De Kapelkuil
Oliemolen, perceel nr. 23 was de zogenoemde “Cappelcuijl”. De oudst gevonden vermelding dateert van 5-1-1736 (R99, fol. 178v): Twee schepenen van Veghel verklaren dat zij op die dag om 4 uur ’s middags gegaan waren “Over de Brugge, aen den Cappelcuijl en aldaar in den selven cuijl int water gevonden het lighaamke van een arm kint genaamt Ludovicus soone Jan Denissen alhier, out ontrent vijff jaren, welcke lighaamke wij (..) hebben doen visiteeren door meester Theodorus Vos alhier, edog geene de minste wonde, quetsure, contusie oft blauwe placken daer aen bevonden, dan wel dat hetselve lighaam was opgeswollen van ’t water ende alsoo notoir int selve water verongelukt.” Dit is tevens de oudste vermelding van de Kapelkuil.

Er zijn nog enkele andere vermeldingen. Oliemolen, perceel nrs. 25a en 26 worden op 14-1-1740 omschreven als: “Een huijske met de grond waar het huis op staat en de rechten van den cuijl daar achter aangelegen, gelegen rondom in de straete en gemeente over de Brugge, genaamd aan den Cappelcuijl”. Enkele andere vermeldingen zijn: perceel nr. 22d grensde op 22-10-1793 aan de oostzijde aan de Cappelcuijl, en perceel nr. 27 op 14-6-1809 aan “een gemeentens kuil”. Uit de laatste vermelding blijkt dat de kuil bezit was van de gemeente.

De kuil staat nog getekend op een kaart uit 1825, getekend ter gelegenheid van de aanleg van de haven en het havenkanaal. Uit de tekening blijkt dat de kuil met sloten in verbinding stond. Met de aanleg van de haven in 1825 is de kuil verdwenen. De regelmatige haast rechthoekige vorm doet vermoeden dat het een kunstmatig aangelegde kuil was en geen natuurlijk water of ven.

Rolf Vonk (Het Bosch genaemt den Ekelkamp, par. 1.1.7) schrijft dat de kuil vermoedelijk aangelegd werd om in geval van brand te kunnen beschikken over voldoende bluswater. Ook werd de kuil gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld als drenkplaats voor het vee.


En voor arme jongetjes van vijf om er in te verdrinken.
 
Kaart van Veghel     Oliemolen