Naam:
|
Ackerke |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze veldnaam op verschillende
plaatsen in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Akker betekende oorspronkelijk het gemeenschappelijke (cfr.
gemene akker) landbouwland bij een nederzetting. Jonger
is akker in de betekenis van “een perceel bouwland (uit
deze complexen)”, vrijwel altijd in de vorm “bepalend
bestanddeel + akker”, waarbij het eerste lid wijst op
bezit, ligging, vorm, teelt, enz.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
De oudste vermelding van ‘akker’ komt voor in het
Fragmentum Bladiniense uit de 9e eeuw. Akker wordt
geïnterpreteerd als: bouwland behorend bij de
dorpsgemeenschap. Deze omschrijving slaat op de bekende
dorpsakkers c.q. gehuchtakkers. Ook is gedacht aan de
betekenis van ‘het omheinde veld’. Er wordt een verband
verondersteld tussen frequentie van akkernamen en
bevolkingsdichtheid in het oude Toxandrië. Volgens
Molemans zouden akkernamen het meest voorkomen op de
oevers van de Weerijs met de zijbeken en langs de
Dommel. In de zuidelijke Belgische Kempen ontbreken ze,
maar ze worden wel aangetroffen in Belgisch Limburg. Het
dichtstbevolkte deel van Toxandrië zou het
noordoostelijk deel van de provincie Antwerpen en het
aansluitend Nederlands territorium omvat hebben.
In de Baronie schijnen dorpsakkers en daarmee ook
nederzettingen frequent te liggen langs Weerijs en Mark.
Akker, kouter en es dekken aanvankelijk hetzelfde
begrip, nl. het gemeenschappelijk ingesloten bouwland
van een bevolkingsgroep.
In het oosten van Nederland kunnen twee hoofdgroepen in
de bebouwingswijze onderscheiden worden, nl.: grote
aaneengesloten akkercomplexen en kleine met bomen en
akkermaalshout omgeven stukken akkerland in de vorm van
‘kampen’. Binnen de dorpsakkers waren geen heggen of
wallen. De scheiding tussen de percelen moest met
ploegvoren, scheikeien of bomen worden aangegeven. In
Belgische toponymische studies over het zuiden van het
oude hertogdom Brabant wordt regelmatig gesteld dat rond
het gebruik van de dorpsakkers in de zgn.
dorpskeurboeken regels waren opgesteld.
Akkernamen komen in de cijnskring Helmond frequent
voor, zowel met voor- als achtervoegsels, met persoons-,
flora- en faunanamen [redactie].
(Helsen 1952:127; Lindemans 1940-1954 dl.3;
Gijsseling 1978, Buiks 1990:47; Helsen & Helsen 1978; De
Vries 1958; Molemans 1977; Slicher van Bath 1944:2;
Buiks 1983 dl.2:28)
|
Ligging:
|
Deel van perceel nrs. 21 en 22 |
Opmerkingen:
|
- |
Naam:
|
aent Beukelaer |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Et de mansu seu bonis dictum ten buekelaer [GVIE-2
(1374)]
de hoeve 't goet op beukelaer [BP1187-101v (1411)]
ad locum dictum aent beukelair, aent beuchelair in die
Heze [Hs- (± 1500)]
aent buekeler in verrenberch [Mrv23-110 (1533)]
buuckelaar [GVE2-52 (1702)]
27 roijen aent beukelaer [GVEI2-48v (1778)]
beukelaar [kad. (1832); N (1843)]; B 1045, 1046 (w:
92.70), 1139-1273.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Afleiding met personijicerend suffix -elaar, van beuk.
Perceel begroeid met beukebomen
(Hs-). Volgens Van Passen (1967 -133) blijkt een laar in
de kempen ovet het algemeen de
betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond
waarop men het vee liet grazen (Top. v. Neerpelt. M.).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Varianten met een verzamelsuffix zijn o.a. Boekt en Bokt
en met een tot de lo-formatie behorende uitgang, nl. -el
in bv. Beukel.
Beuken groeien het beste op leemhoudende vochtige
gronden. Het element kan zijn afgeleid van het germ. *
boko mnl. boeke, boucke = beuk (Fagus silvatica). De
beuk komt zowel in het wild als aangeplant voor. De
vormen met een verzamelsuffix -t herinneren ons aan
middeleeuwse ontginningsactiviteiten, waarbij de
ontbossing van het gemengde eiken- en beukenbosarsenaal
ter hand werd genomen om meer cultuurgrond voor de
akkerbouw te creëren. Deze vorm van ontbossing is al in
de vroege middeleeuwen ingezet en naarmate de bevolking
toenam werd die intensiever [redactie]. (Buiks
1990:56; Helsen 1978:126.)
Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert
het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en
minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen
en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief
benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van
omheind terrein, anderen die van een open plek in het
bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants
wijst erop dat er van de 14de tot de 16de
eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan.
Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar
voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv.
een groene haag, maar een van planken en balken, die
vooral berekend was op kweekdieren.
Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse
voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die
evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer >
Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer
> Geelders, Hollaer > Holder etc. De FN ‘van Elderen’
verklaart hij als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij
wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in
oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.
Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de
landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens
Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen
vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij
voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd.
De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht
kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden.
De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat
laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en
Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze
gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd
en dat ze een latere fase van verdere of interne
kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de
laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere
bewoning.
De Bont geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals
Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, Notelaar
e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd
dan ‘hlar’. Het gaat dan om een verwijzing naar een
oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie.
Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig
terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te
moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al
of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt
werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor
een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt
niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid
aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke
ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen-
en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont
veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen
van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk
is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de
‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het
kappen en plat branden van delen van het bos werd een
geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn
bosbegroeiing beroofd.
Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969
dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45;
Roelandts 1946:41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442;
de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws
1988:181.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 14, 19-22 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aen de Boeckt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Sita
in prochia de Vechel ad locum dictum op die boect [GVIE2
(1438)]
de
boekt [Hs(1682)]
lant
en venneke op de boekt [GVE12 (1778)]
de
boekt [N. (1874, 1884, 1892)]; D 57 (b: 37.90), 211 (b:
27.10), 222 (b: 78.20).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Een
groot deel van het huidige Veghel-Zuid, oostelijk van de
Aa droeg van oudsher deze
naam.
Het winkelcentrum ter plaatse is ernaar genoemd.
Plaats waar beuken groeien. Boek = beuk. De -t- duidt op
de kollektieve suffix (Hs-).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Varianten met een verzamelsuffix zijn o.a. Boekt en Bokt
en met een tot de lo-formatie behorende uitgang, nl. -el
in bv. Beukel.
Beuken groeien het beste op leemhoudende vochtige
gronden. Het element kan zijn afgeleid van het germ. *
boko mnl. boeke, boucke = beuk (Fagus silvatica). De
beuk komt zowel in het wild als aangeplant voor. De
vormen met een verzamelsuffix-t herinneren ons aan
middeleeuwse ontginningsactiviteiten, waarbij de
ontbossing van het gemengde eiken- en beukenbosarsenaal
ter hand werd genomen om meer cultuurgrond voor de
akkerbouw te creëren. Deze vorm van ontbossing is al in
de vroege middeleeuwen ingezet en naarmate de bevolking
toenam werd die intensiever [redactie]. (Buiks 1990:56;
Helsen 1978:126.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2 |
Opmerkingen:
|
- |
Naam:
|
in de Boektstraat |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
In
de boekstraat, handwijzer naar Uden en Erp, dijk naar
Erp [GVB26 (1787)]
het
boektstraatje [GV (1818)]
de
boektstraat [kad. (1832)], (D 1)
de
boektstraat [V.]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Tegenwoordig is de Boektsteeg een doodlopend steegje,
uitkomend op de oude weg naar Erp, de Heuvel. Op de
kadasterkaart van 1832 vormde het een lange steeg die
tussen de Hoge en de Lage Boekt doorliep tot vlakbij het
huidige volkstuinen kompleks en de Boektstraat genoemd
werd.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 16, 17 |
Opmerkingen:
|
De naam Boektstraat staat ook aangegeven op de
kadasterkaart van 1832. |
Naam:
|
Braak |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Deze
veldnaam kwam in Veghel op meerdere plaatsen voor.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Land
dat braak ligt, of dat moet gebroken – dat is beploegd –
worden, geschikt gemaakt om bewerkt te worden in tuimere
zin. Ook (meestal) onbebouwd, weinig renderend bouwland
(Molemans, 1979-94).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Braak wordt meestal omschreven als braakliggend stuk
grond. Mogelijk is ook de oorspronkelijke betekenis van
het woord: ‘breken’ = ploegen. Over het braak liggen van
grond zegt Draye: ‘Het drieslagstelsel waarbij 1 jaar
wintergraan, 1 jaar zomergraan en het 3de
jaar de grond braak lag, werd in Vlaanderen in de 14de
eeuw al niet meer toegepast. Op de magere gronden van de
Kempen zal het lange tijd in zwang zijn gebleven’.
Volgens Buiks is in de Baronie het braak liggen van
grond al snel vervangen door teelt van gewassen als
rapen, klaver e.d.. Een bijkomende factor was dat de
boeren niet gehinderd werden door de ‘Flurzwang’, een
verplichting om op delen van de dorpsakker hetzelfde
gewas te verbouwen. Op de braak kon het vee geweid
worden, tenminste zolang het braak liggende perceel niet
‘gebroken’ werd. De braak diende behalve voor het
herwinnen van de vruchtbaarheid ook voor het verwijderen
van onkruid. Om dit laatste te bereiken moest de braak
veelvuldig geploegd worden en daarna geëgd. Braak
liggende grond werd het eerst geploegd in juni
(braakmaand). Tevoren kon het vee er ongestoord op
weiden. Men vindt wel eens pachtkontrakten over het
braak laten liggen van een deel van de landerijen in het
laatste pachtjaar.
‘Brakelen’ en ‘brekelen’ zullen vermoedelijk zijn
afgeleid van ‘braak’ + lo [elen-uitgang]. Tijdens de
braak herstelde de natuurlijke rijkdom van de grond zich
enigszins o.a. door de werking van bepaalde vrij levende
stikstofbindingsbacterieën. Onvruchtbare gronden lagen
het meest braak. Een ‘hoogbraak’ is een hoger gelegen
ontginningscomplex. (Buiks 1990:53; Draye 1941; Buiks
1990:72; Buiks & Leenders 1993 dl.5:562.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 9, 10, 15-19 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
(op, bij) de Drye Weegscheeden |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Landt aen de drie weegsehede [GVEI2-54 (1778)]
de
drie weegseheyden [GVIIEI3 1792)]
de
drie wegensehegen [N (1838)]; D 133 (b: 38.70).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Liggende op de Nederboekt aan de Heuvel, aan een
driesprong, waar een zandweggetje vanuit het gebied
Stad-Beukelaar uitkomt op de oude weg naar Erp.
Benoeming naar de ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 21-24 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aen den Erpschen Dijk |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Nieuwlandt aen de erpse dijk [GVE12-130v (1777)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Vrijwel zeker wordt de provinciale weg Veghel-Erp
bedoeld, die van oudsher de hoofdverbinding tussen de
twee plaatsen vormt. Benoeming naar de ligging. |
Ligging:
|
Perceel nr. 13 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aen de Haeg |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
hage, davelaarstiende [Hs- (1572)]
haer
haegh mette rouhaegh ende het heestervelt (onder Eerde)
[GSO-262 (1617)]
erf
met een groesveltje aende haeg [GVEI2-124 (1778)]
de
haag [kad.(1832)]; C 473-502
de
haag [N. (1875, 1892)]; C 474-476 (b en w: 1.77.10),
504-506 (b en w: 37.20)
den
haag [N. (1835)]; C 503 (b: 94.90)
de
haag [N. (1838)]; D 47 (w: 33.20) voormalig ged.
St.Oedenrode.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied grenzend aan de Heuvel, aan de oostzijde. tevens
gebied in Eerde (Schijndel/ t.Oedenrode). Mnl. hage(n)
1) bosje van laag hout of kreupelhout, 2) heg, heining.
Buiten de betekenis van "omheining van levend hout,
secundair een met houtgewas omheind perceel" had haag
dus ook de betekenis van "laagstammig bos, doornstruiken:
(M. Top. Valk. -126).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Over het algemeen is een haag bedoeld van doornstruiken
als terreinafsluiting, vgl. het woord ‘heg’. Andere
auteurs geven de verklaring van ‘omheind bosje’. Een
derde betekenis is: afgesloten jachtgebied. De haagnamen
vormen vermoedelijk een bijzondere groep en zijn
moeilijk te dateren. Opvallend is dat haagtoponiemen
binnen de cijnskring vaak op lokaties liggen die
archeologisch interessant zijn, zoals bv. ‘die Haghe’
onder Helmond, waar de oude Helmondse burcht is
blootgelegd en ‘ter Haghe’ in Everse onder St.
Oedenrode, waar de Haagakkers archeologische schatkamers
bleken te zijn. Qua ligging zijn de haagtoponiemen in de
meeste gevallen binnen de oude kern van de
nederzettingen te traceren. De Vlierdense Haanakker is
vermoedelijk een verbastering van de oudere benaming
Hagenakker [redactie]. Hagelveld zou ontstaan kunnen
zijn uit haag + el-uitgang in de betekenis van veld met
hagen of struiken omgeven.
Moerman 1956:78; Helsen 1978:61; Gijsseling 1981:76;
Verdam 1932:234; Schönfeld 1950:134; Mennen 1992: 300.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 4 |
Opmerkingen:
|
De Haag is de naam voor een gebied aan de andere kant
van de Erpsche Dijk.
|
Naam:
|
aent Havelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyt
erffenissen aen dat havelt gelegen [GVIE2 (1443)]
in
die nederboect aent havelt Hs- (1519-1538)]
zijnen hoff ende lant aen't havelt [GVE15-33 (1624)]
uytten aabempt aen't havent [HH163-2 (1714-1783)]
hertgang 't havelt [GVE12-107 (1778)]
het
haveld [kad. (1832)]; D 1131-1256
het
haveld [N. (1883)]; D 1231 (b: 45.10)
In
't goet te hanvelt [BP1184-182v (1405)]
die
hoeve te hanevelt en die hoeve te hanenvelt [BP1208-229v
(1439)]
huis
die hovel aent haenvelt [Hs- (± 1495)]
sitis in prochia de Vechel ad locum dictum aent haenvelt
[GVIDI-3 (1532)]
't
goed van Haneveldt [Mrv1325-4 (1633)]
't
goed van Hanevelt, Vechel, genaemt de Lankveltse hoeve
[Mr92-72 (1780)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Buurtschap en gebied aan de oostzijde van de dorpskom,
zuidelijk van de weg naar Erp. Misschien een nevenvorm
van of ontstaan uit het toponiem Davelaar (zie Davelaar).
Op grond van bovenstaande opgave zou men gelijkenis
verwachten met Hamveld. Maar 't Havelt en 't Ham zijn
twee onderscheiden stukken grond. De namen zijn nog
algemeen bekend. Misschien is een etymologie oorspr.
hovevelt aanvaardbaar. Bij contractie (korte -e- staat
tussen gelijke consonanten) ontstaat hovelt. In
dialectische uitspraak misschien vervormd tot Havelt.
Bij deze constructie zou eveneens een naam "Hoffelt" of
"haffelt" mogelijk zijn. Een tweede mogelijkheid is
wellicht een vorm: ho-veld, een hoog veld.
Haanveld is vermoedelijk
identiek met het Hamvelt. Het eerste lid kan ook een
persoonsnaam zijn vgl. Henrick Willem die Haan 1431 (Kl.V.P.
-103v).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Hanvelt (Leenboeken 1312)
Soms staan haantoponiemen in verband met de cijns die op
het betreffende perceel rustte, een haan. Meestal echter
moest de cijnsplichtige kapoenen, ganzen of hoenders
leveren aan de cijnsheffer.
Ook kan het afleiding van een familienaam zijn, nl. de
familie Hanen, die verspreid voorkwam in de cijnskring.
Haannamen kunnen ook refereren aan plaatsen waar
hanengevechten werden gehouden of aan plaatsen waar
korhanen of patrijshanen voor kwamen. Het baltsen van
korhanen in het voorjaar gebeurde op speciale plekken op
de heide. Dit spectaculaire gebeuren in de vroege
ochtend zal niet onopgemerkt zijn gebleven. Korhoenders
komen voor in de overgangsgebieden tussen open
heidevelden en bossen en op de randen van de akkers,
moerasgebieden en broekgronden. De aanwezigheid van
bomen, bij voorkeur in verspreide lage bosjes grenzend
aan open plekken, ontstaan door afbranding, was
essentieel voor hun biotoop. De vogels fourageerden
daarbij op de (kleinschalige) akkers en broedden op de
heide. Benamingen naar vogelnamen komen in de toponymie
frequent voor.
De Vlierdense Haanakker is waarschijnlijk een
verbasterde vorm van de Hagenakker. Zo kan Handelaar
onder Kalmthout gevormd zijn vanuit Haanlaar.
Knippenberg 1954:106; Buiks 1990:99; Trommelen 1994:236;
Buiks & Leenders 1993 dl.3:313; Beijers 1992:146.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 3, 4, 10, 11 |
Opmerkingen:
|
Een iets oudere vermelding dan die gesignaleerd door
Beijers en Van Bussel is de persoonsnaam Willem van
Hanevelt vermeld in de uitgiftebrief van Jekschot in
1311. Havelt is waarschijnlijk een evolutie uit Hanevelt.
De verklaringen gegeven door Cornelissen zijn niet
overtuigend. Beijers en Van Bussel wijzen op de
mogelijkheid van een “cijnshaan”. Daarvoor bestaan geen
aanwijzingen. Blijven over: verwijzing naar een vogel,
of een persoonsnaam (of een onbekende andere
verklaring). Vernoeming van een gebied of perceel naar
een vogel was zeldzaam en vernoeming naar een persoon
gebruikelijk, zodat de verklaring “vernoeming naar een
persoon” de voorkeur verdient.
|
Naam:
|
(op, aen) den Heuvel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoeve ten hoevel [Hs- (1390-1395)]
die
hovel aent haanvelt [Hs- (± 1495)]
huysplaats en landt den heuvel aen de leege heyde
[GVEI2-39 (1778)]
den
heuvel [kad.(1832)]; C 503-553
hakhout staande en wassende te Veghel op den Heuvel [N
(1842)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied en buurtschap aan de noordzijde van de weg naar
Erp, niet ver buiten Veghel.
Tevens een perceel van onbekende ligging op de Lage
Heide. Benoeming naar de hoge
ligging De Heuvel is een licht welvend en wat hoog
gelegen terrein. Gangbare naam voor (iets) hoger gelegen
land (Molemans, Zonhove, -412).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Komt voor als benaming voor een verhoging in het
landschap met als nevenvormen hovel, huffel, huvel en
hoevel. Vaak liggen de heuvel-toponiemen in het centrale
gedeelte van een nederzetting of bij oude grenspunten.
Het kan ook een benaming zijn voor afzonderlijke
percelen. Men vermoedt dat het afkomstig is van het germ.
* hugila = heuvel, welving van lokale omvang. De heuvel
is niet per definitie het centrale dorpsplein, niet
altijd driehoekig van vorm en helemaal niet Frankisch
van oorsprong, zoals in het verleden gedacht werd. De
mening van Trommelen als zou ‘heuvel’ wijzen op een
verzameling van enkele boerderijen die dicht opeen
stonden, lijkt ons twijfelachtig [redactie].
Buiks 1992:102; Trommelen 1994:282; Buiks & Leenders
1993 dl.2:140; Moerman 1956:98; Schönfeld 1949:37; de
Bont 1969:59
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3-5, 10, 11, 19 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aent Hoecx Hecken |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Kempken aen hoecx hecken [GVE15-144 (1624)]
huis
aant havelt off hoexkhecken elegen [RAV104-258v (1761)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan het Havelt. Benoeming naar de
ligging. |
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Het oude woord voor hek is ‘veken’. Het betekent
slagboom. Een toponiem als ‘de drie vekens’ kan een
perceel betekenen met drie hekken in de omgevende wal of
heg. Het gaat dus niet louter om slagbomen aan de
uiteinden van een dorp of gehucht, maar ook om hekken in
een omheining. Smulders vermeldt een hek te Hilvarenbeek
in 1387 in ‘Hildwarenbeke, repagulum dictum
Loeveken’: het hek bij het Loo. Een synoniem voor
hek kan ‘ynde’ zijn zoals blijkt uit een tekst uit 1386
waar gesproken wordt over een ‘repagulum dictum
ynde’. In een protocol van Esch wordt melding
gemaakt van een stuk land waarbij de volgende
onderhoudspost staat beschreven: ‘het halff hecken
oft ynde teynden den Meddel’ en ‘te onderhouden
de heckens ofte ijnde bij den Swemmer’.
Buiks 1990:81, 174;Lindemans 1953:28;Schröder 1972:73;Helsen
1978:83;Hermersdorf 1956:82;Smulders 1950: 81.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 4, 11 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Hoogen Dries |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Twee
groesveltjes aldaer (Zontvelt) den hogen dries en't bos
[GVE12-284 (1777)]
de
hooge dries -heyde [GVIIE13 (1792)]
zich
uytstreckende tot den hogen dries (op den Erpsenweg)
[GVIIB26 (1803)]; de hoge dries [V.-]. F 931 (w: 62.40).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. benoeming naar de hoge ligging. |
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
De algemene betekenis van Dries is weiland bij de
boerderij, vaak wat hoger gelegen, waarvan het gras en
het zgn. drieshooi van betere kwaliteit is dan het
bekende beemdhooi. Tegelijkertijd wordt gedacht aan een
stuk grond met gras en onkruid, vaak te slecht om te
bewerken en begroeid met struikgewas. Soms ook een
verloren hoekje op het kruispunt van wegen, strookjes
onbebouwde grond aan veldwegen gelegen. Het minutieuze
onderzoek van Claes in de omgeving van Diest toonde dat
t.a.v. de percelen met een dries-naam 43 maal akkerland
van toepassing was, 12 maal bos, 7 maal beemd, 3 maal
weide, 2 maal eeuwsel, 1 maal ‘schom’ = onvruchtbare
heidegrond, 2 maal een bij een huis gelegen boomgaard,
1 maal vroente of gemeynt en 1 maal heidegrond. Dat
verklaart hoe divers de betekenis van dit element kan
zijn. Tegelijkertijd is het aantal samenstellingen
onderzocht met als resultaat dat van de samengestelde
driestoponiemen er 15 maal sprake was van een
persoonsnaam, 6 maal een ander toponiem waarbij of
waarin een dries is gelegen, 16 maal een afleiding van
een diernaam, 16 maal een planten- of vruchtennaam en
tenslotte kwam dries 17 maal voor met een adjectief.
Volgens sommige auteurs zou in Vlaanderen, Brabant en
Zuid Limburg dries staan voor een driehoekig dorpsplein,
een betekenis welke reeds in de 12de eeuw zou
zijn opgekomen.
De Bont 1969 dl.3:15; Gijsseling 1954; Molemans 1976:288;
Claes 1984:52; de Vos 1952:53; Lindemans 1951:15;
Gijsseling 1952:49; Lindemans 1952:89.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Hoogen Loop |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hooge loop, havelt [GVIIE13 (1792)]
een
perceel teulland gelegen alsvoor (den heuvel) genaamd
den hogen loop en hogendries [N (1823)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Havelt. Benoeming naar de hoge
ligging. Het is hier niet
duidelijk of er sprake is van loop in de zin van
waterloop of in die van landmaat.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2 |
Opmerkingen:
|
De naam zal afgeleid zijn van de aangrenzende Tillaerse
loop.
|
Naam:
|
in de Leegboekt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
geer - leege boekt in de bolck [Hs- (1531)]
een
parthije landt op de leeg boekt [GVEI2-40 (1778)]
lage
boekt of nederboekt [H.- (1956)].
Ad
locum dictum aen gheen hamvelt in der nederboect, ook
lage boekt [BP1249 (13501400)]
in
die nederboect aent havelt [Hs- (1519-1538)]
jan
tys jacob hof, nederboekt [Hs- (1615)]
de
nederboekt [kad, (1832)]; D 129-195.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Dit
gebied ligt oostelijk van de Hoge Boekt, begrensd door
de Heuvel, de binnenweg naar
Erp
en de zijweg daarvan, uitkomend op de Scheijelaar. Het
gebied ligt niet duidelijk
lager dan de Hoge Boekt, maar kent niet zoals dit een
scherp hoogteverschil met enige
aangrenzende gebieden.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 13, 16. Perceel nr. 13 lag in de Leegboekse
thiende |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Mateeuse Braek |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Lant
mateeuse braak [GVEI2-142 (1777)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Het eerste lid is een genitief van
een persoonsnaam. vgl. Irena Maria
Mattheeuws, 1898 (Kl.Bev. V:) of van een mansnaam
Mattheus, Matthieu.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 10
|
Opmerkingen:
|
Genoemd naar Matheeus van Londen die dit perceel vóór
1657 bezat.
|
Naam:
|
Muijsacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
muysakker [Hs- (1548)]
d'
muijseckerken in den d'avell [GVEI5-145 (1624)]
den
muysacker [GVEI2-121 (1778)]
een
parceel teulland canten houtwasch en gerigtichheden op
den heuvel, genaemt den muijsenacker, ontr. 2 loop
[RAV110-225 (1792)]
de
muisakker [N (1838, 1843, 1871)]; D 52 (b: 33.50), 136
(b: 28.80), 148 (b: 33.50), 149
(b:
32.50).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging op de Hoge Boekt, tevens op de Lage Boekt en
Heuvel. Naast mndl. mose, westvla. moze brabants moos "slijk
modder" komt in het Limburgs frequent muis, moes voor,
eveneens met de betekenis van moeras, modder (Top. v.
Bocholt, -189). Het eerste lid kan ook een persoonsnaam
zijn vgl. Jan Muys, 1889 (Kl.Bev. V.).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Het is onzeker of de diernaam bedoeld wordt. Helsen
heeft er de aandacht op gevestigd dat ‘muis’ in oudere
vormen vaak teruggaat op ‘moos’, een woord dat in
verschillende Germaanse talen de betekenis heeft van
poel, moeras, slijk en modder. Of bestaat er een verband
met de begroeiing van de Muizedoorn (Lucus aculeatus),
de Muizeoor (Hieracium pilosella) of de Muizestaart
(Myosurus minimus) ?
Helsen 1978:71; Buiks 1983 dl.9:119.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 6, 8, 19 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
(in, aen) de Nederbiest |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
uuyt
twe stucken lants gelegen in die nederbiest [GVIE2
(1426)]
ad
locum dictum in die nederbyest [BPI249-361v (1450-1500)]
nederbiest [GVE2-39 (± 1500)]
d'lant in de neerbiest [GVEI5-59 (1624)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging onder Zijtaart, een oudere aanduiding voor het
gebied de Lage Biezen. Benoeming naar de lage ligging.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Met bies worden verschillende soorten planten aangeduid,
alle behorend tot de geslachten Scirpus = bies en Juncus
= rus. De meest algemene soorten zijn Pitrus, Juncus
effusus L., een plant van vochtige, enigszins gestoorde
milieus, welke werd gebruikt voor het vervaardigen van
kaarsepitten, en de mattenbies, de Scirpus lacustris L.,
die, eveneens voorkomend in een vochtige omgeving, werd
gebruikt voor het vlechten van stoelzittingen. Ze
groeien bij voorkeur op vochtige, moerassige en wat zure
gronden, vooral in beemden. In Beesd [1148 Bisde, 1224
Beseth] zit het verzamelsuffix -ithi wat overging in een
t-suffix: ‘plaats waar biezen groeien’. Beesel [1294
Besel] is ontstaan uit bies + lo. Het element ‘biest’
kent nog een andere betekenis, m.n. in Vlaanderen waar
het een aanduiding is voor dorpsplein, vroeger
gewoonlijk voorzien van een waterput. Deze biest of
plaatse was vaak beplant. Hieraan herinnert de volgende
tekst: ‘Eene beplante plaetse genaemd de Biste, waer
door differente reijbaenen ende wegen sijn loopende ende
waer inne sig bevind een klijn vijverken offte waetering
der beesten....’.
Buiks 1990:58; Molemans 1976:145; Buiks 1988 dl.21:22;
v.Berkel & Samplonius 1989:27; Helsen 1978:39
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 21, 22 |
Opmerkingen:
|
In Veghel waren Neerboekt en Leegboekt synoniemen, maar
Nederlniest en lage Biezen waren dat niet. De Lage
Biezen lagen op Zijtaart, de Nederbiest in het gebied
Havelt-Heuvel.
|
Naam:
|
Rontveltje |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze veldnaam op verschillende
locaties in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 20 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Sanders Hoeffke |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Drie
vaet roggen uuyt zanders hoefken [GVIE2 (1430)]
ex
pecia terre dicta tsanders hoefken [GVIE2 (1430)]
sandershoefken davelaar [Hs- (1535)]
twee
loopkens met een streepken in sanders hueftken
[GVE15-139 (1624)]
van
sanders hoef (den heuvel) [GVE2-135 (1702)]
land
in leegboekt sanders hoetke [GVE12-131 (1778)];
santsheufke [N (1838)], D 149 (b: 32.50).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in de Nederboekt. Het eerste lid is een
persoonsnaam. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 12, 13 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Seyen stuck |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Deel van perceel nr. 2 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een eigenaar van vóór 1720. |
Naam:
|
St. Teunis |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert dit toponiem op verschillende
plaatsen in Veghel, onder andere:
huijsinge schuur schop bakoven hoff land en groes aent
havelt op den heuvel van ouds
genaamt St.Teunis, groot ontr. 41. [RAV112-184 (1798)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar Sint Antonius. |
Ligging:
|
Perceel nr. 11 |
Opmerkingen:
|
Naam van het huis dat op dit perceel gestaan heeft. |
Naam:
|
bij Tillaers loop |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Vuijt huijs hoff ende aengelegen erffenis gelegen onder
vechel aent haevelt deen sijde
ende
een eijnde aen den tillaerts loop [RGI69-26 (1646)]
huis,
hof aen de tillaerse loop [RAV102-257 (1748)]
lant
en groes bij tillaer loop [GVE12-116 (1778)]
op
tillaarsloop aent bloemengat [GVIIB26 (1798)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Waterloop van onbekende ligging in de Hoge Boekt en het
Havelt. Benoeming naar de
ligging. |
Ligging:
|
Perceel nr. 2
|
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Tijssen velt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Deel van perceel nr. 2
|
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een eigenaar van vóór 1722.
|
Naam:
|
Vosacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Vosacker davelaar, havelt [Hs- (1538)]
vosacker davelaar, havelt [RAV56-182 (1683)]
landt den vosacker [GVE12-125 (1778)]
eenen acker teull., houtwasch en geregtigh. onder de
hoogboekse thiende genaemt het heijlige geest velt off
vosacker [RAV109-147 (1785)]
de
vosakker [N (1860, 1891); C 566 (b: 93.50), 567 (b:
80.70).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in de Stad aan de Driewegenscheiding (zie
driewegenscheiding). Wellicht benoeming naar het dier de
vos. Het eerste lid kan de persoonsnaam Vos zijn die
plaatselijk vrij algemeen is.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Vossen waren vroeger tamelijk algemeen. Voor de bouw van
hun hol prefereerden zij lemig zand of klei. Holen in
niet-lemig zand zouden snel instorten. Ze werden zwaar
vervolgd. Er stond eeuwenlang een premie op het doden
van een vos.
Buiks 1990:208; Buiks 1983 dl.5:112; Buiks 1986
dl.18:80; Trommelen 1994:472; Buiks & Leenders 1993
dl.2:83.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 4, 21 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Vroukens velt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Benen acker tuellants genampt vroukens velth [N (1650)]
hoy
watersteegt vroukesvelt [GVE12-81 (1778)]
vrouwkesveld [N (1838)]; B 692 (b: 96.00).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Ven. |
Ligging:
|
Perceel nr. 4 |
Opmerkingen:
|
Het toponiem kwam behalve op het Ven ook in het hier
bespreken deel voor. Genoemd naar een eigenaresse van
vóór 1735.
|
Naam:
|
Winckelhaak |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Winkelhaak [GVE12-67 (1778)]
een
parceelland en groes, houtwasch en geregtigheden gelegen
te veghel op den heuvel genaemt land de braak off
meeusenacker en winkelhaak, een seijde de steegde
[RAV112-175 (1798)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op den Heuvel. Een hoekig perceel. |
Ligging:
|
Perceel nr. 19 |
Opmerkingen:
|
-
|
|