De geschillen om Jekschot in de zeventiende eeuw

Toen de nog minderjarige Anna van Hambroek in 1614 de heerlijkheid Jekschot erfde van haar grootmoeder Adriana Dobbeslteyn, die getrouwd was met joncker Willem van Halmaale, was er al een geschil hangende tussen de bezitter van dce heerlijkheid Jekschot en de inwoners van Sint-Oedenrode. Dat ging voornamelijk over 2 zaken:

-          de rechten op het cijnsveld, hetzelfde gebief waarover de Rooise boeren in 1363 al een keer in opstand waren gekomen.

-          de omslag van de lands- en dorpslasten.

 

Als de schepenen van Rode voor het een of ander dan inwoners van de heerlijkheid Jekschot beboetten, betoogde Anna van Hambroeck steeds dat ze daar het recht niet toe hadden, omdat die lieden onder haar schepenbank ressorteerden en niet onder de schepenbank van Sint-Oedenrode.

 

 

 

 

Over de rechten op het Cijnsveld heb ik in het stuk over de boerenopstand in 1363 al uitvoerig beschreven. In het kort komt het er op neer dat de Rooise boeren van oudsher het cijnsveld gebruikten als deel van hun gemeint. Een deel van hun gemeint lag dus binnen de heerlijkheid Jekschot en een deel onder het ressort van de Rooise schepenbank. Dat was in de Meierij een veel voorkomende situatie. De conflicten ontstonden steeds als de heer van Jekschot de Rooise boeren deze gebruiksrechten probeerden te ontzeggen of in te perken en dat deel van hun wildernis als hun eigen allodiaal bezit beschouwden.

 

Anna van Hambroeck noemde dit perceel het Cijnsveld omdat zij hieruit een cijns betaalde aan de hertog van Brabant. Zie de geografie van Jekschot. De Rooienaren vonden die naam onterecht, want dat bevestigde de rechten van de vrouwe van Jekschot op die wildernis. Zij noemden het gebied de Hamsche Hoeve, of Hamelsche Hoeve.

 

Wat de belastingen betreft beweerde Anna van Hambroeck dat de inwoners van Jekschot niet aangesteld konden worden als borgemeester van Sint-Oedenrode (belast met het ophalen van belastingen), omdat zij inwoners van Jekschot waren, en niet van Sint-Oedenrode. Zo simpel lag dat niet.

 

Van oudsher mochten de daartoe gerechtigde de inwoners van een rechterlijk ressort zelf hun dorpskeuren vaststellen. Een rechterlijk ressort was daarom ook een bestuurlijk dorp. In die zin waren de inwoners van Jekschot geen inwoners van Sint-Oedenrode. Dat werd op den duur gecompliceerder vanwege de belastingen.

 

In de middeleeuwen werden de bede door de ambtenaren van de hertog aanvankelijk per rechterlijk ressort (schepenbank of burengerecht) geïnd en geadministreerd. In hele uitgestrekte rechterlijke ressorten werden de belastingen op den duur per kleinere eenheid, vaak waren dat kerkelijke parochies, geïnd. Dat zal om praktische redenen gebeurd zijn. Men werkte samen met plaatselijke zetters, en dat zal gemakkelijker zijn gegaan als die hun mensen kenden. Dat ophalen per parochie en dergelijke had verder weinig consequenties, het geld werd opgehaald en aan de hertogelijk rentmeester overgedragen.

 

In 1438 veranderde het systeem. De huizen werden per voortaan per “fiscale eenheid” geteld. elke fiscale eenheid werd voor een bepaald bedrag aanegslagen en dat bedrag werd daarna over de onderhorige huizen omgeslagen. Een fiscale eenheid was vaak gelijk aan een rechterlijk ressort, en soms aan een kleinere eenheid, zoals een parochie die slechts een deel van een rechterlijk ressort was. Men continueerde dus het oudere gebruik van belastinginning. De huizen van Jekschot werden toen deels onder Sint-Oedenrode geteld en deels onder Veghel, waarschijnlijk omdat ze  ook al eerder onder Sint-Oedenrode en Veghel contribueerden. Jekschot is dus nooit een zelfstandige fiscale eenheid geweest.

 

Aan het einde van de zestiende eeuw liepen nagenoeg alle bestuurlijke dorpen in de Meierij van ‘s-Herogenbosch schulden op vanwege zwaardere landslasten, brandschattingen en plunderingen door de troepen. De rente over en aflossing van die schulden werden als jaarlijkse dorpsbelastingen over de inwoners omgeslagen. Die dorpslasten weren veelal samen met de landslasten omgeslagen. Voortaan hadden alle plaatsen een dorpskas en overal werden vanaf het einde van de zestiende eeuw borgemeesters aangesteld om die belastingen te innen en te administreren. De boeren van Jekschot waren dus voor de dorpsbelasting onderhorig aan Sint-Oedenrode en Veghel. Het was daarom niet onredelijk dat de regenten van Sint-Oedenrode ook de boeren van Jekschot betrok in het borgemeestersambt.

 

Jekschot kende geen eigen dorpsbelastingen of dorpskas. Het protest van Anna van Hambroeck tegen het aanstellen van haar pachters als borgemeester van Sint-Oedenrode, moet vooral gezien worden als een protest om mee te betalen aan de rente en aflossing van de hoge dorpsschulden van Sint-Oedenrode. In de zeventiende eeuw heeft Anna van Hambroeck nog wel geprobeerd om een zelfstandige ‘fiscale eenheid’ te worden, om zo van die Rooise dorpsbelastingen af te komen, maar de Raad van State ging daarin niet mee. Het was te laat, er waren teveel belangen mee gemoeid geraakt. Als haar voorgangers dit in de vijftiende eeuw geprobeerd hadden, dan hadden ze een betere kans gemaakt. Dan was Jekschot misschien doorgegroeid naar een kleine zelfstandige gemeente, zoals met vergelijkbare kleine plaatsen als Sterksel en Hagoord gebeurde.

Jean Coenen, De secretarissen en schouten in Peelland 1629-1795 (doctoraalscriptie, Geldrop 1981) 8:
Johan Jacob Ribbius, zoon van erfsecretaris Ludolph Johan Ribbius, werd in 1769 aangesteld als drosaard van de jeerljkheid Jekschot. Hij was toen 17 jaar oud. Op 19-jarige leeftijd werd hij schepen in Aarle-Rixtel.


We geven hierna in chronologische volgorde de verschillende attestaties en besluiten betreffende het conflict tussen Jekschot en Sint-Oedenrode tussen 1643 en 1683, waar zinvol voorzien van commentaar en geïllustreerd met tekeningen

 

 

Dorpsrekening van Veghel van 1644-1645:

 

Item den derden november geweest met Gerit Hendricx ende Goijaert Peter Rutten ten Bosch van wegen de gemeijnte tegens jouffrouw Hambroeck ende verteert in twee daegen met ons drijen met een perdt (geen bedrag ingevuld)

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 7 juni 1643

 

Anna van Hambroeck, vrouwe van Jekschot, protesteerde tegen de aanstelling van Jan Dircxssen, inwoner van de heerlijkheid Jekschot tot borgemeester van borgemeester van Sint-Oedenrode door de schepenen van Sint-Oedenrode, omdat hij niet onder het ressort van de schepenbvank van Sint-Oedenrode hoort. Om haar betoog kracht bij te zetten, liet ze het charter van Jekschot van 12 januari 1311 aan de Rooise schepenen voorlezen.

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 18 september 1643

 

Inwoners van Jekschot verklaarden dat ze erbij waren toen de vorster van Sint-Oedenrode op 13 juli 1643 jaar het paard van Jan Dircx verkocht. Jan was door de schepenen tot een boete was veroordeeld, omdat hij weigerde borgemeester te worden. Vrouwe Anna van Hambroeck liet dat paard toen door haar eigen vorster terughalen, omdat de Rooise schepenen geen jurisdictie hadden in de heerlijkheid Jekschot. De officier van Rode heeft daar toen niets tegen ondernomen.

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel in september 1643

 

Vrouwe Anna van Hambroeck liet een verklaring afleggen over de grenzen van Jekschot. In het register van notaris Jan van den Heuvel ontbreekt een folio. De akte ervoor dateert van 18 september 1643 en die erna van 2 september 1643, zodat we mogen aannemen dat ook deze verklaring in september 1643 afgelegd is.

 

Jan Jan Rutten, wonende op Zondveld, verklaarde “dat veele oude lieden hebben gewesen ende oick menichmael hooren seggen dat de huysinge van Jan van Sondtveldt soude hebben gestaen op seeckere uytganck tegens over den bossch van Lyndt, d’welck nu is eenen grasdries, gelegen d’ eene syde zuydtoostwaert neffens erffve Handrick Jan Dirckx, d’andersyde westwaerts Joseph Arien Heesackers, zuijdtwaerts aen d’ andere erffve Lyskens voirscreven ende noordtwaerts streckende aen de gemeynte tegenover den bossch van Lyndt, welcken voirscreven dries tegenwoordelyck inne eijgendom is toebehorende Lysken, dogtere Philips Handrickx, weduwe van Handrick Henskens, wonende tot Woensel.” Dit perceel is in onze reconstructie Zondveld Hoog, perceel nr. 30.

 

Jan Jan Rutten verklaart verder: “alnoch soe dickwijls te hebben hooren seggen dat de voorgenoemde huysinge was bestaende in sestien gebondt timmeringe, soo van woonhuys, schuer, schop als schaepskoye, ende door het legersvolck affgebrandt ende geruineert, soo nochtans dat men de reliquien noch meenich jaer heeft connen gesien ende omtrent geleden 30 jaer noch eenichsins reeckenen conde gevinden. Oock dat tselve is geweest eene groote bouwerije met veel landts daer by ende aen behoirende, ende nu verdeylt ende vercogt is in drie oft vier steden oft woonplaetsen.”

 

Dat er eertijds in dit deel van Zondveld veel minder huizen stonden wordt bevestigd door de balkcijnzen, een in de dertiende eeuw en 1310 vastgestelde omslag van de aan de hertog te betalen cijns voor de gemeint. We vinden op Zondveld slechts twee huizen belast met een balkcijns, zodat er in 1310 slechts twee flinke boerderijen stonden, waaronder die van Jan van Sondtveldt. Overigens werden de armen bij de omslag in 1310 ontzien, zodat er in 1310 ook nog enkele keuterboertjes gewoond kunnen hebben.

 

Verder verklaart Jan Jan Rutten dat de vrouwe van Jekschot en haar voorgangers al sinds mensenheugenis de schouw voert over de loop vanaf een “brughsken gelegen opte gemeynte ter plaetse genoempt Voort.” En dat er bij dat brugje “buyten opte gemeynt staen twee groote paelen die men presumeert te wesen de palen van Jexschot, ende dat daeromtrent eertyts soude gestaen hebben Michiels huys, naerder in de landtcaerdte van Jexschot geruerdt. Van welcke brughsken aen te sien langhs seeckere gemeynte genoempt Rudebroeck oft Rybroeck tot op de oude huijsplaetse van Jan van Sondtveldt hier voor gespecificeert.” Volgens Jan Jan Rutten behoorde de huizen van Zondveld daarom bij de heerlijkheid Jekschot.

 

De twee grenspalen die bij de Voort stonden waren de grenspalen van de gemeint van Veghel en van Sint-Oedenrode, niet die van Jekschot. Het grenspunt van Jekschot aangeduid met “Michiels huys” bevond zich wat zuidelijker. Op onderstaande tekening staan de grenspunten zoals beweerd door Anna van Hambroeck met blauwe stippen aangegeven. De eigenlijke grenspunten volgens de brief van 1311 zijn met rode stippen aangegeven.

 

 

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 2 september 1643

 

Enkele inwoners van Jekschot verklaarden dat de regenten van Sint-Oedenrode rond 5 juni van dat jaar 2 paarden van Jan Smits in beslag namen en openbaar verkochten. Die paarden waren aan het grazen op het Chynsveld, dat onder Jekschot lag. Anna van Hambroeck protesteerde hier tegen bij de Raad van Staten die op 19 juli 1643 en opnieuw op 11 augustus 1643 de regenten van Rode bevalen de in beslag genomen paarden terug te geven. Dat was op 2 september 1643 nog niet gebeurd.

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 30 juni 1643

 

Enkele inwoners van Zondveld en Jekschot verklaarden dat er, voor zover zij weten, nooit inwoners van Jekschot als borgemeester of schepen van Sint-Oedenrode aangesteld zijn geweest. Wel was Jan Dircks in 1629 gedwongen geweest om het borgemeesterambt aan te nemen. Anna van Hambroeck bevond zich toen in Den Bosch en kon de stad vanwege het beleg niet verlaten. Als straf heeft Anna Jan toen uit Jekschot weggestuurd.

 

Ook een andere inwoner van Jekschot, Aelbert Arienss, was eens borgemeester van Sint-Oedenrode. Anna van Hambroeck was toen nog minderjarig. Daar werd toen tegen geprotesteert door Anna’s rentmeester, de scholaster van Sint-Oedenrode, maar Aelbert Arienss had ondertussen zonder toestemming van Anna of haar rentmeester de eed afgelegd om het ambt te aanvaarden.

 

(Als aardigheidje kan nog vermeld worden toen Den Bosch in 1629 in handen van de protestanten viel, er door de protestantse troepen al snel beelden in de kerken vernield werden. Twee karmelieten haalden op tijd het Maria wonderbeeld uit de Sint-Jan en brachten het naar de bisschop. Die liet het wonderbeeld in veiligheid brengen bij Anna van Hambroeck, een katholiek verwante van de nieuwe gouverneur. Anna smokkelde de “Zoete Moeder” toen naar Antwerpen.)

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 24 september 1644

 

Dielis Gerit Dielis, oud 30 jaren, wonende in de hoeve van Cornelis in den Ryer, gelegen onder Vechel (de Heihoef), Peter Lamberts, oud 36 jaren, wonende in de heerlijkheid Lieshoudt, en Jan Aelberts, oud 30 jaren, wonende in de heerlijkheid Jekschot, leggen op verzoek van Anna van Hambroeck een verklaring af, “staende op seeckeren grooten blauwen steen gelegen in de heijde op het scheyden van Lieshout, Roode ende Jexschot welcke plaetse van oudts in de wandelinghe genoempt wordt den Beemstardt.”

 

Ze verklaren dat deze steen “soude zyn den pael van Roode, Lieshout ende Jexschot ende altyt genoempt den Beemstardt.” Verder verklaren ze te hebben “begaen ende besichticht den wall ende gracht scheydende de heerlijckheden van Lieshout, Roode ende Jexschot, beginnenden van den voirscreven steen ofte Beemstert van Lieshout aff ende streckende noortwest uyt langhs Jexschot gemeijnlyc genoempt den Jexschotschen wal. Ende van allen ouden tyden bekendt den reen tussen Roode ende Jexsschot, welcken gracht ende wal wy bevonden ende gesien hebben oochschynelyc inne volle ende volcomen wesen gelyck die voor alle menssen gedenckenisse is gegraven geweest uytgenomen dat hier ende daer eenige loncken ofte sloopen door de beesten by lanckehyt van tijden oft andersints waeren nedergeslecht oft nedergeloopen soo men presumeerden.”

 

 

 

 

 

 

Dorpsrekening van Veghel van 1645-1646:

Optten 20en augustus ten Bosch geweest om het kiesen van die schepen op Sontvelt aengaende Joffrouw Hambroeck ende alsdoen gegeven aen mijn heere Vanden Broeck de somme 13 gulden 4 stuyvers

Item ten Bosch geweest ende protest gehaelt dat Bardoull Joffrouw Hambroeck voorgelesen hadde, verteert 7 stuyvers 2 oort

 

Dorpsrekening 1647-1648:

Optten 17en juny 1647 Arien Aerts, Jan Jansen van Asten tot Gestelt geweest by Broeckhoven om brieven te halen tegen Joffrouw Hambroeck een coppel hoender geschoncken 9 stuyvers, verteert 16 stuyvers

Item Daendel Jan Tonis ten Bosch geweest met brieven van Joffrouwe van Hambroecx om dat mede te beraden bij advocaet Broeckhoven, aenden advocaet betaelt 25 stuyvers ende verteert metten advocaet 13 stuyvers

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 6 juli 1647

 

Om haar rechten op het Chynsveld te verdedigen liet Anna van Hambroeck door Jan Dircx van Leijenborch, inwoner van de heerlijkheid Jekschot, het volgende getuigen. Jan had zijn vader menigmaal horen zeggen dat hij, toen hij vorster was van Jekschot, een inwoner van Sint-Oedenrode had gearresteerd, omdat die binnen de wal van Jexschot, die daar nog ligt, aan het turven wareRode van 20-8-1646 en 20-9-1646 waren voor advies naar rentmeester Pieck gestuurd. Dat advies kwam op 2 maart 1648. Anna van Hambroeck had geklaagd dat de inwoners van Sint-Oedenrode haar rechten op het cijnsvelt en de grenzen van Jekschot aantasten, en dat de heerlijkheid Jekschot door de regenten van Sint-Oedenrode bovenmatig was aangeslagen voor de belastingen. Ze verzoekt om voortaan zelfstandig de landslasten te betalen en niet langer onder Sint-Oedenrode.

 

De Raad besluit dat de “limietsscheijden tusschen het dorp van St. Oeden-Rode ende de heerlijckheijd Jexschot van den jaare 1311 ende van den jare 1646 ten overstaen van twee onpartijdige ende een ervaren landmeter, alles bij den Raad te nomineren, sal werden geresumeert ende vastgestelt, ende dat daar op de effective separatie door den Raad sal geschieden.” De kosten dienen door beide partijen gezamenlijk gedragen te worden. Er was dus in 1646 een begin gemaakt met het vaststellen van een grens tussen Jekschot en Sint-Oedenrode, maar dat was niet afgewerkt, hoogstwaarschijnlijk omdat beide partijen het niet eens werden. 

Over het verzoek om zelfstandig de landslasten te betalen geen woord. De Raad ging kennelijk niet op dat verzoek in. Het ging Anna van Hambroeck hier niet zozeer om de landslasten. Vanaf het einde van de zestiende eeuw had Sint-Oedenrode vanwege de oorlog grote schulden opgelopen die samen met de landslasten over de inwoenrs omgeslagen werden. Als Anna van Hambroeck zelfstandig de landslasten zou mogen betalen, dan zou ze van die zware Rooise dorpsbelastingen verlost zijn.

 

Dorpsrekening van Veghel van 1648-1649:

Optten 22en february gevaceert ten Boscsh byden rentmeester Pieck aengaende joffrouwe Hambroeck, als doen vertert met Matys Peters met syn pert 2 gulden 7 stuyvers

Opten 24en aprill Arien Jan Arienssen ende Goordt Peter Rutten gevaceert tot Roij by Seigneur Geraert van Kelst aengaende de palinge van Joffrouwe Hambroeck ende doen verteert 33 stuyvers

Optten 23en september Jan Cornelissen met monseigneur Kelst met mijn kerre gevaceert bij Cranenbroeck omt grontboeck te besien van wegen het Sontvelt aengaende Joffrouwe Hambroeck ende doen verteert met spreken van Cranenbroeck ter somme van 5 gulden

 

Resolutie van de Raad van State op 8 oktober 1648

 

Juffrouw Anna van Hambroeck, vrouwe van Jekschot had de Raad van State verzocht om enkele personen aan te stellen om het besluit van de Raad van 4 september 1648 uit te voeren en de grenzen vast te stellen. Wordt goedgevonden. Het zijn rentmeester Pieck, ontvanger Ghans en een beedigde landmeter.

 

Dorpsrekening van Veghel van 1649-1650:

Opten 19en aprill gevaceert ten Bosch Goyaert Peter Rutten ende Jan Cornelisen borgemeester wegens Joffrouwe Hambroeck aengaende de palinge tusschen Vechel ende Jexschot ende het hondertse penninck boeck wederom gehaelt, aen Kelst geschoncken aen eyer 12 stuyvers, ende verteert om het schuytgelt 38 stuyvers

Den 29en aprill Goordt Peter Rutten ende Jan Cornelisen gevaceert ten Bosch by den Hoogen rentmeester Pieck ende Geraert van Kelst ter oirsaken dat de genomineerde commissarisen by de heeren Staten gestekt wegens de palinge van Joffrouwe Hambroeck om dat sij onssen intendit ende turbe soude nasien ende visiteren om dat de gemeynte van Vechel niet ende vercort ende wordden ende doen verteert 30  stuyvers

Item betaelt aen Arien Daniels ter somma van 2 gulden van een vracht gedaen op Den Bosch gehuert Gerut van Kelst ende gevuert in Jexschot tot dienste vande gemynte als wanneer de heeren commissarissen waeren sijnde op de palinge van Jexschot

 

 

Resolutie van de Raad van State op 13 februari 1649

 

De regenten van Rode protesteren tegen de besluiten van de Raad van State van 4 september en 9 oktober 1648. Anna van Hambroeck zou gelogen hebben “dat sy in heur chynsveldt van Jeckschot soude werden gelimiteert,” en bovenmatig in de belastingen zou worden aangeslagen. Die van Rode hadden die beschuldigingen niet onder ogen gekregen en hadden zich niet kunnen verdedigen. Bovendien had Anna van Hambroeck verzwegen dat er “om gelijcke zaecke ende de selve questie” al vele jaren een proces loopt voor de Raad van Brabant in Brussel, dat al begonnen was onde de voorgangers van Anna van Hambroeck. De regenten van Rode vragen om Anna van Hambroeck alleen voor de kosten van de “limietscheydingen ende separatie” te laten opdraaien.

 

De Raad besluit daar ter zijenr tijd naar te kijken als die limietscheiding eenmaal gedaan is en de zaak achter de rug is. Verder vragen de regenten van Rode de Raad van State om Anna van Hambroeck op haar kosten een kopie van een “beleenbrieff eertyts voor schepenen van St. Oedenrode gepasseert over ‘t gebruijck van seeckere gemeente, soo men verstaet van seeckere hare hoeve op Jeckschot ende interdictie middelertyt de voorscreven gemeente te gebruijcken.” Dat laatste verzoek wordt goedgekeurd.

 

 

Resolutie van de Raad van State op 30 maart 1649

 

Anna van Hambroeck, vrouwe van Jekschot, klaagt dat het besluit van 4 september 1648 nog niet uitgevoerd is, omdat die van Sint-Oedenrode hun stukken nog niet overhandigd hebben. Ze vraagt de Raad te besluiten om die van Rode nog 8 dagen de tijd te geven, en anders tot de separatie van de heerlijkheid en Sint-Oedenrode obver te gaan zonder die Rooise stukken. Wordt goedgevonden.

 

 

Resolutie van de Raad van State op 23 april 1649

 

Die van Sint-Oedenrode vragen meer tijd, omdat ze stukken in Antwerpen en Brussel moeten ophalen. Ze vragen 6 weken de tijd, wat wordt goedgevonden.

 

 

Resolutie van de Raad van State op 19 juli 1649

 

Anna van Hambroeck, vrouwe van Jekschot, dient een klacht in bij de Raad van State. De inwoners van Sint-Oedenrode hadden onlangs enkele personen bekeurd “ende oock twee oeerden uijt den wagen van Jan Dirck Ariens van Leyenborch aldaer turff ladende doen uijtspannen ende wech gevoert, niettegenstaende de separatie van dese heerlicheyt binnen St. Oedenrode is gepubliceert.”

 

Anna wijst er op dat als het Chynsveld niet langer onder Jekschot hoort, dat dan ook “d’ ouden chyns van de domeynen”, dus inkomsten voor de staat, verloren gaat. Ze vraagt de Raad om die van Rode te bevelen de paarden terug te geven. Ook vraagt ze om eindelijk eens de resolutie van 4 september 1648 uit te voeren en de separatie door te voeren “om van de onbehoorlycke arrestatien van die van Roij eens bevrijt te mogen syn.” De raad beveelt de inwoners van Sint-Oedenrode de paarden terug te geven en tot nader order geen bekeuringen meer te geven. De stukken worden voor advies naar rentmeester Pieck gestuurd.

 

 

Resolutie van de Raad van State op 5 oktober 1649

 

De heer Reyckel heeft de stukken die op 19 juli door die van Rode ingediend waren en ook de stukken van Anna van Hambroeck bestudeerd en voor advies naar rentmeester Pieck gestuurd.

 

 

Resolutie van de Raad van State op 1 februari 1650

 

De regenten en inwoners van Sint-Oedenrode klagen dat Anna van Hambroeck een groot deel van hun gemeint pretendeert te bezitten. Ze vragen toestemming om 100 bunder van hun gemeint te verkopen, met name in het gebied van Jekschot, om daarmee hun schulden te verminderen. In de discussie over de grensscheiding tussen Jekschot en Rode wijzen ze er op dat Anna van Hambroeck haar heerlijkheid richting Veghel wil vergoten door zo’n 20 huizen (op Zondveld) te willen incorporeren. Ze verzoeken inzage in alle stukken over de rechten van Juffrouw van Hambroeck, om zich te kunnen verdedigen. In het betwistte gebied zijn in die periode geen percelen verkocht door Sint-Oedenrode.

 

 

Verklaring voor de Rooise schepenen op 20 juni 1650

 

In het rechterlijk archief van Sint-Oedenrode bevindt zich een verklaring van 20 juni 1650 die diende om de Rooise aanspraken op het gebruik van het Cijnsveld (door hun de Hamsche Hoeve genoemd) kracht bij te zetten. Wouter Aertssen, inwoner van Sint-Oedenrode in de buurtschap “de Hagen”, oud 75 jaren, verklaarde dat ongeveer 60 jaren geleden: “den wolf soo seer regneerde dat men de peerden ende volens dije bij dijen van den Eversche ende Neijnsel ende Vressel ter weijde worden gedaen in Jecxschot, gemeijnte van Rode, west ende suijtwaert gelegen van die ingegraven ende beheijmpde velden ende erffenisse van Joffrouw Hambroeck, oock Jecxschot genoempt, bij dagen ende nachte moesten hueden ende wachten met rotte ofte gebuerten.

 

Ende dat men ter dijer tijt aldaer hutten oft koijen maeckten om voor de reegen onder te schuilen. Alwaer men inde hutten vuer stoockten om bij te warmen. Ende als wanneer eenich rumoer ofte gewach gewaer geworen zijnde aen d’ een ofte a’ ndere zijde van Jecxschot, dat alsdan de horens werden gesteecken die de waeckers bij hen hadden. Ende alsoo rumoer van geroep ende geschreeuwe worden gemaeckt omme alsoo den wolf te verjaegen.

 

Ende dat dese hutten ofte koijen ter dijer tijt waeren gegraeven ende gemaeckt, eenighe in Jecxschot gemeijnte van Rode ontrent de Lieshoutsen Pael ende eenige aende zijde naer Creijtenborch oijck in Jecxschot, gemeijnte van Rode. Reden van wetenschap verclaerebde dat hij deponent out geweest zijnde veertien, vijftien ende sestien jaeren ende woonende bij zijne ouders, dickwijls ende verscheijde reijsen de peerde ende volens alsdoen mede heeft helpen waecken ende aldaer vuer helpen stoocken.”

 

Hij verklaart ook dat hij toen hij nog thuis bij zijn ouders woonde Wouter den Scheeper, gezworene van Sint-Oedenrode de schapen heeft geschut van een van de hoevaars van Anna van Hambroeck in Jecxschot, van die hoeve waren nu twee hoeven gemaakt. Dat was gebeurd, omdat die schapen “ghehuet ende geweijdt worden in de Hamsche Hoeven, aende groote Weijhoeve aenpaelende, ende mede altijt voor gemeijnte van Rode is gehouden geworden.” Wouter den Scheeper had toen een van de schapen op zijn schouders haar Sint-Oedenrode gedragen. De hoevenaar van Anna van Hambroeck had toen eenan>

"> Anderhalf of twee jaar geleden was Wouter Aerts door Anna van Hambroeck gevraagd om naar de hoeve in Jekschot te komen waar Jan Dircx Adriaens woont. Hij moest toen een verklaring af leggen “over de questieusse velde of gemeijnte” waarover tussen de inwoners van Sint-Oedenrode en Anna van Hambroeck geruzied werd. Er was van te voren al een verklaring opgesteld door een notaris. Wouter Aerts zei toen: “Daer sal ick d’ oprechte waerheijt aff seggen, tgeene ick weete te verclaeren.” Waarna hij verhaalde over hoe Wouter den Scheeper schapen in de Hamsche Hoeve geschut had. Hem werd toen verteld: “Wech, wech, dese getuijgenisse en dient ons niet.”

 

Marije, weduwe van Jacob Adriaens van de Wijdeven, dochter van Wouter Corstiaen, oud 76 jaren en wonende ter in het Eversche, legde ook een verklaring af. Ook zij verhaalde over de overlast van wolven. Zodat men “bij dage ende bij nachte mosten hueden ende wachten ende aldaer zij deponenten met veele meer andere mannen ende jongesellen waren nae toe gaende ende aldaer springhende ende dansende ende alsoe den nacht met groot geluijt ende singhen overbrenghen om den wolf te verdrijven.”

 

 

Resolutie van de Raad van State van 4 juli 1650

 

De regenten van Sint-Oedenrode betogen weer dat Anna van Hambroeck, vrouwe van Jeckschot, op basis van onterechte beweringen “een groot stuck heyde ende broeck” van hun gemeint af tracht te scheiden en probeert te incorporeren in de heerlijkheid Jekschot. Znna zou proberen daarover "het souverain gesach ende dominiaele van de hooge overicheyt” te verwerven, en hun gebruiksrechten, die ze sinds onheugelijke tijden bezitten, af te nemen. Ook probeert Anna van Hambroeck hen het recht op verdediging te ontnemen, door stukken niet over te geven. De Raad wordt verzocht om Anna van Hambroeck te bevelen om binnen korte tijd de stukken aan de gedeputeerden Pieck en Ghans te overhandigen. De Raad besluit dat Anna dat binnen 14 dagen moet doen.

 

 

Resolutie van de Raad van State van 7 juli 1650

 

De inwoners van Sint-Oedenrode schrijven dat Anna van Hambroeck probeert “het stuck heyde ende broecke in questie heure pachters te beschadigen met torffslagh ende stroussel meyen, gelyck sy pretenselyc gevordert hebben, dreygende meerder arrestanten by de hant te nemen, ende tselve stuck gemeente te ontblooten” Ze verzoeken de Raad om de pachters van Jekschot het gebruik van die wildernis te ontzeggen, totdat de zaak opgelost is. Dit verzoek wordt voor advies naar rentmeester Pieck en voormalige ontvanger Ghans doorgestuurd. Met andere woorden: op het verzoek wordt niet direct ingegaan.

 

 

Resolutie van de Raad van State van 15 september 1651

 

De Raad van State heeft een verzoek ontvangen van de regenten  en inwoners van Sint-Oedenrode. Rentmeester Pieck en ontvanger Ghans waren geauthoriseerd om met een gezworen landmeter de grens vast te stellen, “‘t welck alsoo tot noch toe niet en is geschiet, ende den bequaemen tyt verloopen.”  Ze verzoeken "dat tselve alnoch mach geschieden binnen 14 dagen nae insinuatie opdat sy niet langer rechteloos en blyven, waerop gelet synde is goetgevonden ‘t versoeck te accorderen." Desondanks blijkt nergens uit dat er een nieuwe grens vastgesteld werd. Een uiteindelijk vonnis liet tot 1683 op zich wachten.  

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 4 november 1654

 

Enkele lieden verklaarden op verzoek van Anna van Hambroeck dat eerder die dag Jan van Kilsdonck, substituut vorster van Sint-Oedenrode, een “maelkoye” van Jan Dircx in beslag nam, Jan Dirck woonde op een van de hoeven van Jekschot. Anna van Hambroeck had hier tegen geprotesteert, omdat de vorster van Sint-Oedenrode geen jurisdictie had binnen haar heerlijkeid. Anna had tegen Jan van Kilsdonck gezegd: “dat hy werdt ware dat aen hem over sodanighe infractie ende impertinentie met eenen stock in den neck sloege.” Jan van Kilsdonck dreige Anna van Hambroeck toen te slaan en antwoordde: “Ick soude u oick met eenen stock in uwen neck buijgen all syde noch eens een Joffrouw.”

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 9 maart 1655

 

 “Jan Dircx van Leijenborch, scepen der heerlyckheyt van Jexschot, oudt omtrent 57 jaeren ende Methelt dochtere Peter Delissen, wittige huysvrouw van Claes Stans Daniels, beijde woonende binnen der heerlyckheyt van Jexschot,” verklaarden op verzoek van Anna van Hambroeck dat op 6 februari 1655, ‘s middags om een uur of een of twee, vier met name genoemde jongemannen uit Sint-Oedenrode “met een karre, aecxe ende bijlen sijn gecomen op Jexschot." Ze hakten drie wilgen om die in de Koyweyde van de vrouwe van Jekschot stonden en ook nog 6 eikenbomen, die voor die Koyweyde stonden, “op seeckeren dijck in het Chijnsveldt van de voirscreven vrouwe van Jexschot, om welcke voirscreven chynsvelt tegenwoordich proces is hangende voor de Rade van Brabant tussen de vrouwe van Jexschot voirscreven ende de ingesetenen van St. Oeden Rode, sijnde dese negen boomen, bysonderlyc oick de 6 staende buyten op den dyck int Chynschveldt voirsreven, altesamen by de pachters van de vrouwe voirscreven oft hare voorsaten eertyts uijt den naem ende van wegen de heere oft vrouwe van Jexschot gepoodt.” De jongemannen hadden de omgehalte bomen op hun karren meegenomen naar Sint-Oedenrode.

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 5 april 1656

 

Een aantal inwoners van Veghel verklaren op verzoek van de regenten van Sint-Oedenrode dat de hoeven van Jufrouw Anna van Hambroeck “gestaen ende gelegen by of in Jexschot, parochie van Sint Oeden Rode ende gebruijct werden by Jan Dircx van Leyenorch ende Claes Stanssen” in Sint-Oedenrode bijdragen aan een landelijke belasting en dat dit al sinds mensenheugenis het gebruik is. De bewoners van deze hoeven horen kerkelijk ook onder de parochie Sint-Oedenrode. De schout, schepenen en regenten van Sint-Oedenrode verklaren ook dat deze bewoners en ook deze hoeven en landerijen van Jekschot onder de jurisdictie van de schepenbank van Sint-Oedenrode resorteren.

 

Verder verklaren ze dat de inwoners van Sint-Oedenrode al sinds mensenheugenis hun gemeint gebruiken, inclusief het deel dat door Anna van Hambroeck ten onrechte het Chynsveldt wordt genoemd, gelegen ten zuiden van de Jekschotse hoeven. “Marijken, weduwe van Handrick Jacobs, oud 70 jaren, en Lysken, weduwe van Jan Jacobs, oud 100 jaren, beiden wonende ter Veghel, beamen het voorgaande. Marijken heeft bij haar vader op een hoeve van Anna van Hambroeck gewoond en haar vader was een keer borgemeester geweest te Sint-Oedenrode.

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 13 mei 1656

 

Een aantal lieden verklaren op verzoek van Anna van Hambroeck dat Anna voor zo lang als zij weten altijd “in volcomen possessie ende gebruyck van seeckere groes ende heyveldt ten suijden gelegen neffens de huijsen van Jexschot ende aen de syde naest Roy met eenen ouden wall eertyts affgegraven ende aen Jexschot aengevreedt gemeynlyck genoempy het Chynsveldt, ‘t selve hoeij ende groesveldt tot haren gelieffe bepotende, het hout daerop staende soo eycken als schaerhoudt affhouwende, daerinne torffende ende vorts doir hare pachters van Jexschot met beesten, peirden ende schapen weydende, torff steeckende, scadden, vlaggen ende heyde meydenden, ende vorts in alle manieren ghebruijckende gelijck haer eygen ende patrimonie goet. Inne welcke oude possessie die voorscreven joffrouwe alnoch tegenwoordich de facto is continuerende, niettegenstaende de regeerders van Rode willen sustineren ‘t selve Chynsveldt annex te syn aen de neffens gelegen heyde van Rode, overmits de wal door lanckheyt van tyde in veele plaetsen is vevallen ende alsoo de beesten dicwils door malkanderen lopen weyden.”

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 28 juni 1656

 

Een aantal lieden verklaren op verzoek van Anna van Hambroeck dat Anna de heerlijkheid Jekschot bezit, “hebbende lege jurisdictie met veele andere heerlijcke rechten ende privileges, gewinchynssen ende leenen met alnoch vier hoeffven ende veele hoijvelden, weijvelden, heijvelden, torffvelden ende vroenten, menichte van dusenden weirdich synde.” Enkele jaren gelden zou voor de heerlijkheid 34.000 gulden geboden zijn geweest.

 

 

Verklaring voor notaris Jan van den Heuvel op 19 juni 1659

 

“Jan Dirckss van Leyenborch, oudt omtrent 60 jaeren, ende Dirck Janssen synen soone, oudt omtrent 27 jaeren, beyde ingesetenen van Jexschot” verklaren op 19 juni 1659 op verzoek van Anna van Hambroeck dat zij op 29 mei laatstleden aan het turven waren “in seeckere hoijveldt genoempt de Hamelse Hoeffve gelegen binnen den Jexschotsen wall int Jexschot.” Daar werden zij toen bekeurd door Mathijs Peters, gezworen van Sint-Oedenrode, Marhijs en zijn gezelschap namen toen hun 2 schoppen af. In de nacht van 2 op 3 juni 1659 werd de door hen gestoken turf, die daar nog was opgeslagen, gestolen. Een deel was weggevoerd en een deel was buiten de Jekschotse wal op de Roose gemeint opgestapeld. Toen ze op 3 juni ontdekten dat turf veplaatst en verdwenen was, hebben ze het karrespoor kunnen volgen. Dat liep naar het huis van Mathijs Peters, gezworene van Rode. Daar zagen ze in het huis en in de schuur een grote partij turf staan. Ze zagen dat het hun turf was “soo aen het fatsoen van den torff als aen de grondt ofte aerde, te meer oock daer van versekert synde overnits dat die van Rode doentertyt noch niet en hadden getorft.”

 

 

Vonnis van de Bossche schepenen op 2 april 1683

 

Vonnis in het geschil tussen Eugene Ambroise de Maldegem, heer van Jekschot en het corpus van Sint-Oedenrocde, betreffende “een stuck erve eensdeels weijvelt ende eensdeels heijvelt, drije ent seventich bunderen landst ofte daer ontent t’samen begrijpende, genoemt Chijnsvelt, gelegen ontrent de heerlijckheijt van Jeckschoth”. De Bossche schepenen besluiten dat beide partijen het Chijnsvelt beiden zullen blijven gebruicken, “soo ende gelijck sy hetselve tot dato deses hebben gebruijckt.”

 

 

Bronnen: BHIC, toegang nr. 5116, notarissen Sint-Michielsgestel, notaris Jan van den Heuvel, inv. nr. 11, fol. 150-155v; inv. nr. 12, fol. 125; inv. nr. 13, fol. 206v, 213v-214, 226-226v, 232, 250, 251v, 262-262v, 265v; inv. nr. 14, fol. 36; BHIC, toegangsnr. 7636, SO RA, inv. nr. 125, fol. 387 (20-6-1650); BHIC, toegang 315, Collectie Santvoort, resoluties Raad van State, fol. 291 (4-9-1648); fol. 294 (8 oktober 1648); BHIC, toegang 178, resoluties Raad van State, inv. nr. 191 (1640), fol. 201v, 255, 404v en 551, inv. nr. 192 (1650), fol. 328 en 333v; inv. nr. 193 (1641), fol. 109 en fol. 456; W. Heesters, ‘De Heerlijkheid Jekschot’, in: Heemschild (1971) 59-67; A.C. Brock, De Stad en Meyerij van 's Hertogenbosch of derzelver beschryving. Tweede Afdeeling. Facsimile-uitgave (Veghel 1978) 157-158; A.C. Brock, Beschryving der Vryheid St. Oeden-Rode Fascimile-uitgave (Sint-Oedenrode 2003), II, blz. 184-194.


Martien van Asseldonk