pastor in huis
gewoond, die Rector genoemd werd.
Van het begin af heeft de benoemde
Moeder Overste van het huis in een schrift genaamd "Bijzonderheden van
het Huis der H. Cecilia te Zijtaart" de dagelijkse gebeurtenissen
bijgehouden, de ene Overste wat uitgebreider dan de andere. Uit die
bewaarde aantekeningen kunnen we zo ongeveer de geschiedenis van het
Huis reconstrueren. Drie doeleinden hebben van het begin het leven in
het klooster bepaald: -het werk in de meisjesschool en in de
kleuterschool;- de zorg en de verpleging voor de zieke en oudere zusters;
-een tehuis zijn voor Zijtaartse oude mannen en vrouwen.
Het eerste, het
werk in het onderwijs is doorgegaan tot in onze tijd; de laatste zusters
hebben in ?? de meisjesschool verlaten. Het tweede, de zorg voor de
zieken is intensievergeworden toen in 1935de wijkverpleging in Zijtaart
is opgericht, en er een zuster van het klooster voor werd vrijgesteld.
Later is dat opgegaan in maatschappelijke medische verzorging. Het derde,
de zorg voor zieken in huis is gebleven. De zorg voor de bejaarde
zusters is meer en meer de hoofdtaak geworden en tenslotte de enige taak.
In 1906 kwamen de eerste zieke zusters in Zijtaart aan, vijf in aantal.
De bejaarde zusters moesten nog wachten tot er voor hen gebouwd kon
worden. Uitbreidingen. De kapel, en daarachter de linkervleugel, zijn
pas vijf jaar later gereedgekomen. De inwijding van de nieuwe kapel was
de eerste plechtigheid in het klooster. En daarna kon het drievoudige
werk pas echt beginnen. Het klooster had nu zijn definitieve vorm
gekregen. Wezenlijke veranderingen zijn er daarna niet meer geweest.
Alleen de schooltjes bleken al gauw te klein. In 1929 werd het zevende
leerjaar ingevoerd; daarom moest een derde schoollokaal worden
bijgebouwd. Moeder Hedwigis: "Hier toe werd de bewaarschool tot
leerschool verbouwd, zodat door het vervallen van den schoolgang de
thans bestaande lokalen tot stand kwamen. Een geheel nieuwe bewaarschool
werd aangebouwd. De verbouwing duurde van begin Aug. tot einde December.
Gedurende dien tijd moesten de kinderen, met goedvinden van de
schoolautoriteiten, noodzakelijk thuis blijven."
Een paar kleine
uitbreidingen zijn nog te melden uit de jaren 1980-81. De recretiezaal
van de zusters werd uitgebreid in de richting van de tuin. De keuken
werd uitgebreid in de richting van de binnenplaats; er moesten tien
stenen putten voor worden uitgegraven, goed voor vier volle containers
puin.
In de loop der jaren.
Hoe welkom in 1901 het klooster was, blijkt
nog het meest uit de vele giften en geschenken die er binnen kwamen. De
eerste jaren na de bouw van de kapel kwamen als geschenken binnen,
allemaal voor de kapel: Een beeld van de H. Franciscus, van de H.
Cecilia, van de H. Anna, van de Onbevlekte Ontvangenis, van de H.
Barbara, de H. Agnes, de H. Clara. Een nieuw hoofdaltaar werd geschonken
in 1909. Het beeld van de H. Cecilia hoog boven de voordeur in de gevel
(dat nu voor het huis in het gazon staat) werd geschonken door de Wed.
Van Rijbroek. Allemaal in die eerste jaren.
En die stroom van geschenken
heeft aangehouden tot aan de oorlog, toen er een nieuw tijd aanbrak. De
geschenken kwamen meest van familie van de bejaarde zusters; de families
waren trots op hun tante zuster, en de zusters zelf mochten vanwege hun
gelofte van armoede geen geschenken voor zichzelf aannemen. Dus vroegen
ze geschenken voor wat hun het dierbaarste was: voor de kapel en voor de
liturgie.
En omdat er veel bejaarde zusters in het huis woonden, waren
er ook veel jubilea. Zoals in 1909: " Bij gelegenheid van het
zilveren jubileum van Moeder Susanne van Driel kregen we van de familie
twee Engelen met lusters; van de familie van Zr. Dotzata Verhoeven kregen
we een beeld van den H. Donatus van Zr. Josepha Koenen een beeld van den
H. Petrus en van Zr. Pancratia Bayetzs een Communiekleed. Van de familie
van Zr. Philomena van Liempd bij gelegenheid van haar gouden feest een
beeld van het H.Hart."
Bovendien beheerde de Eerw. Moeder een 'potje'
waarin de 'liefdegiften' gestopt werden. Daar konden dan onverwachte
verplichtingen mee worden voldaan of aardige dingen aangeschaft die het
Moederhuis niet hoefde te weten. Ook de medebewoners van het huis, de
oude mannen en vrouwen en de pensiongasten, en hun dankbare families,
toonden zich erkentelijk met giften of legaten.
De bewoners
Het klooster
is vanaf het begin intensief bewoond. De eerste cijfers daarover dateren
uit 1927. Er woonden toen 67 zusters in Huize Cecilia, en verder 10
mannen en 13 vrouwen. In 1938 worden de cijfers nader gespecificeerd: er
woonden toen 87 zusters, 8 oude mannen en 3 kostheren; en 5 oude vrouwen
en 7 'kostjuffrouwen'.
In 1938 wordt ook de meid genoemd: "Op 30 juli
hebben we een nieuwe meid gekregen, namelijk Tonia Vermeer. Deze hadden
we gehuurd tot 1 maart. Miet van Eindhoven, de oude meid, moest voortaan
in de keuken werken, omdat zuster Theodeta wegens ziekte niet meer in de
keuken kon blijven". In de loop van de verdere jaren werd het aantal
zusters hoger, en de inwonende mannen en vrouwen werden steeds minder,
vooral toen er in de meeste dorpen bejaardenhuizen kwamen. In 1960 werd
besloten geen nieuw pensiongasten meer aan te nemen. Maar het aantal
zusters nam steeds verder toe, omdat er steeds meer oude zusters in de
Congregatie aanwezig waren. Het aantal zusters in 1955 was 93. Het jaar
daarop woonden er op 1 januari precies 100 zusters, en nog 4 oude mannen,
5 vrouwen en 3 kostdames.
Er is in de kronieken altijd sprake, als het
over de huisvesting van de zusters gaat, over 'slaapplaatsen'. Iedere
zusters had voor zich alleen een celletje ter beschikking; en dikwijls
waren de celletjes alleen van elkaar gescheiden door een gordijn.
Jarenlang is er gewoekerd met ruimte voor slaapplaatsen, zelfs in
doodlopende gangetjes en andere hoeken.
In 1960 kwam de eerste grote
interne verbouwing van het klooster. Op de twee grote zolders boven de
voorbouw en de rechtervleugel werden kamertjes gemaakt. "Er werd
begonnen met de zolder boven de hoofdbouw. Daar kwamen 19 nette,
gezellige slaapkamertjes, 2 douchecellen, een bad, 2 toiletten, ' n
stortbad en voorraadkasten voor beddegoed. Het was werkelijk voor ons
allen een verrassing, de rommelzolder te zien omgetoverd. Hoe gelukkig
waren de eerste bewoners van die kamertjes!"
In hetzelfde jaren kwamen
ook de 19 kamertjes klaar boven de zijbouw. "Wat een verschil: een cel
of een eigen kamertje met stromend water, warm en koud". Ook elders in
het huis werden nog kamertjes gemaakt, in totaal waren er toen
tweeënveertig. In de jaren daarna zijn er steeds meer kamertjes
bijgekomen tot alle zusters een eigen kamertje ter beschikking hadden.
Het aantal inwonende zusters liep nog op; het aantal inwonende kostdames
en -heren liep steeds verder terug. En er waren ook steeds meer
leke-hulpkrachten nodig voor het huishoudelijk werk en de verzorging en
de verpleging En in die zestiger jaren is er ook overall verbouwd, op de
verdiepingen, in de keuken, de voorraadkelder en verwarmingskelder en in
de eetzaal. Het waren voor Moeder overste trubbeljaren geweest: "Wat is
het goed dat men niet alles van te voren weet, anders zou dit alles
nooit zo rustig opgenomen zijn geweest. En nu was het gelukkig aan de
kant".
Nog een verdere aanpassing van het huis aan de nieuwe tijd is
gekomen in de tachtiger jaren Er kwam een brand- en inbraakbeveiliging.
Het aantal zusters begon terug te lopen. De laatste uitwendige
verandering aan de voorkant was in 1979. Het beeld van de H. Cecilia dat
al meer dan honderd jaar boven de voordeur tegen de gevel gestaan had,
werd naar beneden getakeld en met voetstuk en al in het gazon neergezet
waar het nog staat. De reden was de overlast van de duiven, die graag
het beeld tot rustplaats kozen, maar voor steeds meer problemen zorgden.
Iedere morgen moest de stoep afgeschrobt worden vanwege de vele
duivenpoep.
Mee met de tijd
Met de oorlog kwam er ook een nieuwe tijd.
De mobilisatie in 1939 bracht maar een klein ongemak: twee nachten
inkwartiering van 115 nederlandse soldaten en 11 officieren. De Duitse
inval in mei 1940 verliep dramatischer. Twee gewonde jonge soldaten
werden binnenge bracht. De ene werd spoedig overgebracht naar het
Ziekenhuis, met een zware hoofdwonde. De tweede had een wonde aan het
oog. Hij werd goed verzorgd. De jongen die C. Bouwman heette wenste toen
zijn troepen te volgen Een paar maanden later kreeg de overste een brief
van die jongen, die waarschijnlijk in Dussen woonde, en waarschijnlijk
protestant was'. Hij had zijn oog verloren. Hij schreef: "Wat is het nog
goed, dat op een aarde waar zoovelen in staat zijn hun medemenschen dood
of ongelukkig te maken, ook steeds weer anderen gevonden worden die
belangeloos met liefde wonden willen helen en lijden verzachten".
De zusters moeten diep getroffen zijn door die brief. Hun eigen ideaal van
liefdadigheid werd zo treffend vertolkt door een dappere protestantse
jonge soldaat. En het gebeurde juist in een tijd toen er een nieuwe
mentaliteit kon gaan groeien: begrip voor de wereld zoals ze is. Tevoren
hadden ze zich, eigenlijk met heel de katholieke kerk in Nederland,
afgekeerd gehouden van heel de boze wereld. Nu kwam er geleidelijk
steeds meer openheid naar de wereld toe; naar andersdenkenden en naar
oecumene. Het briefje van de protestantse jongen was precies op tijd
gekomen.
De eerste opening naar buiten was eigenlijk al voor de oorlog
gemaakt, in 1935, toen de wijkverpleging werd ingevoerd in Zijtaart.
Zuster Via was de eerste wijkverpleegster. Ze woonde in het klooster,
maar was in dienst van een wereldlijke 'Vereniging' met een eigen
bestuur. Over de verdere activiteiten is weinig opgetekend; alleen dat
in 1949 de wijkzuster 277 bezoeken had gedaan en elf overledenen had 'afgelegd'.
Als teken van de nieuwe tijd werd bij gelegenheid van het gouden feest
van Huize Cecilia in 1951 de kapel inwendig helemaal vernieuwd. De
overste Moeder Materna had een grote spaaractie op touw gezet om alles
te kunnen verwezenlijken. Toen zij 1948 overste werd zat in het potje
met 'liefdegiften' maar f. 100,-; enkele jaren later zat er genoeg in om
van de kapel 'die toch altijd het middelpunt van het klooster is', iets
moois te maken. "De muren waren vuil, het groot altaar, de beelden, de
kandelaars, in een woord alles was van minder gehalte".
Die minachting
voor alles wat van voor de oorlog was, is typisch voor die jaren. Alles
moest nieuw worden. Toen de kapel klaar was, kwam ook het kerkhof nog
aan de beurt: "Het werd veel vergroot, geheel gelijk gemaakt zonder
grafheuveltjes, en met fijn groen graszaad gezaaid. In plaats van heel
of half versleten kruisen kwamen nieuwe van beton met voor elke zuster
een naamplaatje met de datum van geboorte en de sterfdag En tussen elk
kruis een struikje houtgewas. Wat zal het kerkhof mooi zijn als alles in
orde is.
Het woordje 'nieuw' duikt steeds meer in de kronieken op. In 1950 waren
al, bij de broodmaaltijden, de houten plankjes vervangen door aardewerk
bordjes, en bij het middagmaal de houten lepels door 'blikken' lepels (ze
moest altijd geschuurd worden om de roest eraf te houden) En in '53 werd
voor het eerst verlof gegeven, om de familie op te zoeken bij 'bediening'
of overlijden van vader of moeder. In 1953 werd de boerderij opgeruimd;
de stal werd gesloten, de koeien werden verkocht.
Het klooster ging,
zoals alle huishoudens, de groenten en etenswaren kopen in de winkel en
van de melkboer. Er kwamen veel meer auto's de binnenplaats op, om
allerlei benodigdheden aan te dragen. Daarom werden twee grote
kersenbomen op de binnenplaats omgekapt; er kwam een gazon met een brede
bestrating eromheen, voor al die auto's. Een ander teken van groeiende
openheid was ook, dat in steeds meer ramen het matglas vervangen werd
door gewoon glas en vitrage. Ook de 'ijskast' die in 55 werd aangeschaft
was nodig, omdat de aandacht voor hygiëne was toegenomen.
De grote
vernieuwing van 1956 was de nieuwe kleding. Het oude zwarte habijt met
koord en met die deftige maar lastige gesteven kap die vastzat aan een
al even stijve bef, was in 1952 al enigszins vereenvoudigd. Maar nu
veranderden ze ook van kleur. "Met Pasen 56 verschenen alle zusters in
haar bruine habijt met écru onderkleed. Habijt wordt tuniek genoemd". En
de witte kap was helemaal verdwenen. In de kroniek heet het 'een grote
gebeurtenis'.
Een kleine gebeurtenis, maar ook tekenend voor de tijd
was, dat in dat jaar de tuinen bij de mannen en vrouwen en aan de
voorkant voortuintjes zijn geworden: een vriendelijker gezicht naar
buiten. Ook nieuw was, dat voor het eerst de missiezusters op vakantie
mochten in het Nederland; tevoren waren ze allemaal naar de missie
gezonden als naar 'een tweede vaderland', dus voorgoed.
In 1960 kregen
de zusters in plaats van hun 'slaapplaatsen' ieder een eigen kamertje,
zoals boven gezegd is. In 1963 kwam op Sinterklaasdag voor het eerste
een TV-toestel in huis. "Het was een prachtsurprise welke op een
verhoging werd geplaatst en wij mochten er dagelijks gebruik van maken
als het een bijz. programma was, en het journaal." Toen kwam de wereld
pas echt binnen hun gezichtskring.
In dat jaar werd bij de zoveelste
interne aanpassing van het huis, ook de keuken weer helemaal
gemoderniseerd en in plaats van de oude zaal die 'de werkkamer' genoemd
werd, kwam een geheel vernieuwde en vergrote recreatiezaal met wijd
uitzicht op de tuin, 'waar de Zusters hun konden vermaken'. In die jaren
werd ook niet meer gesproken over 'Eerwaarde Moeder Overste', maar 'de
overste Zr. Marina' enz. Een paar jaar later zelfs over 'Zr. Pauline
leidster van de communiteit'. Maar Zuster werd nog altijd met een
hoofdletter geschreven.
Er kwamen ook vrijwilligsters meewerken in het
huis. De eersten waren de negen dames die in 1982 het zusters-zangkoor
in de kapel kwamen versterken. Maar later kwamen er ook steeds meer
vrijwilligsters voor het dagelijkse werk. - De laatste zuster in het
onderwijs is geweest Zr. Marie Agnes, die op 1 januari 1973, als hoofd
van 'haar' Edith Steinschool afscheid nam.
De verzorging.
Het is niet
duidelijk wanneer de eerste professionele verzorgsters in huis zijn
gekomen. Maar tegenwoordig is 'verzorging' de hoofdtaak van Huize
Cecilia, omdat in de laatste jaren de zusters steeds ouder en vaak ook
steeds gebrekkiger worden. Het vraagt veel inzet en energie van de
verzorgsters, soms zichtbaar, meestal achter gesloten deuren. Van 's
morgens vroeg tot 's avonds laat en in de nacht moet er zorg verleend
worden.
Men moet veel begrip hebben voor de zware opgaven waarvoor de
bejaarden- en ziekenverzorgsters soms staan. In 1993 is gestart met een
substitutieproject vanuit Huize Sint Barbara in Schijndel-Wijbosch. Dat
is een belangrijke ontwikkeling in de ouderenzorg, voor het klooster in
Zijtaart: "samenwerking over de muren". Het doel van die samenwerking is
de oudere zusters zo verantwoord mogelijk in het klooster te laten wonen.
Vanuit Sint Barbara wordt deze extra zorg geboden, die de zusters zeer
ten goede komt Er kan nu een beroep gedaan worden op de verpleeghuisarts
van Sint Barbara, op de ergotherapeut, de logopediste: deskundigheden
die in Huize Cecilia niet aanwezig waren.
Zo is er de laatste jaren in
de zorg voor de oudere zusters veel veranderd. Begin 1994 kwam een 'zorg-visie'
tot stand. Het is de verzorgsters duidelijk, dat met een 'zorgvisie' een
betere zorg geboden kan worden. Tot de belangsrijkste doelstellingen van
Huize Cecilia behoren nu: - het streven om vanuit de geest van
religieusiteit en medemenselijkheid de zusters een goede verzorging te
bieden waarin ze zich wel bevinden..het scheppen van een goed
werkklimaat voor de medewerkers en medewerksters.
In Huize Cecilia staat
het persoonlijk welzijn van de zusters centraal. Voor de oudere zusters
zijn er sinds 1 okt 1995, naast de twee activiteiten begeleidsters, ook
acht vrijwilligsters gekomen om aan de zusters een zinvolle
tijdsbesteding is bieden. Hiervoor is een ruimte beschikbaar gekomen (de
'huiskamer') om in groepsverband activiteiten te kunnen ontplooien. Zij
samen, acitiviteitenbegeleidsters en vrijwilligsters, proberen zoveel
mogelijk aandacht te geven aan de oudere zusters.
Ook de manier waarop
het gebeurt is belangrijk. Naast kennis van zaken is dus ook een goede
beroepshouding belangrijk, zodat de oudere zuster zich ook bij hen
veilig weet. Daarom is ook voortdurende bijscholingewenst. Open huis
Tegenwoordig is het klooster een open huis. De verzorging is bijna
helemaal in handen van leke-personeel. Vrienden en bekenden komen meer
door de achterdeur binnen dan door de voordeur. Op de meeste kamers
staat behalve het radiootje ook een TV-toestel. Het bezoek kan ook op de
eigen kamer van hun tante-zuster komen.
De tuin
De tuin was
oorspronkelijk een echte 'kloosterhof' die diende voor het dagelijks
onderhoud van de zusters. Kloosters waren vanouds, al eeuwen lang,
'self-supporting'. Het moest zijn eigen kost kunnen winnen. Daarom kocht
pastoor Sars zo'n groot stuk grond: daar kon een moestuin komen voor
allerlei groente; een stukje weiland voor een paar koeien voor de melk;
en fruitbomen en bessenstruiken. Bij de tuin moest ook een stal zijn
voor de koeien en een hok voor de mestvarkens, en een kippenhok voor de
eieren. Al die onmisbare dingen waren in het begin ook aanwezig in de
tuin van Huize Cecilia. Aan de overkant van de straat had, in wat latere
tijd, het klooster ook een stuk grond dat beurtelings kon dienen voor
koren te zaaien of aardappelen te poten.
In die sfeer horen de berichten
thuis uit de oude tijd, dat de 'kelder verbouwd was om zelf te kunnen
karnen'; de achterste kelder werd in gebruik genomen voor melk en boter;
de tweede kelder 'voor zoogenaam de boteterhammenkelder alsmede voor het
bewaren van fruit en de derde voor aardappels' (1922); en het bericht
over de kippensterfte, vanwege tuberculose (1924). Moeder Overste heeft
toen het de 'Rijks-serum-inrichting' om advies gevraagd. Het advies
luidde: Teneinde de tuberculose bij kippen te bestrijden, is het nodig
dat alle zieke dieren worden afgemaakt en vernietigd". En zij kreeg
bestrijdingsmiddelen. Nog zo'n soort bericht komt uit 1927: er moest een
sloot langs het kerkhof gegraven worden, om het weiland te kunnen
afwateren (1927) En toch ook nog een landelijke bericht uit 1955, toen
een nieuwe, grotere kippenkooi gekocht werd; en de kosten waren er in
één jaar uit door de besparing op de kosten voor de eierenconsumptie.
Maar van
het begin af aan is de kloostertuin toch ook een beetje siertuin, en
wandelpark geweest. En processiepark. Dit laatste blijkt uit het bericht
(uit 1928) dat door de familie van zuster Michael een 'prachtig vaan van
blauwe zijde met goud bewerkt' geschonken werd 'om dienstig te zijn bij
de processie in onzen tuin'. En wat betreft de siertuin is een aardig
bericht, uit 1923 al: "In den tuin hebben de Zusters zelf een grot
gemaakt van oude stenen en cement Er werd ingeplaatst het oude
Mariabeeld van Lourdes uit den tuin van het Moederhuis" Later, in 1928,
kregen de zusters een nieuw Mariabeeld en ook een Bernadettebeeld, door
bemiddeling van niemand minder dan de grote Boerenapostel pater Van den
Elzen Die Lourdesgrot siert nog steeds de zusterstuin. Dat laatste geldt
ook voor de beeldengroep van Sint Franciscus en de gekruiste Christus;
de groep werd door het Moederhuis geschonken, 'omdat de beelden niet
bestand waren tegen de buitenlucht'; en daar staat het beeldhouwwerk nu
toch al meer dan zestig jaar in.
De kanariekooi die er ook nog altijd
staat werd in 1957 gemetseld en getimmerd door Antoon Cissen, ("die man
staat voor niets", schreef moeder overste in haar dagboek), die ook de
eerste knecht werd die in dienst mocht blijven toen hij in dat jaar
trouwde. - Voor de sier (en voor de veiligheid) diende ook het ijzeren
hek, dat in 1927 de voortuin van het klooster afsloot van de straatweg.
In de latere jaren is de tuin steeds minder boerderijhof, en steeds meer
siertuin geworden. Er kwamen ook steeds meer bruidsparen die er met de
familie foto's lieten maken. Nu is hij een vriendelijk wandelpark met
een grote vijver waar eendjes in rond zwemmen en vissen in spartelen.
Het kerkhof
In de tuin ligt ook het kerkhof van de overleden zusters.
Het middenpad met de Calvarieberg op het einde ervan is er altijd
geweest. Oorspronkelijk lagen er twee vakken met graven langs dat pad,
smaller vakken dan nu. Later zijn die vakken opgehoogd en verbreed. In
het begin was het alleen bestemd voor de overleden zusters van het Zij
taartse klooster. Later zijn er de overledenen van alle andere huizen
begraven, behalve van het Moederhuis.
In 1951 is rechts nog een vak met
rijen van 11 graven eraan toegevoegd. De laatste uitbreiding is geweest
in 1990, toen er verder naar rechts weer een vak bijgekomen is, nu met
rijen van 12 graven. Bij gelegenheid van het 150 jarig bestaan van de
Congregatie in 1994 is bij de ingang van het kerkhof een gedenksteen
geplaatst, in de vorm van een grote grafzerk; daar staan de namen op van
alle zesters die hier ooit begraven zijn, maar waarvan de graven bij de
vergroting van het kerkhof in 1951 geruimd waren; én van de zusters die
op kerkhofjes van andere huizen begraven zijn. Op 1 november 1994 is
deze gedenksteen ingewijd. Er rusten nu (1996) op het kerkhof 654
zusters, de 72 namen op de gedenksteen niet meegeteld.
Het bovenstaande stuk werd aangetroffen
in het archief van het klooster van Zijtaart en overgeschreven door
Antoon Vissers. Uit de laatste zin blijkt dat het stuk in 1996
geschreven werd. Dat doet vermoeden dat het geschreven werd voor het
boek dat in 1996 werd uitgegeven ter gelegenheid van het 125-jarig
bestaan van de parochie Zijtaart. Het stuk is niet ondertekent. De
gedegen stijl doet
vermoeden dat rector Beecx, die toen in het klooster woonde, de autheur is. Recor Beecx zat
in 1996 ook
in het comité voor de publicatie van het boek over Zijtaart. Het stuk is
in 1996 overigens, vermoedelijk vanwege ruimtegebrek, niet integraal in
het boek over Zijtaart geplaatst, wel zijn fragmenten uit bovenstaand
verhaal in dat boek terug te vinden.
|