In krantenartikelen,
bewaard vanaf de jaren zestig, wordt vaak
gewezen op de sterke gemeenschapszin in
Zijtaart, niet alleen door inwoners van
Zijtaart zelf, maar ook door
buitenstaanders die Zijtaart kenden. Het
gaat over het goede, over wat mensen voor
de gemeenschap en voor anderen doen.
Velen in Zijtaart kregen er een lintje
van de koningin voor. Dat lintje, dat
ging meestal gepaard met bescheidenheid:
"We deden het samen, ik deed het
niet om voorop te staan." Er
zijn ook veel stille harde werkers en
werksters. En dat maakt Zijtaart tot een
goed dorp, 'goei volk'. Haar
gemeenschapszin dwingt respect af. Waar
komt die gemeenschapszin vandaan? Er zijn
zes factoren die daar aan bijgedragen
hebben: het begon allemaal in 1810 met
een school, die in 1872 werd gevolgd door
een eigen kerk. Andere factoren zijn de
afgelegen ligging, het gering aantal
inwoners, het afzetten tegen Veghel en
het bloeiende verenigingsleven.
1. De school
De invoering van de schoolwet in 1806
stond de gemeentebesturen toe de oprichting van scholen goed te keuren. In
1809 stuurden H. J. van de Velden, Gerard
L. Verhoeven, A. G. Verbeek en Mathijs
Jan van den Tillaer, namens de
gezamenlijke inwoners van de gehuchten
'Sondveld, Sytert, Dorenhoek en Biezen'
een verzoekschrift aan de Landdrost van
Brabant voor een eigen door de overheid
gefinancieerde openbare school. Dit is de
eerste keer dat de vier gehuchten die in
1872 het kerkdorp Zijtaart gingen vormen,
zich inspanden voor een gezamenlijke
voorziening. Als Zijtaart in 1872 met de
bouw van de kerk 'geboren' is, dan kan
men zeggen dat het dorp in 1809 'verwekt'
werd.
De eerste openbare school (gemengd, voor
jongens en meisjes) kwam er in 1810. Het
gebouw stond op huidig adres Pater
Vervoortstraat 3. In 1877 was de
school te klein geworden en werd een
nieuwe openbare school gebouwd op huidig
adres Pastoor
Clercxstraat 46 (nu slagerij Van
Kessel). Ook deze school was rond 1900 te
klein geworden. Het kwam zover dat de
ouders van de kinderen van Krijtenburg en
het Hool door het gemeentebestuur
gedwongen werden hun kinderen helemaal
naar de scholen in Sint-Oedenrode en Erp
te laten lopen. De opening van een R.K.
bijzondere meisjesschool in het
klooster in 1902 haalde druk van de
ketel. De openbare school was er vanaf
1902 alleen voor de jongens. In 1930 was
ook deze school te klein geworden en toen
werd naast de pastorie de R.K. bijzondere
St.
Jacobusschool voor jongens gebouwd.
De oude school werd toen verbouwd tot
verenigingsgebouw. Vanaf 1930 waren er
alleen nog bijzondere scholen in
Zijtaart. Het gezag over deze scholen lag
voortaan bij het plaatselijke
kerkbestuur.
Dat een school bijdraagt aan versterking
van een gemeenschap behoeft nauwelijks
betoog. De kinderen groeiden voortaan op
in een groep van klasgenootjes die uit
die vier gehuchten kwamen. Later, na de
schooltijd, bleven veel vriendschappen
uit de schooltijd bestaan. Dat droeg bij
aan een zekere groepsbeleving van de
gezinnen uit die vier gehuchten.
Daarnaast behoorde men ook tot de
kleinere groep van het eigen gehucht en
de grotere groep van de Veghelse
parochie. We weten niet hoe sterk de
groepsbeleving van de vier gehuchten
samen is geweest in de periode 1810-1872,
maar zonder betekenis was het zeker niet.
Dit blijkt uit het gegeven dat de vier
gehuchten na 1810 samen bleven werken in
hun streven om ook een eigen kerk te
krijgen.
2. De invloed van de kerk
De eerste pastoor van Zijtaart, pastoor
Clercx, schreef in het parochiememoriaal:
'Na lang zwoegen waren de ouden van dagen
te Seitaart er in geslaagd eene lage
burgerschool in hun midden te verwerven.
Dit greep plaats omtrent den jare 1810 en
bragt niet weinig bij om de zeer
begrijpelijke zucht naar het verlangen
van een kerkgebouw te verlevendigen,
hetzij dan op parochielen voet, hetzij
ook blootelijk als rectoraat. Het stond
nu aan het jongere geslacht, zoo uitten
zich de grijsaards, de hand aan dat werk
te slaan. De goede wil onbrak niet, doch
de bewoge tijdsomstandigheden, en de
bekende weerzin van de toenmaligen zoo
hard beproefden Apostolischen Vikaris
(..) lieten het bij een vromen wensch
blijven. Het bewind van Willem I
kensschetste zich niet door
ondernemingsdrift, althans niet op
Kerkelijk gebied.' Willem I regeerde van
1815 tot 1840.
In 1853 werd de bisschopelijke
hiërarchie hersteld met de benoeming van
Johannes Zwijssen tot bisschop van Den
Bosch. Wellicht was dit aanleiding voor
een nieuwe poging om 'op het Zijtert of
daar omtrent' een kerk en pastorie te
bouwen. Gerardus Reijbroek, Antonie
Wilbers, Johannes Rovers, Dirk Pepers,
Jan van Sleeuwen en Antonius van Boxmeer
stuurden op 5 januari 1854 een verzoek
naar de gemeente voor een bijdrage van
12.000 gulden voor de bouw van een kerk
en pastorie, omdat 'de vier gehugten
Zondveld, Biezen, Zijterd en Doornhoek'
dit bedrag niet zelf op zouden kunnen
brengen. De gemeenteraad weigerde echter
om een bijdrage goed te keuren. Wel
keurde de raad in 1854 een bedrag goed
voor de bouw van een nieuwe kerk in de
kom van Veghel. Afgevaardigden van de
vier gehuchten hadden hierna een
onderhoud met de nieuwe bisschop. Die
vertelde hen: "Laat den Zeer
Eerwaarde Heer Deken van Veghel [van
Miert] zijne kerk eerst bouwen en komt
dan terug." De eerste steen
voor de bouw van de nieuwe Veghelse kerk
werd in 1858 gelegd en in 1863 werd het
gebouw ingewijd.
Hierna laaide het streven van de vier
gehuchten voor een eigen kerk weer op.
Trekkers waren toen Gerardus van Weert en
Jan van Sleeuwen die op 25 oktober 1864
de gemeenteraad verzochten een
gezamenlijk verzoek aan de bisschop te
sturen om een kerk te Zijtaart voor de
gemeenschappelijke buurten Zondveld,
Biezen, Doornhoek en Zijtaart. De
gemeenteraad vond dat haar taak niet.
Deken van Miert verzette zich tegen
afsplitsing van de vier gehuchten. Pas
ná de dood van deken van Miert op 2 juni
1870 kwam er schot in de zaak. Op 23
april 1872 werd de kerk ingezegend. De
nieuwe parochie kreeg de naam Zijtaart.
Wat was de invloed van de Kerk op de
gemeenschapszin in Zijtaart? De kerk
droeg daar op verschillende manieren aan
bij. Belangrijk was het besef tot
dezelfde parochie te horen, zoals dit tot
uiting kwam in elkaar zien tijdens en na
de wekelijkse Mis, en tijdens andere
kerkelijke bijeenkomsten en feesten. Dit
element speelt nog wel een rol, maar is
nu aan het verwateren. De meeste jonge
mensen voelen zich niet zozeer meer
behoren tot de parochie Zijtaart,
maar meer tot het dorp Zijtaart.
Een ander aspect zijn de gedeelde normen
en waarden. De normerende invloed van de
Kerk was groot in de tijd van pastoor
Kamp (1905-1937) en zijn voorgangers.
Kamp was een degelijke en ouderwetse
dorpspastoor. Regelmatig kwamen er paters
' missie houden'. Dan
werd er een aantal dagen fel gepreekt en
veel gebid. Men ging meermalen per week
naar de kerk, en de parochianen hadden
elke veertien dagen na het zondagslof hun
bijeenkomsten van de H. Familie (voor
jongens en mannen) en Mariacongregatie
(voor meisjes). En dat
gescheiden. Jaantje van Sleeuwen zegt dat ze blij was
dat ze naar het lof kon, want anders kwam ze nergens. Met
carnaval was het op maandag en dinsdag ‘s avonds lof en
ze ging er graag heen, want dan was het avond, en bleven
ze in het donker nog wat op straat hangen (“wat
hengelen”) en met jongens buurten. Zogenoemde
'praefecten' hadden van de pastoor opdracht om bij
houden wie al dan niet op kwam dagen bij bijeenkomstem van de Mariacongregatie en de H. Familie
en soms herinnerde pastoor Kamp afwezigen er aan dat ze
naar de H. Familie en Congregatie moesten komen. Johan
van Sleeuwen (geboren in 1917) was praefect van de H.
Familie, en gaf nooit namen van afwezigen door aan de
pastoor. "Och, bende nou toch gek." Loyaliteit
lag meer bij dorpsgenoten dan bij de pastoor. Pastoor
Kamp was een ouderwetse dorpspastoor die hart had voor
de mensen in zijn parochie (zo was hij erg trots op 'zijn'
fanfare). Volgens de richtlijnen van de kerk waakte hij over 'moreel verval'. Er waren meer organisaties en
verenigingen voor 'bidden en werken' dan
voor ontspanning.
Met
de komst van de meer wereldse pastoor
Smolenaars in 1937 begon er een andere wind te waaien. Pastoor Smolenaars
had nogal ruime opvattingen over het
geloof. Op een dag vertelde Miet van
Asseldonk (later zuster Theodosia) hem,
dat ze er over dacht om naar het klooster
te gaan. Smolenaars vroeg: "Naar
het klooster?" Miet zei:
"Ja, want ik wil naar de
missie." Toen zei de pastoor: "O,
dan vind ik het goed, maar anders kun je
net zo goed thuis blijven en dan kun je
net zo goed achter de raam vliegen gaan
zitten vangen." Bidden en spiritualiteit waren
geen nuttig levensdoel, vond de pastoor kennelijk,
sociaal-economische betrokkenheid wel. Onder Smolenaars
begon een Mis vaak
een half uur te laat en de bijeenkomsten
van de H. Familie en Maria-congregatie
werden afgeschaft. Pastoor Smolenaars
ging vaak jagen met zijn hond. Hij zij
dan tegen de pastoorsmeid: " Als
je me nodig hebt, begin dan maar de klok
te luiden, dan hoor ik het wel ergens in
het veld en kom ik zo vlug mogelijk naar
huis." Hij was wel eens te laat
terug voor het biechten. Hij liet de
mensen rustig wachten en zei: "Laat
ze maar zitten, dan hebben ze goed
berouw." De zusters uit het klooster mochten
wel gaan wandelen, maar als ze uit Zijtaart kwamen,
mochten ze niet even naar huis om hun ouders gedag te
zeggen. Smolenaars adviseerde hen: "Je kunt er
toch altijd even gaan plassen." Pastoor Smolenaars was
goed bevriend met pastoor Van Dooren uit
Eerde. Samen kochten ze in Frankrijk
cognac.
Smolenaars moest in 1942 de parochie
verlaten, omdat hij op een bidprentje
iets geschreven had wat de Duitse
bezetters niet aanstond. Hij werd
opgevolgd door de rector uit het klooster
Van Delft. Dat was een conservatieve en
strenge pastoor, die boven op de moraal
zat. Doortje Brugmans vertelde over Van
Delft: "We waren blij dat hij
weg moest. Hij bemoeide zich overal mee.
Met de vrijerij, dat mocht niet met de
tong. Het was een lastige heer."
Haar man, Johan van Nunen, vulde
aan: "En hij ging naar Haske
Kuijpers, want na Maria was er al een
hele tijd geen kleine meer gekomen. De
pastoor begon er over hoe het toch kwam
dat Miet, Haske's vrouw, al zo
lang niet meer in verwachting was. Haske
zei toen: 't is mèn Miet, daar doe ík
mee wat ík wil." Daar kon
Van Delft het mee doen. Van
Delft werd in 1943 al weer overgeplaatst
en zijn pastoraat was te kort om veel
invloed gehad te hebben op de moraal in
Zijtaart. Zijn optreden wekte veel
weerstand en in Zijtaart haalde men
opgelucht adem, toen hij weer vertrok. "We waren
blij dat we 'm kwijt waren," zei Ties
Habraken. Graard van Eert over
de bemoeizuchtige pastoor Van Delft: “Als hij
hier gebleven was, dan had de kerk aan de andere kant
van de weg gestaan, bij wijze van spreken dan.”
Er zijn mensen die milder over Van Delft oordelen.
Jaantje van Sleeuwen -
van de Ven vertelde ze over Van Delft. “Ik kan niet
zeggen dat hij zo streng was. Hij kwam bij ons thuis
onze Dorus leren om sigaren te maken. Daar had hij een
of ander foefje voor.” (Die sigaren waren voor eigen
gebruik.) "Van Delft was wel sterk katholiek, maar
dat waren ze allemaal, de pastoors." Mientje
van de Ven zat nog op de lagere school toen Van Delft
pastoor was. Op haar maakte hij een hele goede indruk.
Hij zorgde ervoor dat de meisjes binnen in de verwarmde
lokalen hun brood op mochten eten. Zodra Van Delft weg
was, stuurden de zusters de meisjes weer terug naar het
(vaak koude) afdak. Ook spande Van Delft zich in voor
een bekwaam schoolhoofd voor de meisjesschool. Hij was
wel strikt. Zo wilde hij dat iedereen jong en oud op
Maria Lichtmis naar de kerk kwam en ook meedeed met de
rituelen. Wat jongeren misschien niet graag deden?...
vraagt Mien zich af. Johan van Sleeuwen: "Dat kan
Mientje wel denken, maar ik wed dat er op heel
Zijtaart nog geen tien man voor Van Delft waren. De
mensen haden Smolenaars liever."Hierna kwam in 1943 pastoor Van de Bult
op Zijtaart. Hij was een man met
ouderwetse opvattingen, geen vernieuwer.
Tegelijkertijd was hij iemand die niet zo
boven op de mensen zet met moraalpreken
als Van Delft deed. Van de Bult was geen
pastoor met een sterke persoonlijke
missie. Van de Bults invloed op de moraal
in Zijtaart lijkt klein geweest te zijn.
Vanwege zijn conservatieve en meegaande
houding en de veranderende tijdsgeest zijn de Mariacongregatie
en de H.
Familie in 1943 of kort na de oorlog nog
wel heropgericht, maar van huisbezoeken van
afwezige leden was geen sprake meer. Rond
1950 stelde deze bidbijeenkomsten op
zondag na het lof niet zo veel meer voor.
Sommige ouders, zoals Toon en An Munsters
stuurden hun kinderen er nog naar toe,
maar velen ook niet. De kroost van Has en
Miet Vissers hoefden niet naar de H.
Familie, maar moesten dan wél naar het
lof. De kinderen van Frans Van Bakel, die
in 1949 naar Canada emigreerden, gingen
noch naar het lof, noch naar de H.
Familie of Mariacongregatie, zo blijkt
uit hun opgeschreven herinneringen.
Frieda van Bakel, geboren op 3 mei 1930,
schreef: 'In de zomer gingen we
iedere zondag dansen. Om 2 uur begon het
dansen en we moesten om 9 uur thuis zijn.
Ik ging altijd samen met Jaantje en Maria
Oppers, mijn zus Corrie van Bakel en An
Kerkhof. We fietsten samen naar de
danstenst en gewoonlijk fietsten er enige
jongens mee naar huis. Als er in de
naburige dorpen niets te doen was,
dansten we bij een vriendin thuis in de
keuken of op de koestal bij Raaijmakers.
Jan Raaijmakers speelde accordeon en
iemand anders mondharmonica.'
Toen Frieda 16 was ontmoette ze Jef
Gerrits. Hij zou haar in 1949 naar Canada
volgen. We hebben het over de
zondagnamiddagen in 1946 van een
Zijtaarts meisje van 16 jaar. Geen woord
over lof of Mariacongregatie.
De invloed van de kerk als geheel, in een
groter verband dan Zijtaart, bleef tot in
de jaren 70 wel groot, bijvoorbeeld op
het gebied van het al dan niet gebruiken
van voorbehoedsmiddelen. Ook die meer
algemene invloed van de Kerk op het
normbesef begon in de zestiger jaren, na
het Tweede Vaticaans Concilie, te tanen.
Dat gebeurde in Zijtaart evengoed als
elders, al liep Zijtaart niet voorop in
die ontwikkeling. In 1959, 1960 en 1961
waren er nog Zijtaartse priesters gewijd.
De seminaristen ná hen zouden allemaal
afhaken. Er was ook sprake van
vernieuwing in de Zijtaartse kerk zelf,
waarvoor op Zijtaart Pastoor Versteijnen
zich vanaf 1964 erg ingezet heeft. Een
veel grotere invloed is uitgegaan van de
opkomst van de Televisie. De eerste TV's
verschenen kort na 1960 en de kinderen
gingen bij hun buren kijken. Rond 1970
hadden de meeste mensen TV. Aanvankelijk
was het programma-aanbod verzuild, met de
KRO als spreekbuis van de Katholieken,
maar met één druk op de knop maakte men
kennis met andere opvattingen. Daarvoor
moest men toen nog wel opstaan en naar
het toestel lopen, 'zappen' was er nog
niet bij. In 1968 was de eerste blote
meid op TV te zien in het programma
'Hoepla' van de VPRO. Maar ja, heel
Zijtaart zat toen natuurlijk naar de KRO
te kijken.
Niet dat de kerk in die jaren 1960 en 1970
helemaal afwezig op het gebied van
vorming en moraal. De pastoor was tot
rond 1970 als geestelijk adviseur of
aalmoezenier bij nagenoeg alle
organisaties en verenigingen betrokken.
In 1965 betaalde de Zijtaartse kerk een
deel van de onkosten van de sexuele
voorlichtingsgesprekken voor 13-19
jarigen. Deze gesprekken stonden onder
leiding van witheer pater Van de Ven van de abdij van
Heeswijk. Hieraan namen in
totaal 150 jongens en meisjes aan deel.
De jonge boeren en boerinnen (RKJB en
RKBJB) organiseerden in de jaren vijftig
en begin jaren zestig veel
gespreksavonden onder leiding van een
geestelijke. Het ging dan vaak over
onderwerpen die met verkering, huwelijk,
het boerenbedrijf en de kerk te maken
hadden. Die geestelijke was zelden of
nooit pastoor Van de Bult, maar iemand
van elders. Het woord
'gespreksavonden'
getuigt al van een dialoog en dat is een
andere houding dan het preken en het
eenzijdig opleggen van de moraal waarvan
de parochiememoralen tot 1937 getuigen.
Deze gespreksavonden waren tot rond 1966
steeds redelijk druk bezocht. Maar in
1968 schreef Ardie van de Tillaart namens
de Katholieke Plattelands
Jongeren aan de gemeente: 'Indien er
belangstelling voor bestaat bij de leden
zullen er in het voorjaar nog
gespreksavonden plaats vinden, want
alleen met uitwisselingen en balavonden
doen wij onze naam niet alle eer aan die
hij toch eigenlijk verdiend.' De
agrarische en Katholieke vorming was bij
de KPJ eind jaren zestig plaats aan het
maken voor sport en ontspanning. En in
bredere zin voor .. ja, voor wat
eigenlijk? Meer vrijheid en eigen
verantwoordelijkheid, ... dus meer dansen
met het andere - en later ook hetzelfde
- geslacht en minder bidden,
iedereen werd rijker. Vanaf de jaren 1960
en 1970 werd sex vóór het huwelijk meer
gangbaar en ook het samenwonen zonder
(direct) te trouwen kwam in zwang. Naar
de paus werd niet veel meer geluisterd en
voor pastoors werd het soms moeilijk
manoeuvreren tussen paus en parochie.
Na het overlijden van pastoor Versteijnen
in 1977 bleef de
pastorie onbewoond. Zijn opvolger
pastoor Verra was ook rector bij de
zusters en bleef in het klooster wonen.
Enkele jaren later werd de pastorie
verkocht aan de familie van Louis van de
Bilt uit Son. De pastorie was eerder de
woning van de belangrijkste sociale en
geestelijke leider van het dorp. De
associatie tussen gebouw en geestelijk
leiderschap had zich bij veel mensen
blijvend ingeprent en verdween niet
een-twee-drie, nu er iemand anders op de
patorie woonde. Hoe voelt het aan om op
een pastorie te wonen? Dat moet je aan
Louis van de Bilt vragen. De Reigersvlag
van Zijtaart die permanent voor de
pastorie wappert, het opknappen van de
pastorietuin als 'kijktuin' voor de
gemeenschap en de steun die Van de Bilt
geeft aan Zijtaartse verenigingen, zoals
de fanfare en meer recent Jong Nederland,
passen goed in het plaatje. Deze
'symbolische harmonie' heeft bijgedragen
tot waardering voor en goede integratie
van de familie Van de Bilt. Van de Bilt
is zich goed bewust van de symbolische
betekenis van de pastorie en respekteert
dat. Zo werden oude beschilderingen
gehandhaafd en op de balken van de
biljartzaal, de voormalige gildehal, kan
men nog een spreuk lezen die daar rond
1950 door Jong Nederland geschilderd was:
Het gilde wil Christus volgen, Maria
eren, de Kerk dienen;
Ridderlijk
zijn en iedereen helpen die hulp behoeft;
Streven
naar alles wat rein, mooi en edel is;
Klaar
staan voor thuis, kerk en land;
Stoer
en sterk naar lichaam en geest zijn eigen
levenspad banen.
Na de sociale verantwoordelijkheid
- in de vier eerste regels - wordt
hier in de laatste regel de eigen
individualiteit benadrukt. De eerste vier
regels zouden een beetje verstoffen en de
laatste regel werd het motto van de
nieuwe tijd. De tijd waarin Miet Vissers
een H. Mis op liet dragen voor hun door ziekte bedreigde
varken
- dat gebeurde in 1941 - was voorbij. De
maatschappij raakte in een
sociaal-economische stroomversnelling die
ook Zijtaart niet onberoerd liet.
Kort samengevat kan men stellen dat de
bindende invloed van de Kerk vanaf eind
jaren dertig steeds verder af nam. De
Zijtaartse pastoors zaten vanaf 1937 niet
meer boven op de normen en waarden van
hun parochianen (met uitzondering dan van
het korte optreden van Van Delft in
1942-1943). Ook de normerende invloed van
de Kerk in bredere zin nam vanaf de
tweede helft van de jaren zestig sterk
af, een voorbeeld daarvan is het gebruik
van voorbehoedsmiddelen. De
gemeenschappelijke kerkgang bleef in
Zijtaart veel langer bestaan, en draagt
nog steeds bij tot de gemeenschapszin.
3. De afgelegen ligging
In 1868 toen de vier gehuchten, Zondveld,
Biezen, Zijtaart en Doornhoek voor een
eigen kerk pleitten, werd als een van de
redenen opgevoerd: ' als de volwassen
jeugdigen naar Veghel naar de kerk gaan
worden ze in herbergen verlokt. Ze komen
daar in aanraking met een omgeving die
zij op den stillen eenvoudigen uithoek
nimmer zouden hebben leren kennen en hun
de ingetogenheid van het inwoningsoord
verleren doet.' In die tijd
identificeerde men zich kennelijk meer
met het gehucht waar men woonde, dan met
Veghel als geheel. Gemeenschapszin had
een sub-lokale focus. Dat was dat tot in
de negentiende eeuw in Brabant op veel
plaatsen zo. Over het algemeen kregen de
gemeenten pas in de negentiende en
twintigste eeuw grotere sociale en
emotionele betekenis.
Vanwege de afgelegen ligging verliep dat
proces in Zijtaart anders. Daar ontstond
door de bouw van de kerk wel een
gemeenschapszin van de vier gehuchten
samen, maar zette de indentificatie met
de administratieve gemeente zich minder
sterk door, als op de meeste andere
plaatsen in Brabant. Zijtaart wordt door
de Zuid-Willemsvaart van Veghel
afgescheiden en ligt langs geen enkel
doorgaande weg. Mensen rijden dus niet
door Zijtaart als ze er niets te zoeken
hebben. Vreemde auto's worden nogal eens
wantrouwig bekeken, want 'er wordt
tegenwoordig zoveel ingebroken' en het is
bekend dat inbrekers van te voren nogal
eens komen 'ogen'.
4. Het geringe aantal inwoners.
Het aantal woningen in Zijtaart was:
Jaar |
Aantal
woningen |
1700 |
84
|
1832 |
91
|
1910 |
154
|
1969 |
323
|
In zo'n klein dorp kent men de meeste
mensen. Veel inwoners zijn van vaders- of
moederszijde familie van elkaar en men
ontmoet elkaar op school, kerk en in
verenigingen. Deze overzichtelijkheid
draagt bij tot een gevoel van
geborgenheid. Er zijn nogal wat jongeren
die deze nestwarmte missen als ze in
Veghel of elders naar school gaan en daar
te maken krijgen met meer assertieve
subculturen. Velen groeien door overheen
maar er zijn er ook veel die gedeeltelijk
hun rug naar die buitenwereld keren en er
voor kiezen om voor altijd in Zijtaart te
blijven wonen. Deze tendens werd vanaf
1970 versterkt toen de politiek aan deze
emotionele behoefte tegemoet kwam door te
bepalen dat woningbouw in Zijtaart in de
eerste plaats voor de eigen 'autochtone'
bevolking diende te zijn.
In 1969 flapte Wethouder Piet Dobbelsteen
er in de gemeenteraad uit dat er mensen
in Zijtaart zijn, die alleen woningbouw
voor de autochtone bevolking wensen, maar
niet voor vreemdelingen. Dit leidde in
Zijtaart tot woedende reakties van
bijvoorbeeld de Parochieraad en het NKV.
Niet dat de wethouder ongelijk had, maar
men vond het een gelegenheidsargument om
geen huizenbouw en geen goede
gemeenschapsvoorzieningen in Zijtaart te
rechtvaardigen. Bovendien suggereerde het
dat de inwoners van de nieuwe
Keslaerstraat niet welkom zouden zijn in
Zijtaart. Dat werd door Jan van de Ven in
een brief aan de gemeenteraad ten
stelligste ontkend. De sociale
gemeenschapsgevoel van Zijtaart leidde
dan wel tot een verlangen zich blijvend
te koesteren in die geborgenheid, maar
niet tot een vijandige houding tot
'import'. Integendeel, als deze 'mee aan
deed' en zich bij verenigingen aansloot,
was integratie nooit een probleem.
Overigens is er op Zijtaart weinig
ervaring met 'gekleurde inwoners'
geweest. De beperkte ervaring die er is
(bijvoorbeeld de kinderen Durink, en in
de jeugdelftallen van VOW) was
probleemloos.
5. Het zich afzetten tegen Veghel
Ondanks de tanende invloed van de kerk
bleef Zijtaart vanaf de jaren zestig toch
nog een hecht dorp. Naast de school,
afgelegen ligging en de beperkte omvang
staken nieuwe
'bindmiddelen' de kop
op zoals het 'afzetten tegen Veghel'. Er
loopt vanaf 1809 één rode draad door de
geschiedenis van Zijtaart en dat is het
streven naar eigen
gemeenschapsvoorzieningen. Veghels reactie
was bijna steeds: "Dat kost te
veel geld," en "De
voorzieningen in Veghel zijn er ook voor
Zijtaart." Uiteindelijk heeft
Zijtaart steeds grotendeels bereikt wat
het wilde bereiken. Vaak pas na jaren,
soms tientallen jaren, aktie voeren, en
met een grote inbreng van de eigen
gemeenschap. Dat was in 1872 al zo met de
eigen kerk en dat was in 1984 nog steeds
zo met het jeugdcentrum.
Vóór omstreeks 1970 waren er slechts
sporadisch akties. Er is bijvoorbeeld
enorm getrek geweest om subsidie voor de
bouw van de kerk kort voor en in 1872 en
bij de bouw van de jongensschool kort
voor en in 1930. Rond 1970 kreeg dit
'afzetten tegen Veghel' een ander, meer
endemisch karakter. Het werd een bijna
niet aflatende strijd voor een gymzaal,
gemeenschapshuis en een goede verbinding
met Veghel. De achterliggende redenen
waren het verval van het
verenigingsgebouw en de ongemakken
veroorzaakt door de aanleg van de nieuw
brug rond 1969. Veel mensen in Zijtaart
raakten hier bij betrokken en deze
'strijd' sprak ook mensen aan vanwege het
sociale 'wij tegen hen' gevoel. Het
afzetten tegen Veghel wortelde zich toen
een beetje in de volkscultuur en dat zal
het gemeentebestuur wel eens zorgen
gebaard hebben. Deze ontwikkeling werkt
nu nog door. De 'strijd' om een gymzaal
en gemeenschapshuis werd gestreden en
gewonnen, maar nieuwe bedreigingen
dienden zich aan, zoals het
Industrieterrein De Doornhoek, en de
mogelijke uitbreiding daarvan in de
toekomst. Zijtaart stapte enkele jaren
geleden massaal op de fiets om daar in
Veghel tegen te protesteren.
6. De bloei van het verenigingsleven
Het organisatie- en verenigsleven in
Zijtaart ontwikkelde zich paralel aan
brede maatschappelijke veranderingen. De
periode voor de Twede Weeldoorlog werd
gedomineerd door de kerkelijke
verenigingen (bidden) en
standsorganisaties (werken). Daarnaast
ook een paar ontspanningsverenigingen,
met name op het gebied van toneel, muziek
en ruitersport. In de Tweede Wereldoorlog
was het verenigingsleven enkele jaren
verboden en in 1945 werden de
verenigingen weer aktief en heropgericht.
De tijd van wederopbouw na de Tweede
Wereldoorlog kende een sterke economische
groei. Er kwamen meer
ontspannings-aktiviteiten, maar alles was
nog sterk Rooms Katholiek en gericht op
vorming.
In de zestiger jaren vonden ook op
Zijtaart veel vernieuwingen plaats. De
oude standsorganisaties en verenigingen
bleven veelal bestaan, maar de
aktiviteiten veranderden. Ontspanning
kreeg over de hele linie meer aandacht,
vorming had overal wel aandacht 'als het
maar gezellig was'. Vrouwen kregen meer
rechten en jongens en
meisjes-jeugdverenigingen fuseerden (Jong
Nederland en de KPJ). Er kwam
damesvoetbal en er ontstond een
vrouwenbeweging van het NKV, meisjes
sloten zich aan bij de fanfare en er
ontstonden groepen als Dansmariekes,
Majorettes en een korfbalvereniging voor
meisjes.
Er werden veel prijzen gewonnen door de
verenigingen. Die trend begon in 1958 met
de promotie van de fanfare, gevolgd in
1960 door een kampioenschap van VOW en
het voortreffelijke optreden van de BB,
blokploeg Zijtaart. Dat waren als het
ware de startschoten voor een reeks
successen van met name de fanfare, de KPJ
en Jong Nederland in de jaren 60 en 70.
Kampioenen werden vaak door de fanfare
feestelijk binnen gehaald. Wat kort door
de bocht gesteld: 'muziek is emotie =>
emotie's zijn relaties => relaties is
de gemeenschap'. De fanfare heeft door de
vele serenades die ze bracht -
bijvoorbeeld jaarlijks aan de pastoor op
zijn verjaardag - zeker een grote
bijdrage geleverd aan de versterking van
de gemeenschapszin op Zijtaart.
Zo haalde de fanfare in 1976 de
aspiranten van de KPJ in, die in Nuland
onder leiding van Jan van den Oever het
interkringkampioenschap van Noord-Brabant
wisten te behalen. Leider Jan van den Oever zei in zijn dankwoord op het
kerkplein: "Het was de geest die
tot daden dwingt, bij ons, de fanfare en
bij anderen in Zijtaart. Juist die
saamhorigheid kenmerkt de kracht van
Zijtaart. De jeugd zowel meisjes als
jongens hebben dit vandaag weer
bewezen." Jan van de Ven,
drukte het in 1977, toen de meisjes van
Jong Nederland kampioen werden, als volgt
uit: hij sprak in zijn felicitatie niet
alleen van een kampioensgilde, maar
betrok in die nationale eer ook de
verrichtingen van de hele Zijtaartse
gemeenschap, die als één blok achter de
Jong-Nederland jeugd staat. Sociaal
gevoel, of als men wil 'sociale druk',
zette tot grotere inzet en prestaties
aan. Tegelijkertijd droegen die
prestaties bij tot trots en een sterkere
indentificatie met die gemeenschap. Het
was in Zijtaart een zichzelf versterkend
proces.
Het Oranje-comité organiseerde na de
Tweede Wereldoorlog jaarlijks
aktiviteiten voor de gemeenschap, zoals
Koninginnendag en de
sinterklaasvieringen. Vanaf de jaren
zestig en vooral de jaren zeventig werden
steeds meer aktiviteiten voor de hele
gemeenschap georganiseerd. Dat begon met
de carnavalsvieringen, in de jaren
zeventig kwamen er muziekfeesten, terwijl
ook de evenementengroep aktiviteiten voor
het hele dorp organiseerde en geleidelijk
de taken van het Oranje-comité overnam.
Later volgden jaarlijkse
handbaltoernooien, Zijtaart Biedt Meer,
Dorpszeskamp, Jeugdvakantieaktiviteiten
en dergelijke. Al deze aktiviteiten
hebben bijgedragen aan de verdere uitbouw
van Zijtaart tot een hechte en bloeiende
gemeenschap.
7. De andere betekenis
Een sterke gemeenschapszin betekent een sterke
groepsbeleving, met veel sociale contacten. Velen waarderen deze
gemeenschapszin en spreken er waardering voor uit.
Maar uit gesprekken bleek dat het niet alleen maar
rozegeur en maneschijn is. Een sterke groepsbeleving
met haar uitvergrote sociale processen kan
ook negatief ervaren worden. Elke groep kent haar
underdogs, leden die om de een of andere reden wat uit
de boot vallen, misschien omdat ze minder succes
hadden in het leven, al dan niet door eigen schuld, of
bijvoorbeeld vanwege een andere sexuele geaardheid.
Andere mensen roepen juist vanwege hun succes afgunst en
negatieve reacties op. Hoge bomen vangen ook in
Zijtaart veel wind. Tot in de jaren zeventig was het
uitspreken van politieke opvattingen anders dan wat de
KPJ en het CDA predikten al genoeg om afkeuring over
je heen te roepen. Het 'doe maar gewoon, dat is al gek
genoeg', wordt in een
hechte gemeenschap sterker beleefd. De een trekt zich
daar wat meer van aan dan de ander. Het over elkaar
praten (roddelen) en opmerken wat afwijkt is inherent
aan een sterke groepsbeleving. De groepsidentiteit
bevestigen wordt geprezen, de
groep ter discussie stellen wordt afgekeurd. Met de toenemende
individualisering van de samenleving is ook Zijtaart
wel diverser en wat toleranter geworden.
8. Conclusie
Zijtaart is een
'kerkdorp' met sterke
gemeenschapszin. Een gemeenschapszin die in 1810 een
eerste oriëntatiepunt kreeg
door een eigen school en in 1872 een
krachtige impuls kreeg door de bouw van
een eigen kerk. De
'hechtheid' van het
dorp werd versterkt door de afgelegen
ligging en de beperkte omvang. De
bindende invloed van de kerk nam vooral
vanaf de jaren zestig geleidelijk af. Dit
werd ruimschoots gecompenseerd door de
bloei van het verenigingsleven en ook het
'afzetten tegen Veghel'
droeg bij aan de sterke - ook door het
gemeentebestuur geprezen - gemeenschapszin.
Nog een laatste opmerking: de inwoners
van Zijtaart heten 'Reigers'. De
gemeenschap is als het ware verenigd
onder het symbool van de reiger. De
naam duikt nogal eens op in Zijtaart. Op
een foto uit 1949 draagt een lid van Jong
Nederland een schild met daarop een
reiger. Rond 1966 bestond in Zijtaart een
wandelclub die 'De Reigertjes' genoemd
werd. In 1971 koos de Carnavalsclub de
naam 'De Reigers'. In 1974, werd de
nieuwe kleuterschool 'Het Reigersnestje'
genoemd, in 1982 werd ponyclub 'de
Reigertjes" opgericht en in
1989 korfbalclub 'De Rappe Reigers'.
Ook is er eethuis
'De Reiger' en een woonhuis
met de naam 'De Reigers'. Er is zelfs een
reigersvlag die voor de pastorie wappert.
Deze bijnaam - aanvankelijk schimpnaam -
bestond al in 1920. Volgens de
volksoverlevering zaten er veel reigers
in de beemden 'Achter Zijtaart'. Dat de
inwoners van Eerde vanwege een dorpsruzie
eind negentiende eeuw de spotnaam
'Ooivers' kregen, kan er ook toe
bijgedragen hebben dat die van het
naburige dorp Zijtaart 'Reigers' genoemd
werden. (Zie kroniek
1920).
Bronnen: Deze pagina is grotendeels
gebaseerd op inzichten die het gevolg
zijn van deelname aan de gemeenschap
Zijtaart, gevolgd door werken elders.
Deze afstand maakte het beter mogelijk
impliciete beleving te objectiveren.
Verder werden inzichten 'opgelopen' door
het lezen van een groot aantal bronnen
over de geschiedenis van Zijtaart in de
tweede helft van 2006, zoals die op de
website over de geschiedenis van Zijtaart
in de afdeling 'kroniek' vermeld zijn.
De algemene opmerkingen over het
identiteisbesef van de gehuchten zijn
ontleend aan: P.C.G. Meurkens, 'Het
Brabants dorp als een negentiende-eeuws
verschijnsel' in: Het Noordbrabantsch
Historisch Jaarboek 17-18 (2000-2001)
234-250. Martien van Asseldonk
|