Naam:
|
aen het Beukelaar |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Et
de mansu seu bonis dictum ten buekelaer [GVIE-2 (1374)]
de
hoeve 't goet op beukelaer [BP1187-101v (1411)]
ad
locum dictum aent beukelair, aent beuchelair in die Heze
[Hs- (± 1500)]
aent
buekeler in verrenberch [Mrv23-110 (1533)]
buuckelaar [GVE2-52 (1702)]
27
roijen aent beukelaer [GVEI2-48v (1778)]
beukelaar [kad. (1832); N (1843)]; B 1045, 1046 (w:
92.70), 1139-1273.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Afleiding met personijicerend suffix -elaar, van beuk.
Perceel begroeid met beukebomen
(Hs-). Volgens Van Passen (1967 -133) blijkt een laar in
de kempen ovet het algemeen de
betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond
waarop men het vee liet grazen (Top. v. Neerpelt. M.).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Varianten met een verzamelsuffix zijn o.a. Boekt en Bokt
en met een tot de lo-formatie behorende uitgang, nl. -el
in bv. Beukel.
Beuken groeien het beste op leemhoudende vochtige
gronden. Het element kan zijn afgeleid van het germ. *
boko mnl. boeke, boucke = beuk (Fagus silvatica). De
beuk komt zowel in het wild als aangeplant voor. De
vormen met een verzamelsuffix -t herinneren ons aan
middeleeuwse ontginningsactiviteiten, waarbij de
ontbossing van het gemengde eiken- en beukenbosarsenaal
ter hand werd genomen om meer cultuurgrond voor de
akkerbouw te creëren. Deze vorm van ontbossing is al in
de vroege middeleeuwen ingezet en naarmate de bevolking
toenam werd die intensiever [redactie]. (Buiks
1990:56; Helsen 1978:126.)
Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert
het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en
minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen
en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief
benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van
omheind terrein, anderen die van een open plek in het
bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants
wijst erop dat er van de 14de tot de 16de
eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan.
Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar
voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv.
een groene haag, maar een van planken en balken, die
vooral berekend was op kweekdieren.
Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse
voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die
evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer >
Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer
> Geelders, Hollaer > Holder etc. De FN ‘van Elderen’
verklaart hij als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij
wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in
oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.
Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de
landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens
Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen
vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij
voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd.
De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht
kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden.
De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat
laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en
Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze
gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd
en dat ze een latere fase van verdere of interne
kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de
laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere
bewoning.
De Bont geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals
Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, Notelaar
e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd
dan ‘hlar’. Het gaat dan om een verwijzing naar een
oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie.
Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig
terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te
moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al
of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt
werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor
een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt
niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid
aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke
ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen-
en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont
veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen
van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk
is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de
‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het
kappen en plat branden van delen van het bos werd een
geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn
bosbegroeiing beroofd.
Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969
dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45;
Roelandts 1946:41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442;
de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws
1988:181.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 33 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Boudewijns Lant |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Van
Boudewijnslant (franckevoort) [GVE2-128 (1702)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Afgeleid van persoonsnaam Boudewijns of van mansnaam
Boudewijn. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 21, 22, 25 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een eigenaar van vóór 1702. |
Naam:
|
Davelaerse Hoef |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Op
davelaar [BP1178-25v (± 1390)]
de
manso de danlaer [HHI28-23 (1471)]
ad
locum dictum affelair [Hs-(± 1500)]; ad locum dictum
davelair [Hs- (± 1500)]
frankevoort in tillaartse tiende in davelaer [Hs-
(1539)]
deselve zijn lant rondom bij 't huijs in den davell
[GVEI5-67 (1624)]
de
braeck in den d'avell [GVEI5-76 (1624)]
zijn
ront veldeken in den d'avellaer [GVEI5-127 (1624)]
lant
in den d'avellt [GVEI5-142 (1624)]
landt en canten in davillaer [GVEI2-139 (1777)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging globaal overeenkomend met de huidige buurtschap
de Stad. Davelaar is afgeleid
van
de mansnaam Davell = Daniël (Mh). |
Ligging:
|
Perceel nr. 26, 27 |
Opmerkingen:
|
De vorm Davell komt alleen voor in het maatboek van 1624
en is mijns inziens een verkorting van Davelaer. Ook
andere toponiemen worden in dat maatboek soms afgekort.
De verklaring van Cornelissen is geloofwaardig, want
behalve van boomnamen (Beukelaar, Hezelaar) lijken in
Veghel nog meer – laarnamen afgeleid van persoonsnamen (Keselaar,
Perlaar, Bobbelaar). Voor het element -laar, zie
hierboven bij Beukelaar.
|
Naam:
|
Dieprijt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Het woord "diep"
kan in het Middelnederlands behalve de diepte ook de
samenstelling van de bodem aanduiden. Het bekende liedje:
"dan zijn de paadjes diep, ja diep", is hier een
voorbeeld van. Hier betekent "diep" misschien "modderig,
moerassig".
|
Ligging:
|
Perceel nr. 19 |
Opmerkingen:
|
Rijt is drassige grond waar een waterloop ontspringt of
grenzend aan een waterloop. |
Naam:
|
het Erfke |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze veldnaam op verschillende
plaatsen in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Diminutief van erf. Het W.N. T. geeft als definitie van
erf: Omheinde grond die bij een huis of bij een ander
gebouw behoort (W.N. T. 4165). |
Ligging:
|
Perceel nr. 11 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
(op, aen) Frankevoort |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Tillaersacker ad locum dictum tillaer prope locum dictum
vrankenvoert [Hs- (± 1380)]
ad
locum dictum vranckevoert [Hs- (1470-1480)]
filius Johannis de vrankevort [HHI27-2(1471)]
ad
locum dictum aent Franckevoert [Hs- (1485-1490)]
vranckevoert [GVE2-39 (± 1500)]
een
huijsinge met vier lopensaten lant en de groescanten
genampt het vranckenvoort [N. (1656)]
huijs, hoff ende aangelegen teulant, groese ende hoij,
ter plaatse genoempt aent franckefort [N. (1710)]
frankevoort in Tillaartse [RAVI58-93 (1730)]
frankevoert [GVEI2-118v (1778)]
sijn
veld frankvort op den heuvel [GVIIB7 (1791)]
aan
het haveld genaamd aan frankevoort tiende in davelaar
[N. (1820)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging ongeveer identiek met de Stad. Het eerste lid
zou een persoonsnaam kunnen zijn.
De
familienaam Franken is nu nog bekend in Veghel.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 26, 27, 29, 30, 32 |
Opmerkingen:
|
Afgeleid van de naam van een persoon die bij de voort
woonde. Vergelijk met Rijkevoort op Krijtenburg, genoemd
naar ene Richard die bij die voort woonde. De
Frankevoort zal te plaatsen op het punt waar de
noord-zuid lopende weg de waterloop passeert.
|
Naam:
|
de Geer |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze veldnaam op verschillende
plaatsen in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm. De primaire betekenis van geer
is speer en overdrachtelijk een puntig toelopend stuk (Verwijs
en Verdam II -1497; Schönfeld 1950112;
Bach
1953-263; Dittmayer 1963-87; M. Top. Bach -169).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 2 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Haag |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
hage, davelaarstiende [Hs- (1572)]
haer
haegh mette rouhaegh ende het heestervelt (onder Eerde)
[GSO-262 (1617)]
erf
met een groesveltje aende haeg [GVEI2-124 (1778)]
de
haag [kad. (1832)]; C 473-502
de
haag [N. (1875, 1892)]; C 474-476 (b en w: 1.77.10),
504-506 (b en w: 37.20)
den
haag [N. (1835)]; C 503 (b: 94.90)
de
haag [N. (1838)]; D 47 (w: 33.20) voormalig ged.
St.Oedenrode.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied grenzend aan de Heuvel, aan de oostzijde. tevens
gebied in Eerde (Schijndel/ St.Oedenrode). Mnl. hage(n)
1) bosje van laag hout of kreupelhout, 2) heg, heining.
Buiten de betekenis van "omheining van levend hout,
secundair een met houtgewas omheind
perceel" had haag dus ook de betekenis van "laagstammig
bos, doornstruiken: (M. Top.
Valk.
-126).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Over het algemeen is een haag bedoeld van doornstruiken
als terreinafsluiting, vgl. het woord ‘heg’. Andere
auteurs geven de verklaring van ‘omheind bosje’. Een
derde betekenis is: afgesloten jachtgebied. De haagnamen
vormen vermoedelijk een bijzondere groep en zijn
moeilijk te dateren. Opvallend is dat haagtoponiemen
binnen de cijnskring vaak op lokaties liggen die
archeologisch interessant zijn, zoals bv. ‘die Haghe’
onder Helmond, waar de oude Helmondse burcht is
blootgelegd en ‘ter Haghe’ in Everse onder St.
Oedenrode, waar de Haagakkers archeologische schatkamers
bleken te zijn. Qua ligging zijn de haagtoponiemen in de
meeste gevallen binnen de oude kern van de
nederzettingen te traceren. De Vlierdense Haanakker is
vermoedelijk een verbastering van de oudere benaming
Hagenakker [redactie]. Hagelveld zou ontstaan kunnen
zijn uit haag + el-uitgang in de betekenis van veld met
hagen of struiken omgeven.
Moerman 1956:78; Helsen 1978:61; Gijsseling 1981:76;
Verdam 1932:234; Schönfeld 1950:134; Mennen 1992: 300.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 2-4 |
Opmerkingen:
|
De betekenis haag = omheining wijst niet noodzakelijk
op een hoge ouderdom. In Veghel dateert de naam "Haag"
voor zover is te overzien uit het begin van de
veertiende eeuw. Hier lag de Haag niet binnen de oudste
kern, maar was het een laatmiddeleeuwse gronduitgifte.
|
Naam:
|
aen het Havelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyt
erffenissen aen dat havelt gelegen [GVIE2 (1443)]
in
die nederboect aent havelt Hs- (1519-1538)]
zijnen hoff ende lant aen't havelt [GVE15-33 (1624)]
uytten aabempt aen't havent [HH163-2 (1714-1783)]
hertgang 't havelt [GVE12-107 (1778)]
het
haveld [kad. (1832)]; D 1131-1256
het
haveld [N. (1883)]; D 1231 (b: 45.10)
In
't goet te hanvelt [BP1184-182v (1405)]
die
hoeve te hanevelt en die hoeve te hanenvelt [BP1208-229v
(1439)]
huis
die hovel aent haenvelt [Hs- (± 1495)]
sitis in prochia de Vechel ad locum dictum aent haenvelt
[GVIDI-3 (1532)]
't
goed van Haneveldt [Mrv1325-4 (1633)]
't
goed van Hanevelt, Vechel, genaemt de Lankveltse hoeve
[Mr92-72 (1780)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Buurtschap en gebied aan de oostzijde van de dorpskom,
zuidelijk van de weg naar Erp. Misschien een nevenvorm
van of ontstaan uit het toponiem Davelaar (zie Davelaar).
Op grond van bovenstaande opgave zou men gelijkenis
verwachten met Hamveld. Maar 't Havelt en 't Ham zijn
twee onderscheiden stukken grond. De namen zijn nog
algemeen bekend. Misschien is een etymologie oorspr.
hovevelt aanvaardbaar. Bij contractie (korte -e- staat
tussen gelijke consonanten) ontstaat hovelt. In
dialectische uitspraak misschien vervormd tot Havelt.
Bij deze constructie zou eveneens een naam "Hoffelt" of
"haffelt" mogelijk zijn. Een tweede mogelijkheid is
wellicht een vorm: ho-veld, een hoog veld.
Haanveld is vermoedelijk
identiek met het Hamvelt. Het eerste lid kan ook een
persoonsnaam zijn vgl. Henrick Willem die Haan 1431 (Kl.V.P.
-103v).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Hanvelt (Leenboeken 1312)
Soms staan haantoponiemen in verband met de cijns die op
het betreffende perceel rustte, een haan. Meestal echter
moest de cijnsplichtige kapoenen, ganzen of hoenders
leveren aan de cijnsheffer.
Ook kan het afleiding van een familienaam zijn, nl. de
familie Hanen, die verspreid voorkwam in de cijnskring.
Haannamen kunnen ook refereren aan plaatsen waar
hanengevechten werden gehouden of aan plaatsen waar
korhanen of patrijshanen voor kwamen. Het baltsen van
korhanen in het voorjaar gebeurde op speciale plekken op
de heide. Dit spectaculaire gebeuren in de vroege
ochtend zal niet onopgemerkt zijn gebleven. Korhoenders
komen voor in de overgangsgebieden tussen open
heidevelden en bossen en op de randen van de akkers,
moerasgebieden en broekgronden. De aanwezigheid van
bomen, bij voorkeur in verspreide lage bosjes grenzend
aan open plekken, ontstaan door afbranding, was
essentieel voor hun biotoop. De vogels fourageerden
daarbij op de (kleinschalige) akkers en broedden op de
heide. Benamingen naar vogelnamen komen in de toponymie
frequent voor.
De Vlierdense Haanakker is waarschijnlijk een
verbasterde vorm van de Hagenakker. Zo kan Handelaar
onder Kalmthout gevormd zijn vanuit Haanlaar.
Knippenberg 1954:106; Buiks 1990:99; Trommelen 1994:236;
Buiks & Leenders 1993 dl.3:313; Beijers 1992:146.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 4, 7, 8, 11, 19, 21, 22, 25, 29, 30 |
Opmerkingen:
|
Een iets oudere vermelding dan die gesignaleerd door
Beijers en Van Bussel is de persoonsnaam Willem van
Hanevelt vermeld in de uitgiftebrief van Jekschot in
1311. Havelt is waarschijnlijk een evolutie uit Hanevelt.
De verklaringen gegeven door Cornelissen zijn niet
overtuigend. Beijers en Van Bussel wijzen op de
mogelijkheid van een “cijnshaan”. Daarvoor bestaan geen
aanwijzingen. Blijven over: verwijzing naar een vogel,
of een persoonsnaam (of een onbekende andere
verklaring). Vernoeming van een gebied of perceel naar
een vogel was zeldzaam en vernoeming naar een persoon
gebruikelijk, zodat de verklaring “vernoeming naar een
persoon” de voorkeur verdient.
|
Naam:
|
Henskens Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Een
stuck landts genaemt henskensakker (onder Eerde)
[GSO-262 (1617)]
henskens acker (heselaer) [GVE2-59 (1702)]
henskens acker aen de boekt [GVEI2-62 (1778)]
een
perceel teulland gelegen op de boekt genaemt
henskensakker [N (1816)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op de Boekt, Hezelaar en onder Eerde.
Het eerste lid is een persoonsnaam.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 4a, 6, 8b |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een eigenaar van vóór 1790. |
Naam:
|
aen den Heuvel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoeve ten hoevel [Hs- (1390-1395)]
die
hovel aent haanvelt [Hs- (± 1495)]
huysplaats en landt den heuvel aen de leege heyde
[GVEI2-39 (1778)]
den
heuvel [kad.(1832)]; C 503-553
hakhout staande en wassende te Veghel op den Heuvel [N
(1842)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied en buurtschap aan de noordzijde van de weg naar
Erp, niet ver buiten Veghel.
Tevens een perceel van onbekende ligging op de Lage
Heide. Benoeming naar de hoge
ligging De Heuvel is een licht welvend en wat hoog
gelegen terrein. Gangbare naam voor (iets) hoger gelegen
land (Molemans, Zonhove, -412).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Komt voor als benaming voor een verhoging in het
landschap met als nevenvormen hovel, huffel, huvel en
hoevel. Vaak liggen de heuvel-toponiemen in het centrale
gedeelte van een nederzetting of bij oude grenspunten.
Het kan ook een benaming zijn voor afzonderlijke
percelen. Men vermoedt dat het afkomstig is van het
germ. * hugila = heuvel, welving van lokale omvang. De
heuvel is niet per definitie het centrale dorpsplein,
niet altijd driehoekig van vorm en helemaal niet
Frankisch van oorsprong, zoals in het verleden gedacht
werd. De mening van Trommelen als zou ‘heuvel’ wijzen op
een verzameling van enkele boerderijen die dicht opeen
stonden, lijkt ons twijfelachtig [redactie].
Buiks 1992:102; Trommelen 1994:282; Buiks & Leenders
1993 dl.2:140; Moerman 1956:98; Schönfeld 1949:37; de
Bont 1969:59
|
Ligging:
|
Perceel nrs. |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
het Oudt Erf |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert dit toponiem op verschillende
plaatsen in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 7, 23, 24 |
Opmerkingen:
|
Verwijst naar een verdwenen huis.
|
Naam:
|
aen de Rydt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Te weten dat derde deel van de rijt [GVIE2 (1422)]
hoyvelt die ryth in die nederbiest [Hs- (1519-1538)]
twee stucxkens neffen de rijt in den d'avel1 [GVEI5-83
(1624)]
int reijtie (den biesen) [GVE2-285 (1702)]; de reydt,
crekelhoff [RAVI59-157v (1752)]
de rijt [kad. (1832)]; C 461-472
de ryt [N (1876, 1882, 1883, 1884)]; C 471-472 (he:
7.09.50), D 108-109 (b en w: 74.10), 172 (b: 62.30), E
1049 (ho: 25.60) 790 en weg. (he: 5.83.10)
de rijdt [V.-]; B 404 (b: 56.80); de reytjes [V.-] B 1,
5, 6 (w: 95.50)
de rijt [V.-]; D 108 (b: 42.50); de rijtjes [V.-]; E
764-765 (b: 0.18.19; w: 0.20.50).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend tussen de Heuvel en Blankenburg, tevens
verspreid liggende percelen.
Wellicht benoeming naar de ligging aan een rijt
"waterloop" (M. Top. Valk.-219). |
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Er zijn bij rijt diverse oudere varianten denkbaar zoals
ret, retten, rit, ride en de diminutieven rijtke, reitke,
rie(t)ke en retke. Het is mogelijk de meest voorkomende
waternaam geweest afgeleid van het germ. * ridha = beek,
waterloop.
In veel gevallen komt ‘rijt’ voor als benaming van
landerijen; de naam van het water is overgedragen op het
aangrenzende land. Dit getuigt van de ouderdom van de
naam. De primaire betekenis is kleine waterloop.
Volgens Beex zou een rijt vooral het dalvormig begin
zijn van een beek, een soort komvormige laagte.
Onder Alphen is de naam Rijt al bekend in 1295. Rijten
waren al of niet gegraven waterlopen. Het is een
soortnaam zoals bv. ven, goor, meer, broek en weijer. De
rijten, goren en broeken hadden een regelende functie in
de waterstand der riviertjes. Bij veel regen hielden ze
veel water vast en bij droogte bleef het wegsijpelende
water van de reservevoorraad voldoende om de riviertjes
en beken stromend te houden.
Beex 1964:26; Buiks 1992:20; Molemans 1976:1334;
v.Berkel & Samplonius 1989:153; Buiks & Leenders 1993
dl.2: 97; Buiks & Leenders 1993 dl.3:230.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 18 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
(in, aen, agter) de Stadt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
stad = frankevoort [RAV160-31 (1762)]
de
stad [kad. (1832)]; C 554-568; de stad [Mh- (1954)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend tussen het Beukelaar en de Heuvel, in
vroeger tijden Frankevoort geheten
nog
vroeger het Davelaar, tegenwoordig is de Stad in gebruik
als straatnaam, voor een
weggetje tussen het betreffende gebied en de Heuvel,
uitlopend op de oude weg naar Erp
nu
Heuvel gedoopt. Stad = hofstad (Top. Valk. -237).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 4, 6, 8, 26, 27, 30, 32 |
Opmerkingen:
|
Ik sluit me aan bij de opvatting van Cornelissen dat
Stad is geëvolueerd uit Hofstad.
|
Naam:
|
’t Streepken |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert dit toponiem op verschillende
plaatsen in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm. Langwerpige percelen.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Een ‘streep’ is de gangbare benaming voor een
langgerekte smalle akker of strook land. Het betreft een
vormaanduiding. Meestal liggen percelen met deze naam in
de dorpsakkers. In het oosten van Brabant bestond een
deel van de oude dorpsakkers uit smalle percelen, door
Kakebeeke aangeduid als ‘langrepelakkers’. Het element
‘streep / strijp’ zou ook voorkomen in laat ontgonnen
beemden- en moerasgebieden. Turfvelden waren altijd in
kleinere stroken verdeeld. In beemdgebieden was een
groot aantal waterafvoerende sloten noodzakelijk,
vandaar dat daar vaak smalle percelen voorkomen.
(Buiks 1990:193; Molemans 1976:1518; Moerman
1956:223; Kakebeeke 1975:36; v.Berkel & Samplonius
1989:174.)
|
Ligging:
|
Perceel nr. 11 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Wouters Hoefken |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Davelaer, dit is woutershoefken [HH163-55 (1714-1783)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de omgeving van de Stad (Davelaar). |
Ligging:
|
Perceel nr. 27 |
Opmerkingen:
|
Dit perceel was in 1498-1507 in bezit van Wautgherus,
zoon van Henricus Rodulphus. Hij werd opgevolgd door
Waulterus, zoon van Petrus van den Pals. Het perceel zal
naar een van deze twee eigenaren genoemd zijn.
|
|