Wuitenveld - toponiemen

Naam:

 

aen die Bredelaerssche Heye

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Kempkens in vuytcampen aen de hey, bredelaars hey [Hs- (1532)];

 

Vijt huijs en hoff gelegen aan de hooge heyde off brederse heyde genaemt [HH163-9

(1714-1783)] .

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging, waarschijnlijk nabij Bredelaar of identiek met Bredelaar bij de Hoge Heide. Ook afleiding van persoonsnaam Bredelaar lijkt mogelijk vgl. Woutger Henrik Wantgerss van Bredelaar, 1447.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 11-15, 19 en 21.

Opmerkingen:

 

Later de Veghelse Hei genoemd. Samengesteld uit “Brede-“ en “-laar”.

 

 

 

 

Naam:

 

bij Derpt

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Jan Willem Peters op eerpt [HH147-12 (1621-1691)]

 

Hendrick Willems op derp [GVE224 (1702)]

 

groes onder Vorstenbosch op erpt [GVE12-139 (1777)]

 

derpt [kad. (1832)]; B 1, 12, 13, 14 (w: 1.05.90; b: 32.60; hu: 01.10)

 

een huisje gelegen te Veghel op d'erpt, ter plaatse genaemt de Hoogakkers [N. (1845)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Ligging in het grensgebied tussen Veghel en Nistelrode onder Vorstenbosch aan het Schuttersveld. De betekenis van dit toponiem is duister.

Verklaring door Beijers en Van Bussel

Derp, dorp: het centrale gedeelte van een nederzetting, de dorpskom, meestal het centrum rondom de parochiekerk of de plaats waar de bewoning het dichtst was.

 

Molemans 1976:274; Helsen 1978:40.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 11-15, 19, 21

Opmerkingen:

 

De verklaring van Beijers en Van Bussel: “Derp = Dorp” is ongeloofwaardig, omdat het Veghsele Derp een samenvoeging is van “De Erpt” en bovendien ver van een of andere dorpskom gelegen is. Het suffix (de uitgang) “-t” wijst op een collectief, zoals bijvoorbeeld nog in “geberg-te”.

 

Dr. M. Gysseling, De oudste toponiemie van de Kempen in: Brabant Heem (1950) 102-107, gaat in op de betekenis van de plaatsnaam Erp. De oudste vermelding luidt Erthepe. Het suffix “-pe” brengt hij in verband met het germaanse “-apó”, wat op water wijst. In “Erp” ziet hij het Germaanse “erthó-“, wat “aarde” betekent.

 

Het is goed mogelijk dat de Vegelse veldnaam Erpt dezelfde verklaring heeft, maar dan met het extra suffix “-t”. De Hoge Akker was al voor 1190 in particulier handen, het betreft een heel oud akkercomplex. Dit zal de “aarde” of het bouwland zijn, waarnaar de veldnaam De Erpt verwijst. Het water kan de Leijgraaf zijn, Deze beek stroomde ten oosten van de Hoge Akker.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Naam:

 

opten Derpschen Wech

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Uyt huijs en hoff bij de hagestraete ofte erpsestraat en eenen acker genaemt de weltgerse hoeff [HHI63-14 (1714-1783)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging op of nabij de Erpt, wellicht identiek met de Erptsesteeg. Benoeming naar de ligging.

Ligging:

 

Perceel nrs. 1-15, 19, 21

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

op, aen het Driehuis, de Drie Huizen

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Huis hof op't Ven aen de drije huijse [RAV99-215v (1732)]

 

aan de buunders na de driehuizen [GVEII13 (1792)]

 

een perceel bouwland gelegen te Veghel aan de driehuizen [N (1844)]; B 291 (b: 21.30); de driehuis [N (1873)]; B 257, 264-270 (b: 82.30; hu: 07.50; tu: 08.00; og: 20.10).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Buurtschap liggende ten noord-oosten van het Ven in het gebied de Heiakker. Benoeming naar de bebouwing.

Ligging:

 

Perceel nrs. 1, 7, 29

Opmerkingen:

 

Gehucht dat gedurende lange tijd bestond uit drie huizen.

 

 

 

Naam:

 

op, aen de Heyde

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Dat gelden Aert Glaeus kynder aan die heij [GVIE2 (1437)]

 

huis in loco dicto aen die heye den langen ecker in loco dicto henneberch [Hs- (1519-1538)]

 

aen den hertgang de hey [GVE12-1 (1778)]

 

landt over 't heyke, 't campke [GVE12-30 (1778)]

 

de heide [kad. (1832)]; D 361 (b: 10.50) (St.Oed.). de hei, de heide, het heike [N (1886, 1891, V.]; B 171 (he: 9.46.20), C 5, 6 (w: 59), 399 (he: 19.72.30), E 638-640 (w: 55.40; hu: 57.00; de: 1.70.00), 692 (he: 14.72.50), 694 (he: 15.61.40), 1532, 1533 (he: 3.45.20), F 465

(he: 20.63.51).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Verspreide ligging. Hei, heide werd meestal gebruikt ter aanduiding van het tegenwoordige Mariaheide, maar ook voor het heidegebied (vroeger van St.Oedenrode) zuidelijk van Eerde, en evenals "heike" voor percelen ontgonnen heide. Anno 1832 kende Veghel nog uitgestrekte onontgonnen heidegebieden: Hogerduinen, Beukelaarsbroek, het Reibroek onder Zijtaart, het Dubbele tussen Eerde en Veghel, het Wuiten en het Vensbroekje nabij Vorstenbosch en nog verscheidene kleinere gebieden. De Veghelse heiden zullen meestal laaggelegen geweest zijn. Zoals elders in de Kempen, is heide de gangbare benaming geworden ter aanduiding van de, meestal met heide begroeide, gemeentelijke gronden, die zeer uitgestrekt waren. Andere namen ter aanduiding van deze gemene gronden zijn Aard (zie Eerde), Gemeente en Vroente.

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Achter elk gehucht lag destijds een uitgestrekte gemene vroente, aard of veld, die in Brabant meestal wordt aangeduid met ‘gemeynt’. Later werd ‘heide’ de gangbare benaming voor deze omvangrijke gemeenschappelijke velden, begroeid met droge heide [Erica] of met dop- of hommelheide, de natte of platte heide. De heidevelden hadden een economische betekenis voor de locale agrarische bedrijfsvoering. Ze dienden als weideplaats voor koeien en schapen geleid door een door een buurtschap aangestelde herder of scheper. De ingezetenen mochten op de heide turf steken, plaggen maaien en leem uitgraven voor de huizenbouw. De talrijke vennen deden dienst als rootputten of als visvijver. Er werd honing gewonnen door het plaatsen van bijenkorven. Regelmatig werden stukken van de ge­meynt aan particulieren verkocht.

 

De heidevelden, de onontgonnen gemeenschappelijke grond, was begroeid met heidestruiken en andere lage vegetatie. In Brabant was het de naam voor de gronden met een typische flora en fauna: struikheide op de droge gronden, dopheide op de wat nattere heide­gronden samen met gagel, jeneverbes en brem. Na ontginning kon heide ook een perceel bouwland aanduiden dat door middel van een omheining van levend hout uit de zgn. ‘gemene heide’ werd geïsoleerd.

 

Enklaar 1941; de Bont 1993:93; Molemans 1976:338; Spierings 1984:31,32,225,226; Berkel & Samplonius 1989:106; Mennen 1992:53; Buiks 1990:­103; Helsen 1978:119.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 1, 7, 9, 12-16, 18, 20-22

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

over ’t Heyke

Vermeldingen door Cornelissen:

 

-

 

Verklaring door Cornelissen:

 

-

 

Ligging:

 

Perceel nr. 28

Opmerkingen:

 

Dit perceel lag vanuit Driehuizen gezien aan de overkant van een strook hei.

 

 

 

 

Naam:

 

aen de Hintelt

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Goederen gelegen in Veghel ter plaatse gezegd in die hinckelt [GZG-160 (1383)]

 

in loco dicto inden hinttelt [Hs- (± 1385)]

 

bij die hintelt [BP1188-346 (1414)]

 

aen die heye in die hyntelt [Hs- (1519-1538)]

 

hintelt, hey [Hs- (1600)]; het eerste euselvelt op de hintelt [RAV160-196v (1781)]

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Gebied liggend noord-oostelijk van het Ven. Mogelijk is dit een afleiding van de stam

"hint'. Ekwall s. v. hints zegt: "Welsh hynt means road" (Dial. Kempenland, -163).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Vooralsnog onduidelijk, of er moet samenhang bestaan met ‘hinder’ = slecht, verdorven. Het zou dan een kwaliteitsaanduiding inhouden. De hindert zou dan ‘de slechte aard’, een slecht stuk woeste grond, zijn. Wat ‘hint’ betreft moeten we misschien denken aan een ‘plaatse’, zoals in de kern van Eersel waar het Hint een voormalige brink was die is uitgegroeid tot een ovaalachtig marktplein door verbreding van de uitvalsweg naar het zuiden. Langs die oude ‘plaatse’ lag een onregelmatige blokverkaveling en overheersten de agrarische bedrijven, terwijl langs het nieuwe pleingedeelte, de eigenlijke Markt, sprake is van een regelmatig opstrekkende verkaveling voor bedrijven die afhankelijk waren van handel en verkeer. Op de grens van beide pleinhelften staat sinds 1464 een kapel. Is Hintel dan misschien eem dimunitief­vorm ?

 

Helsen 1978:100; Molemans 1976:153; Mandos & Kakebeeke 1971: 363. 

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 1, 21

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

’t Hogelair

Vermeldingen door Cornelissen:

 

-

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Van het toponiem laar werd nog geen algemeen bevredigende etymologische verklaring gegeven. Enkele naar voren gebrachte betekenissen zijn: 1) open plaats in een bos; 2) plaats waar men hout kan lezen; 3) moerassig bos. Volgens van Passen blijkt een laar in de Kempen over het algemeen de betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond, waarop men het vee liet grazen (M.Top.Neerpelt, -143-144).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van omheind terrein, anderen die van een open plek in het bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants wijst erop dat er van de 14de tot de 16de eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan. Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv. een groene haag, maar een van planken en balken, die vooral berekend was op kweekdieren.

 

Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer > Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer > Geelders, Hollaer > Holder etc. De familienaam ‘van Elderen’ verklaart hij  als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.

 

Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd. De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden. De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd en dat ze een latere fase van verdere of interne kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere bewoning.

 

De Bont geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, No­te­laar e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd dan ‘hla­r’. Het gaat dan om een verwijzing naar een oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie. Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen- en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de ‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het kappen en plat branden van delen van het bos werd een geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn bosbegroeiing beroofd.

 

Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969 dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45; Roelandts 1946:­41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442; de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws 1988:181.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 1-15, 19, 21

Opmerkingen:

 

Samengesteld uit de elementen “Hoog-“ en “-laar”. De relatieve hoge ligging wordt bevestigd door de vroege verkoop van de gemene gronden (in 1445) en ontginning van dit gebied vergeleken met de omringende gronden.

 

 

 

 

Naam:

 

aen, in de Hooge Heyde

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Het campke, hoge heyde [Hs- (1662)]

 

uyt huijs en hoff gelegen aan de hooge heyde off brederse heyde [HH163-9 (1714-1783)]

 

de hooge heide [kad. (1832)]; B 303-350.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Ligging onder Mariaheide aan de oostzijde van de Lage Heide. Benoeming naar de

ligging te opzichte van de Lage Heide.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 11-17, 19, 21, 27, 28

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

(in de) Kamp, Campke

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cornelissen signaleert deze veldnaam op meerdere plaatsen in Veghel

Verklaring door Cornelissen:

 

Kamp, lat. campus, is oorspronkelijk een synoniem van veld in de betekenis van "open, onbebouwd veld". Hier heeft kamp de secundaire betekenis van: een individueel uit het veld gewonnen en door een heg of een houtkant besloten perceel (M. Top. Valk., -160).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

Kamp-namen komen veelvuldig voor in het oostelijk deel van Brabant en vormen de tegenhanger van de Westbrabantse ‘heiningen’. Het woord is afgeleid van het lat. * campus en lijkt oorspronkelijk dezelfde betekenis gehad te hebben als ‘veld’, nl. de open, woeste, soms hoger gelegen vlakte en in een latere fase als aanduiding voor omheinde of afgesloten ruimte of een door tuinen of hagen omgeven perceel. Het Brabantse cultuurlandschap wordt omschreven als een typisch landschap van kampontginningen.

 

Volgens Vervloet zouden individuele kampontginningen zich op deze zandgronden in optima forma ontwikkeld hebben, omdat het systeem van de ‘gemeynten’ bestond, die aanvankelijk door de bewoners gemeenschappelijk werden gebruikt, maar waaraan men op gezette tijden percelen kon onttrekken door verkoop aan individuele ontginners. Andere benamingen die hetzelfde begrip benaderen zijn look of gelookt, hof, goed en erf. Ze worden veelal vermeld in combinatie met een persoonsnaam of familienaam . Volgens Jansen gaat het vnl. om kleine akkertjes ontgonnen uit hei of bos, waaromheen een haag van de oorspronkelijke begroeiing is blijven staan. Dit type ontginning zou m.n. in West-Frankrijk op een uitgebreidere schaal voorkomen; daar spreekt men van ‘boccage’ en ook deze dankt die naam aan individuele ontginningen. Hendrikx spreekt over een ontwikkeling, die zich ongeveer vanaf de 10de eeuw inzette, van oorspronkelijke eenmansvestigingen of los gegroepeerde boerderijenzwermen, bestaande uit boerderijen met huiskampen en veebochten waaromheen zich langrepelakkers en aangelagen bevonden. Deze werden omringd door bos, dat voor beweiding werd gebruikt. Door afsplitsing groeiden hier bepaalde gehuchtkernen uit.

 

Vervloet 1984:54; Claes 1987:67; de Vries 1962:90; v.Berkel & Samplonius 1989:94; Jansen 1978:242; Hendrikx 1989:56.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 16, 17, 27

Opmerkingen:

 

In Veghel zijn de “Kampen” ontginningen uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd.

 

 

 

 

Naam:

 

Kolxhornic

Vermeldingen door Cornelissen:

 

-

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Kolk: Verspreide ligging op de Hoge Biezen onder Zijtaart in de Bundersehoek-Huigebos, in Blankenburg, in de Knokert en op het Zondveld onder Zijtaart. Vrijwel al deze kolken zijn inmiddels verdwenen. Benoeming naar de (vroegere) aanwezigheid van een waterplas. De kolk in Blankenburg is het kleinste van de twee vennen geweest die gelegen hebben nabij het huidige waterpompstation (zie Mergelven, Grote en Kleine). Dichtbij het perceel de Kolk in de Knokert bevindt zich een kleine inzinking, waarin vroeger mogelijk water stond. In het gebied Bouwlust, oostelijk van de Weihoef nabij Huigenbos en niet ver van de Bundersehoek, ligt, waar de spoorlijn de Bunderstraat kruist, nu nog een klein vennetje, het lijkt aannemelijk, dat dit vennetje bedoeld wordt met de Kolk bij de Weihoef. Waar het Kolkske op het Zondveld gelegen kan hebben is niet duidelijk. Ook op de Hoge Biezen is de juiste ligging niet te achterhalen. Benoeming naar een persoonsnaam vgl. Hendrik Johan van de Kolk 1823 (Kl.Bev. V.).

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 27, 28

Opmerkingen:

 

Het element “-hornic” is een oude vorm van “-hoek”, in de betekenis van uithoek, of gebied. Perceel nrs. 27 en 28 lagen ter plaatse genoemd Kolxhornic, alias Corstenhornic

 

 

 

 

Naam:

 

Corstenhornic

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Vuijt sess loopensaets weijlants genoempt Kolxhorinck alias corstenhorrick gelegen onder Veghel aende hoogeheijde [RG169 (1646)]

 

6 l. weiland genaamdholsthoirinck alias corstenhorrick, vechel aen hoge heide [Dom.-I71 (1731-1756)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging aan de Hoge Heide onder Mariaheide. Misschien ontwikkelde zich uit

dit toponiem het recentere Korte hurk in het gebied de Korsehoeven. Dit laatste gebied

grenst aan de Hoge Heide.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 27, 28

Opmerkingen:

 

Corst is een persoonsnaam (Corstiaen).Het element “-hornic” is een oude vorm van “-hoek”, in de betekenis van uithoek, of gebied. Perceel nrs. 27 en 28 lagen ter plaatse genoemd Kolxhornic, alias Corstenhornic

 

 

 

 

Naam:

 

den Nieuwen Camp

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cornelissen signaleert dit toponiem op verschillende plaatsen in Veghel.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Benoeming naar het (recente) tijdstip van ontginning of ingebruikname.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 16, waarschijnlijk ook nr. 17.

Opmerkingen:

 

Perceel nrs. 16 en 17 zijn uitgegeven in 1650.

 

 

 

 

Naam:

 

Nieuwlant

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cornelissen signaleert dit toponiem op verschillende plaatsen in Veghel.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Benoeming naar het (recente) tijdstip van ontginning of ingebruikname.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 27, waarschijnlijk ook nr. 28

Opmerkingen:

 

Perceel nrs. 27 en 28 zijn uitgegeven in 1447.

 

 

 

Naam:

 

aen de Veghelse Heyde

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Wuytenvelt veghelse heide [RAV31-25v (1594)]

 

wuytenvelt veghelse heide [RAV159-45v (1741)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Waarschijnlijk identiek met het heidegebied het Wuiten, waarin ook het wuitenveld gelegen is. Benoeming naar de ligging.

Ligging:

 

Perceel nr. 12

Opmerkingen:

 

In de vijftiende eeuw de Bredelaerssche Heye genoemd.

 

 

 

 

Naam:

 

op, aen het Ven

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Zijn twee cortte loopkens met een lang stuck in den d'avel(laer) de braeck genaemt aent 't

ven [GVE15-127 (1624)]

 

de dicke stukken op 't ven [RAV159-178v (1754)]

 

het ven [kad. (1832)]; B 620-679, 681-700, 702-704

 

het venneke [N (1838, 1854, 1871, 1876, 1880, 1883)]; B 685 (w: 25.70), 686 (w: 26.80), D 219 (b en w: 40.70), 220 (b en w: 45.70), 237-239 (b en w: 1.16.40), 304 (b: 37.80); het ven [kado (1832)]; B 641 (b: 35.60).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Benaming voor een grote waterplas aan de oostzijde van de weg Veghel-Vorstenbosch.

Het omliggende gebied (het Ven) en een zandweggetje ter plaatse (zie Venssteegje); tevens verscheidene verspreid liggende percelen ('t venneke). "Ven" een ven is een natuurlijke waterplas in de heide (M. Top. Valk. -251). Ven(neke) als benaming voor waterplas ging dan gewoonlijk over op omliggende percelen (gebied); bij de percelen, 't venneke is steeds sprake van de aanwezigheid van een dergelijke (kleine) waterplas; vooral in de omgeving van de Aa waren deze vennetjes talrijk; ze zijn vrijwel zonder uitzondering verdwenen.

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Een ven is een natuurplas in de heide die zeer geschikt was voor de klot- of turfwinning of moernering. De vennen konden tevens dienst doen als drinkplaats voor het vee dat op de heide gehoed werd of als vlasroot. Ook voor de aanleg van een schans of landweer zouden vennen ideaal geweest zijn, omdat men altijd in de omwallingen over water beschikte. Nadat een ven was drooggelegd, vgl. het dodeven, kon de naam overgaan op het omliggende land. Vennen werden eveneens regelmatig gebruikt als visvijvers. Buiks vermoedt dat veel vennen al vroeg ontgonnen zijn, speciaal die vennen waar geen oerbank onder zat. De Brabantse vennen vinden hun ontstaan door depressievorming in de jongste ijstijd, maar is geen gevolg van de landijsbedekking. Oorspronkelijk waren er meer vennen maar ten gevolge van ontwatering, die reeds in de middeleeuwen begon, zijn er veel drooggevallen en deels als cultuurgrond in gebruik genomen. De waterstand in de vennen zal in het algemeen dezelfde zijn als die van het grondwater in de omgeving. Als vlak onder de bodem van het ven een leemlaag voorkomt of als op de bodem van het ven een nagenoeg ondoor­latende humeuze laag of veenlaag ligt, zal de waterstand hoger zijn dan het grondwater in de omge­ving. Men spreekt dan van een schijnspiegel. Vennen die veen bevatten werden door de plaatselijke bevolking verveend. De zandruggen rondom die oude vennen vormden een aantrekkelijke verblijfplaats voor de prehistorische bevolking.

 

Gijsseling 1954:106; Buiks 1984 dl.10:77; Bisschops 1973; vd Toorn 1967.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 1-3, 8, 13, 24, 28, 29

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

(bij, in) Woutenvelt, Wuijtenvelt

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Vuijt drie loopensaets ackerlants genoempt wouten velt gelegen onder vechel aende hoogeheijde [RG169-3v (1646)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging aan de Hoge Heide, vermoedelijk identiek met wuitenveld (zie wuitenveld). Het eerste lid zal een persoonsnaam zijn. Woyten (M.Top. Overpelt –Wuiten. Of mogelijk ook Wouters vgl. Francina Wouters, 1891 (Kl.Bev. V.).

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 5, 8-17, 19, 21, 24, 26

Opmerkingen:

 

De oudste vorm (oudste vermelding in 1539, R24, fol. 77) is Woutenvelt. In 1543 komt de variant Wouten Kempken voor (R24, fol. 550). Wuitenveld was een latere vorm. Wouten moet een eigenaar geweest zijn van het perceel die in 1445 (nrs. 11-15, 19 en 21) uitgegeven is. In de reeks eigenaren van 1445-1542 komt geen Wouter voor. Wel wordt in 1445 Wautger Heymenssoen vermeld als eigenaar van belendend perceel Zie de toelichting op de uitgiften.

 

 

Afkortingen Cornelissen     Afkortingen Beijers-Van Bussel     Kaart van Veghel     Wuitenveld