Naam:
|
Duyfhuyse Straat |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
Duifhuische straat [kad. (1832)]; C 276, 284 (b:
2.62.90).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Liggende op de grens tussen Veghel en Uden vanaf de
Goordinksedijk lopende in de richting van Mariaheide,
tegenwoordig DuijhuizelWeg genaamd. Benoeming naar de
ligging.
|
Ligging:
|
Deze straatnaam staat aangegeven op
de
kadasterkaart van 1832. |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in Goordonk, Hoordonk |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoyrdonck, grooydonck [Hs- (1550)];
't
huys aen d'hoerdonck [GOI26-20 (1570)]
2
streepen teullandt en drieske in goirdonk [GVEI2-43v
(1778)]
heyvelt in hoirdonk [GVEI2-101 (1778)]
goordonk [kad. (1832)]; C 212-316
ter
plaatse genaamd Huigenbosch, Udensedijk Heiakker en
Hoordonk [N. (1862)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging aan de grens met Erp in de meest
noord-oostelijke hoek van Veghel niet ver van
Mariaheide. De primaire betekenis van mnl. gore, vr.
goor, o is slijk, moeras. Mits een goede ontwatering kan
een goor sekundair ook hooiland aanduiden. Vele goren
waren ook geschikte terreinen voor klotwinning (M. Top.
Valk. -122).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Het mnl. goor of gore betekent slijk, moerassig land met
venige bodem. Indien een goede ontwatering bestaat kan
een goor secundair ook hooiland aanduiden. Goor wordt
ook wel gebruikt voor turfgrond; in dat geval is de
bepaling wit in bv. Witgoor begrijpelijk. Er was immers
witte en zwarte moer. De eerste bevatte meer zand en was
van mindere kwaliteit. In de zwarte moer daarentegen
zaten meer plantenresten en deze had daardoor een
donkere kleur. Ook bestaat de vorm ‘gorink, een zgn.
ink-formatie.
Gijsseling 1954; Molemans 1976:357; de Jongh 1972:184;
Buiks 1990:95.
Hoerde / Hoere / Horde / Horen / Horn: Veelal een houten
staketsel of een gevlochten van wilgentenen. Het is
enigszins vergelijkbaar met een ‘veken’, een afsluiting
derhalve. In het Hoortgat te Lommel is ‘hoort’ een
aanduiding van een omheining van met rijshout gevlochten
staken of van levend hout. Het hoortgat is dan een
toegang of opening door een houtkant of gracht. Ook zou
het element, samenhangend met het mnl. ‘hore’, voorkomen
in de betekenis modderig of vuil, vaak in verband met
een moerassige bodem. Horevoert zou dan een vuile of
modderige voorde zijn, een doorwaadbare plaats bij een
beek of waterloop. Horn of horne, afgeleid van het germ.
* hurnjôn duidt op een hoek hoger gelegen land in een
moerassig terrein.
Gijsseling e.a.1960:511; Trommelen 1994:298; Helsen
1978:119; Lindemans 1953:30; Mennen 1992; v.Berkel &
Samplonius 1989:88,89.
|
Ligging:
|
Goordonk: perceel nrs. 6, 9, 12, 13
Hoordonk: perceel nr. 11
|
Opmerkingen:
|
De oudste vermeldingen de we vonden zijn: van 4 bunder
vutfang gelegen in Hoerdonck (Hg-50 (1445)) en ‘enen
heycamp’, genoemd in Hoerdonk (R25, fol. 460 (16-12-1549)).
De naam Goordonk duikt – voor zover is te overzien - pas
in de achttiende eeuw op. De vermelding “Grooydonk” (ca.
1550) konmt uit een secundaire bron, de scriptie van Th.
Hoogbergen. Deze vermelding is twijfelachtig, mogelijk
is hier de Grootdonk te Eerde bedoeld.
Goordonk lijkt dus een verbastering van de oudere naam
Hoordonk.
De oorspronkelijk betekenis moet dan gezocht worden in “Hoor-“
en niet in “Goor-“. Een “donk” is een terreinverhging in
een drassige omgeving. Ik geef de voorkeur aan de
verklaring van Beijers en Van Bussel voor “Hoor-“: een
hoek hoger gelegen land in een moerassig terrein.
|
Naam:
|
aen de Heyde |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Dat
gelden Aert Claeus kynder aan die heij [GVIE2 (1437)]
huis
in loco dicto aen die heye den langen ecker in loco
dicto henneberch [Hs- (1519-1538)]
aen
den hertgang de hey [GVE12-1 (1778)]
landt over 't heyke, 't campke [GVE12-30 (1778)]
de
heide [kad. (1832)]; D 361 (b: 10.50) (St.Oed.). de hei,
de heide, het heike [N (1886, 1891, V.]; B 171 (he:
9.46.20), C 5, 6 (w: 59), 399 (he: 19.72.30), E 638-640
(w: 55.40; hu: 57.00; de: 1.70.00), 692 (he: 14.72.50),
694 (he: 15.61.40), 1532, 1533 (he: 3.45.20), F 465
(he:
20.63.51).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Hei, heide werd meestal gebruikt ter
aanduiding van het tegenwoordige Mariaheide, maar ook
voor het heidegebied (vroeger van St.Oedenrode)
zuidelijk van Eerde, en evenals "heike" voor percelen
ontgonnen heide. Anno 1832 kende Veghel nog uitgestrekte
onontgonnen heidegebieden: Hogerduinen, Beukelaarsbroek,
het Reibroek onder Zijtaart, het Dubbele tussen Eerde en
Veghel, het Wuiten en het Vensbroekje nabij Vorstenbosch
en nog verscheidene kleinere gebieden. De Veghelse
heiden zullen meestal laaggelegen geweest zijn. Zoals
elders in de Kempen, is heide de gangbare benaming
geworden ter aanduiding van de, meestal met heide
begroeide, gemeentelijke gronden, die zeer uitgestrekt
waren. Andere namen ter aanduiding van deze gemene
gronden zijn Aard (zie Eerde), Gemeente en Vroente.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Achter elk gehucht lag destijds een uitgestrekte gemene
vroente, aard of veld, die in Brabant meestal wordt
aangeduid met ‘gemeynt’. Later werd ‘heide’ de gangbare
benaming voor deze omvangrijke gemeenschappelijke
velden, begroeid met droge heide [Erica] of met dop- of
hommelheide, de natte of platte heide. De heidevelden
hadden een economische betekenis voor de locale
agrarische bedrijfsvoering. Ze dienden als weideplaats
voor koeien en schapen geleid door een door een
buurtschap aangestelde herder of scheper. De ingezetenen
mochten op de heide turf steken, plaggen maaien en leem
uitgraven voor de huizenbouw. De talrijke vennen deden
dienst als rootputten of als visvijver. Er werd honing
gewonnen door het plaatsen van bijenkorven. Regelmatig
werden stukken van de gemeynt aan particulieren
verkocht.
De heidevelden, de onontgonnen gemeenschappelijke grond,
was begroeid met heidestruiken en andere lage vegetatie.
In Brabant was het de naam voor de gronden met een
typische flora en fauna: struikheide op de droge
gronden, dopheide op de wat nattere heidegronden samen
met gagel, jeneverbes en brem. Na ontginning kon heide
ook een perceel bouwland aanduiden dat door middel van
een omheining van levend hout uit de zgn. ‘gemene heide’
werd geïsoleerd.
Enklaar 1941; de Bont 1993:93; Molemans 1976:338;
Spierings 1984:31,32,225,226. ; Berkel & Samplonius
1989:106; Mennen 1992:53; Buiks 1990:103; Helsen
1978:119.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 6, 10, 11 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Kinnekes Camp |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Kinnekenscamp [GVIIE13 (1792)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Het eerste lid kan afgeleid zijn van
"kinneke" kinnetje I Eigenlijk.
De
naam van een inhoudsmaat 1) een houten vat of ton van
bepaalden inhoud te weten veelal het vierendeel van een
vat, maar soms minder. II Een vat enz. van de (onder I)
aangeduide grootte, met deze of gene waar, met het een
of ander artikel gevuld; de hoeveelheid (van iets, welke
zulk een vat enz. inhoudt; zoveel als er (van iets) in
zulk een vat enz. gaan kan (gaat). 2) In den boterhandel
3) in den bierhandel 7) als een maat voor aardappelen en
fruit (W.N.T. -3104). Ook van kinneke, kindeke,
verkleining van
kind
(W.N.T. -3102). Misschien is het eerste lid een
persoonsnaam.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 7, 14-17, 19, 20 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een voormalige eigenaar: Henrick, zoon van
Jan Wouterss, alias Kinneken, die een deel van dit
gebied in 1646bezat (zie
toelichting Hg-50).
|
Naam:
|
aan de Leege Heyde |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Leege hey [Hs- (1664)]
de
leegh hey bestaet in 23 huyssen ende begint in den
buender genaemt den junger aen muylengraeff is
toegemeten yder 4 roeden [GVIIB28 (± 1700)]
van
eenen acker aen de leeg heyde [HH163-4 (1714-1783)]
lege
hei [Mh- (1954)]
de
lage heide [kad. (1832)]; B 351-393; [N (1843)]; B
409-415 (hu: 09.10; mo: 03.42; w:
89.60; b: 1.64.30).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied onder Mariaheide aan de noordzijde van de weg
naar Uden, ongeveer vanaf de kerk oostwaarts tot aan de
Beekgraaf vlakbij het gedenkteken. Benoeming naar de
ligging. Ten oosten van dit gebied begint het niveau van
de bodem te stijgen. (Uden ligt aanmerkelijk hoger dan
Veghel)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 8, 14-16 |
Opmerkingen:
|
Voor een bespreking van de ligging van de Hoge en Lage
Heide,
klik hier. |
Naam:
|
Volkersen Dijk |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
- |
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Deze weg grensde aan de noorzijde van perceel nr. 6.
|
Opmerkingen:
|
Deze weg liep naar Volkel. Het is de huidige Goordonkse
dijk.
|
Naam:
|
Wedelsvoert |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
- |
Verklaring door Cornelissen:
|
Mnl.
voort, vort, voirt "ondiepe doorwaadbare plaats; plaats
waar men door een water kan gaan" (Top. v. Valk. -258).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Wed, wet: dit element zou synoniem zijn aan ‘wade’:
doorwaadbare plaats, terwijl ook een drenkplaats voor
het vee mogelijk is. Carnoy denkt bij Wetschot [1232
Weddescote] aan een vorm die teruggaat op Wytschot en
ziet in het 1ste lid een afleiding van * wida
= wilg. Helsen neigt naar ‘wedde’ = drenkplaats of
ondiepe of doorwaadbare overgang. De Wetsstreep onder
Nuenen wordt verklaard als een smalle strook land deel
uitmakend van een moeras, waarbij ‘wet’ wordt gezien
als nat en vochtig.
Buiks 1988 dl.4:77; Billiet 1955:180; Carnoy 1956:3;
Helsen 1978:183; Cornelissen e.a. 1987:303.
Wede, wedel, weder, wide, wijt: het
kan een verwijzing zijn naar de ‘wede’ als plant waarvan
een blauwe verfstof verkregen werd. Wede werd geplet in
een molen, zoals in Hakendover. Anderen geven de
voorkeur aan ‘wede’ of ‘wide’: datgene wat men bindt,
teen of twijg. Hierbij wordt uitgegaan van een afleiding
van het mnl. wide = wilg, wilgentak. Andere varianten
zouden wis en wime zijn. Volgens Carnoy zou Wede- of
Weehagen dezelfde betekenis kunnen hebben als Wishagen.
Het element ‘wis’ of ‘wisse’ zou verwijzen naar een
buigzame wilgentwijg [Salix vininalis]. Vroeger kwam
bij bijna elke Kempische boerderij een rij
‘wissestruiken’ voor die voor allerlei doeleinden werden
aangewend. Smulders gaat in op de vele vermeldingen uit
het Bosch Protocol waarin ‘wee' of ‘wede’ voorkomt in
allerlei veldnamen in een aantal dorpen uit de Meierij,
waarbij hij de voorkeur geeft aan de vertaling
waterwilg. In Wedehouw veronderstelt hij een plaats waar
de ‘wede’ werd gehakt of gehouwen. ‘Wide’ kan als
adjectief de betekenis hebben van wijd en uitgestrekt.
Een naam als Wijmer zou een afleiding kunnen zijn van ‘widemare’,
een samenstelling van ‘wide’ = wilg en ‘mare’ =
waterplas.
De oorspronkelijke betekenis van het mnl. vort, voirt is
doorwaadbare plaats in een beek. Was zo’n overgang
gemaakt van stenen, dan sprak men van een Steenvoort.
Helsen wijst erop dat voorde-namen vaak grenstoponiemen
inhouden. De Overpeltse voorde-namen zouden dit
bevestigen. Waar waterlopen de grens tussen gemeenten
vormden werd blijkbaar een doorwaadbare plaats gezocht
om het onderling verkeer te bevorderen. Het woord zelf
zou een afleiding zijn van het germ. * furdu. Verborgen
voorde-namen treft men aan in Stevert > Steenvoort,
Bemmert > Bemvoort, Koevert > Koevoort, Loksert >
Laaksvoort, Sliffert > Slibvoort.
Buiks 1990:190; Bach 1953:422; Smith 1956 dl.1:181;
Dittmaier 1963:81; Molemans 1976:1691; v.Berkel &
Samplonius 1989:166
|
Ligging:
|
De uitgifte van 1449 (Hg-66) lag ter plaatse genaamd die
Wedelsvoert. |
Opmerkingen:
|
De
combinatie met voort maakt “wedel-“ is “wade”, of
doorwaadbare plaats een aantrekkelijke verklaring. De
precieze plaats van deze voorde is niet bekend.
|
|