Naam:
|
in de Bunders |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Eenen hoycamp genoemt de weyhoeff geleegen binnen de
palen van Vechel in de eerste
bunder in de colk [GO126-22 (1570)]
den
ecker aen de bunders [GVEI5-1 (1624)]
den
68 buunder bij het poejervelt [GVE2-117 (1702)]
den
bunder aen crekelshof [GVEI2-45 (1778)]
aen
de buenders na de drie huizen [GVEII13 (1792)]
de
bunders [kad. (1832); A 258-308; [N (1841, 1871, 1875,
1883); V.]; A 409-412 (w: 69.10), B 909-910 (w: 86.40),
1047, 1048 (w: 62.70), 1283-1286 (w: 60.60), E 1185-1186
(b: 30.50; w: 23.00).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Algemeen voorkomende aanduiding voor vele percelen,
verspreid over het Veghelse
grondgebied. Tegenwoordige benaming voor nieuwe wijk. "Bunder"
heeft betrekking op
(vooral
sinds de 16e eeuw) verkochte gemeentegronden (M. Top.
Valk.) en is een oude
oppervlaktemaat gelijk aan 1 hectare. z.o. Keuren en
breuken 1629, art. 81.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel |
Bunder is een oppervlaktemaat die voor de invoering van
het metriek stelsel de grootte had van ongeveer 1.29 ha.
Na 1820 was een bunder gelijk aan 1 ha. De boeren
hielden vaak hardnekkig vast aan de benaming bunder. Men
sprak tot in de 20ste eeuw van oude bunders.
Het is opvallend hoeveel percelen in de Baronie een
grootte hebben van 1.29 ha. Men heeft in bunder de
betekenis gezien van ‘woeste grond’. Bundertoponiemen
komen vooral voor in laat ontgonnen, moerassige
gebieden. Soms gaat het toponiem gepaard met een
telwoord. Volgens andere auteurs zou bunder een bepaalde
grassoort zijn en zou het de naam zijn geworden van de
plaats waar zulke grassen groeiden. Of is verwarring
ontstaan met ‘boender’, afgeleid van boenderhei waar
bezems van werden gemaakt ? In de cijnskring komen in de
14de en 15de eeuw veel
vermeldingen voor van hele en halve bunders [redactie].
Buiks 1990:67 en 76; Devos 1984:93
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, 4, 6, 12, 18 |
Opmerkingen:
|
In Veghel wordt de naam bunders (behalve op een
oppervlaktemaat) gebruikt voor stroken rechthoekige
percelen. Veel van die percelen zijn al voor de 16de
eeuw en zelfs al vóór 1200 uitgegeven. Ik vermoed dat in
Veghel veel van die percelen dateren uit de elfde en
twaalfde eeuw. In het hier besproken deel kan men een
aantal mogelijk oorspronkelijke blokken onderscheiden.
Op deze tekening
staan deze blokken weergegeven met de grootte in
bunders volgens het maatboek van 1792. Dit wijst er op
dat de naam Bunders teruggaat op blokken percelen van 1
bunder groot.
|
Naam:
|
Buendersvelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Het
bundersveldje [N (1869, 1875)]; B 894, 895 (b, w:
53.40),902 (b: 18.10).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Liggende in de Heibunders. Benoeming naar de ligging ter
plaatse. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 6, 12 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Busselen |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert dit toponiem op meerdere plaatsen
in Veghel. |
Verklaring door Cornelissen:
|
Deze
percelen zullen oudtijds met geboomte of kreupelhout
begroeid zijn geweest of in de nabijheid van dergelijke
percelen gelegen zijn geweest. Bussele is diminutief van
bos (M. Top. Valk.).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Het gaat hier over uit bos ontgonnen percelen. Na de
middeleeuwen resteerde er weinig bos in Brabant. De
ondergang van de bossen is toe te schrijven aan te
intensief gebruik voor houtkap en bosweide en
ontginningen voor agrarisch gebruik. Uit andere
toponymische elementen blijkt dat er vroeger
aanmerkelijk meer bos voorkwam, bv. de vele lo-, hout-,
laar- en woud- namen. Het element ‘bos’ is vermoedelijk
van later datum dan de eerder genoemde ontginningsnamen
en behoort tot een jongere namenlaag. Het diminutief is
‘bussel’ of ‘busselke’, wat overigens eerder lijkt te
verwijzen naar percelen hakhout of geriefhout dan naar
kleinere bosontginningen. ‘Bus’ is te beschouwen als een
meervoudsvorm. Na de 13de eeuw gaat bos de
oude elementen ‘lo’ en ‘hout’ min of meer vervangen. Het
heeft oorspronkelijk meer betrekking op (laag)
struikgewas. In het mnl. kennen we ‘bosch/busch’ =
struikgewas, vnl. braambos en vlierbos, maar ook hoger
geboomte.
Gijsseling 1954; Buiks 1969:69; Moerman 1956:40; de Bont
1993:86.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 12 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Falievelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Heyvelt aen de heij 't falie veltje (straet zuydzeyde)
[GVE12-347 (1777)]
een
groesvelt, houtwasch en gerechtigheden binnen deesen
dorpe van Veghel in de buunders in de watersteegt
genaemt het falievelt, groot ontr. 6 karren hoijgewas,
d'een seijde 't falievelt P. de Jong [RAV1l2-282
(1800)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de Bunders in de Watersteegt. Het
eerste lid is een persoonsnaam
vgl.
baron de la Falie 1777. Falie znw. v. wsch. ontleend aan
lat. velum vgl.hd. feile.
Doek
van zwarte stof, die door de vrouwen over het hoofd of
over de schouders werd
gedragen. In sommige streken van Z.Ndl. nog wel
gedragen, althans bij begrafenissen en
lijkdiensten. Op zijn falie krijgen (Een pak slaag
krijgen). (Landbouwbedrijf, dr. J.
Goossenaerts, -208).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 9. perceel nrs. 10 en 11 lagen naast het
Falievelt |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aen de Heij |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Dat
gelden Aert Glaeus kynder aan die heij [GVIE2 (1437)]
huis
in loco dicto aen die heye den langen ecker in loco
dicto henneberch [Hs- (1519-1538)]
aen
den hertgang de hey [GVE12-1 (1778)]
landt over 't heyke, 't campke [GVE12-30 (1778)]
de
heide [kad. (1832)]; D 361 (b: 10.50) (St.Oed.). de hei,
de heide, het heike [N (1886, 1891, V.]; B 171 (he:
9.46.20), C 5, 6 (w: 59), 399 (he: 19.72.30), E 638-640
(w: 55.40; hu: 57.00; de: 1.70.00), 692 (he: 14.72.50),
694 (he: 15.61.40), 1532, 1533 (he: 3.45.20), F 465
(he:
20.63.51).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Hei, heide werd meestal gebruikt ter
aanduiding van het tegenwoordige
Mariaheide, maar ook voor het heidegebied (vroeger van
St.Oedenrode) zuidelijk van
Eerde, en evenals "heike" voor percelen ontgonnen heide.
Anno 1832 kende Veghel nog
uitgestrekte onontgonnen heidegebieden: Hogerduinen,
Beukelaarsbroek, het Reibroek
onder Zijtaart, het Dubbele tussen Eerde en Veghel, het
Wuiten en het Vensbroekje nabij
Vorstenbosch en nog verscheidene kleinere gebieden. De
Veghelse heiden zullen meestal
laaggelegen geweest zijn. Zoals elders in de Kempen, is
heide de gangbare benaming
geworden ter aanduiding van de, meestal met heide
begroeide, gemeentelijke gronden, die
zeer
uitgestrekt waren. Andere namen ter aanduiding van deze
gemene gronden zijn Aard
(zie
Eerde), Gemeente en Vroente.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Achter elk gehucht lag destijds een uitgestrekte gemene
vroente, aard of veld, die in Brabant meestal wordt
aangeduid met ‘gemeynt’. Later werd ‘heide’ de gangbare
benaming voor deze omvangrijke gemeenschappelijke
velden, begroeid met droge heide [Erica] of met dop- of
hommelheide, de natte of platte heide. De heidevelden
hadden een economische betekenis voor de locale
agrarische bedrijfsvoering. Ze dienden als weideplaats
voor koeien en schapen geleid door een door een
buurtschap aangestelde herder of scheper. De ingezetenen
mochten op de heide turf steken, plaggen maaien en leem
uitgraven voor de huizenbouw. De talrijke vennen deden
dienst als rootputten of als visvijver. Er werd honing
gewonnen door het plaatsen van bijenkorven. Regelmatig
werden stukken van de gemeynt aan particulieren
verkocht.
De heidevelden, de onontgonnen gemeenschappelijke grond,
was begroeid met heidestruiken en andere lage vegetatie.
In Brabant was het de naam voor de gronden met een
typische flora en fauna: struikheide op de droge
gronden, dopheide op de wat nattere heidegronden samen
met gagel, jeneverbes en brem. Na ontginning kon heide
ook een perceel bouwland aanduiden dat door middel van
een omheining van levend hout uit de zgn. ‘gemene heide’
werd geïsoleerd.
Enklaar 1941; de Bont 1993:93; Molemans 1976:338;
Spierings 1984:31,32,225,226. ; Berkel & Samplonius
1989:106; Mennen 1992:53; Buiks 1990:103; Helsen
1978:119.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 5 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
aan de Heijse Bunders |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
In
de heytse bunder (onder Eerde) [GSO-262 (1617)]
in
de heydse bunders [Mrv91-201v (1735)]
agterste eeusel in de heyse bunder [GVE12-137 (1777)]
de
heibunders [kad. (1832)], [V.]; B 705-731 (w: 12.31.30).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend aan de zuid-oostzijde van het Ven. Als
enkelvoud ook benaming voor
enkele andere verspreid liggende percelen. Benoeming
naar de ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 3, 6-11, 13, 15, 16 |
Opmerkingen:
|
Klik
hier voor de
oorspronkelijke verkaveling in percelen van 1 bunder. |
Naam:
|
aan de Hintelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Goederen gelegen in Veghel ter plaatse gezegd in die
hinckelt [GZG-160 (1383)]
in
loco dicto inden hinttelt [Hs- (± 1385)]
bij
die hintelt [BP1188-346 (1414)]
aen
die heye in die hyntelt [Hs- (1519-1538)]
hintelt, hey [Hs- (1600)]; het eerste euselvelt op de
hintelt [RAV160-196v (1781)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied liggend noord-oostelijk van het Ven. Mogelijk is
dit een afleiding van de stam
"hint'. Ekwall s. v. hints zegt: "Welsh hynt means road"
(Dial. Kempenland, -163).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Vooralsnog onduidelijk, of er moet samenhang bestaan met
‘hinder’ = slecht, verdorven. Het zou dan een
kwaliteitsaanduiding inhouden. De hindert zou dan ‘de
slechte aard’, een slecht stuk woeste grond, zijn. Wat
‘hint’ betreft moeten we misschien denken aan een
‘plaatse’, zoals in de kern van Eersel waar het Hint een
voormalige brink was die is uitgegroeid tot een
ovaalachtig marktplein door verbreding van de uitvalsweg
naar het zuiden. Langs die oude ‘plaatse’ lag een
onregelmatige blokverkaveling en overheersten de
agrarische bedrijven, terwijl langs het nieuwe
pleingedeelte, de eigenlijke Markt, sprake is van een
regelmatig opstrekkende verkaveling voor bedrijven die
afhankelijk waren van handel en verkeer. Op de grens van
beide pleinhelften staat sinds 1464 een kapel. Is Hintel
dan misschien eem dimunitiefvorm ?
Helsen 1978:100; Molemans 1976:153; Mandos & Kakebeeke
1971: 363.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 17 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Lange Bunders |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Van
den langen buender (onder Eerde) [GSO-262 (1617)]
eeusel in lange buenders off geere [GVEI2-4 (1778)]
de
lange bunders in de Bunders [N 1891); A 286-289 (w:
1.36.90).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm. |
Ligging:
|
Perceel nr. 14 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Nieuw Heyvelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 18 |
Opmerkingen:
|
Dit perceel was een leen van het Ridderhof Ten Bogaert
te Dinther, wat betekent dat het in de volle
middeleeuwen al in particulieren handen geweest zal
zijn. Misschien was een strook langs de weg van meer
recente datum en is de naam later op het hele perceel
overgegaan. Deze eventuele uitgifte is echter niet
gevonden in de Veghelse archieven.
|
Naam:
|
Schoenmakers Camp |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Schoenmakerscamp op 't ven in gemeyn buenders [Hs-
(1546)]
bunder hoeijlants genampt schoenmackerscamp te vechel in
de heijsche bunders [N (1660)]
schoenmakers camp [GVE12-20v (1778)]
schoenmakers kamp [N (1838)]; B 707, 708, 710 (w:
1.34.90); schoenmakerskamp [N (1847)]; B 705 (w: 25.40).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in de Heibunders. Het eerste lid zal een
persoonsnaam zijn vgl. Albertus
Schoenmakers, 1831 (Kl.Bev. V).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-6 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Sleeuwens Velt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Een
perceel groesland met houtgewas gelegen te veghel aan de
lage heide genaamd
sleeuwensveldje [N (1824)]
sleeuwensveld [V.-]; B 551-552, 557 (w: 1.03.60)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in het gebied Grote Hintel/Lage Hei. Het eerste
lid is de genitief van de persoonsnaam v. Sleeuwen, die
in Veghel nog goed bekend is.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 17 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
opt Ven |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Zijn
twee cortte loopkens met een lang stuck in den
d'avel(laer) de braeck genaemt aent 't
ven
[GVE15-127 (1624)]
de
dicke stukken op 't ven [RAV159-178v (1754)]
het
ven [kad. (1832)]; B 620-679, 681-700, 702-704
het
venneke [N (1838, 1854, 1871, 1876, 1880, 1883)]; B 685
(w: 25.70), 686 (w: 26.80), D 219 (b en w: 40.70), 220
(b en w: 45.70), 237-239 (b en w: 1.16.40), 304 (b:
37.80); het ven [kado (1832)]; B 641 (b: 35.60).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benaming voor een grote waterplas aan de oostzijde van
de weg Veghel-Vorstenbosch.
Het
omliggende gebied (het Ven) en een zandweggetje ter
plaatse (zie Venssteegje); tevens verscheidene verspreid
liggende percelen ('t venneke). "Ven" een ven is een
natuurlijke waterplas in de heide (M. Top. Valk. -251).
Ven(neke) als benaming voor waterplas ging dan
gewoonlijk over op omliggende percelen (gebied); bij de
percelen, 't venneke is steeds sprake van de
aanwezigheid van een dergelijke (kleine) waterplas;
vooral in de omgeving van de Aa waren deze vennetjes
talrijk; ze zijn vrijwel zonder uitzondering verdwenen.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Een ven is een natuurplas in de heide die zeer geschikt
was voor de klot- of turfwinning of moernering. De
vennen konden tevens dienst doen als drinkplaats voor
het vee dat op de heide gehoed werd of als vlasroot. Ook
voor de aanleg van een schans of landweer zouden vennen
ideaal geweest zijn, omdat men altijd in de omwallingen
over water beschikte. Nadat een ven was drooggelegd,
vgl. het dodeven, kon de naam overgaan op het omliggende
land. Vennen werden eveneens regelmatig gebruikt als
visvijvers. Buiks vermoedt dat veel vennen al vroeg
ontgonnen zijn, speciaal die vennen waar geen oerbank
onder zat. De Brabantse vennen vinden hun ontstaan door
depressievorming in de jongste ijstijd, maar is geen
gevolg van de landijsbedekking. Oorspronkelijk waren er
meer vennen maar ten gevolge van ontwatering, die reeds
in de middeleeuwen begon, zijn er veel drooggevallen en
deels als cultuurgrond in gebruik genomen. De waterstand
in de vennen zal in het algemeen dezelfde zijn als die
van het grondwater in de omgeving. Als vlak onder de
bodem van het ven een leemlaag voorkomt of als op de
bodem van het ven een nagenoeg ondoorlatende humeuze
laag of veenlaag ligt, zal de waterstand hoger zijn dan
het grondwater in de omgeving. Men spreekt dan van een
schijnspiegel. Vennen die veen bevatten werden door de
plaatselijke bevolking verveend. De zandruggen rondom
die oude vennen vormden een aantrekkelijke
verblijfplaats voor de prehistorische bevolking.
Gijsseling 1954:106; Buiks 1984 dl.10:77; Bisschops
1973; vd Toorn 1967.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 1 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
de Weersteegd |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
weersteegd [N (1837, 1838)]; B 712 (w: 58.20), 713 (w:
41.70)
de
wersteeg [N (1847, 1854, 1871, 1890)]; B 714-716 (w:
79.50), 718 (w: 79.10), 722, 723 (w: 77.80), 918, 919
(w: 68.90).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Ligging in de Heibunders en het Heibosch. Benoeming naar
de ligging aan een steeg, die eens Watersteeg genoemd
zal zijn. De betreffende percelen grenzen aan twee
zandwegen nl. de Bundersteeg en de Boschsteeg. De
Weersteeg was mogelijk een andere benaming voor deze
zandweg (en). Of was het een zandweg die sinds lange
tijd verdwenen is; langs het nabij gelegen Ven liep anno
1832 en tot voor kort een zandweg in de richting van
deze percelen, mogelijk heeft deze zich eens verder
uitgestrekt. Ook het verlengde van de huidige
Bunderstraat (noordelijk van de spoorlijn) ligt niet ver
van de betreffende percelen en kan misschien eens de
naam Weersteeg gedragen hebben. "Weer" hier misschien in
de betekenis van vischweer in verband met de nabijheid
van het Ven of in de betekenis van heg, haag.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 14 grensde aan de Weersteegd |
Opmerkingen:
|
De Weersteegd was een andere naam voor de Bundersteegd. |
|