Hees - toponiemen

Naam:

 

aen Beukelaer

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Et de mansu seu bonis dictum ten buekelaer [GVIE-2 (1374)]

 

de hoeve 't goet op beukelaer [BP1187-101v (1411)]

 

ad locum dictum aent beukelair, aent beuchelair in die Heze [Hs- (± 1500)]

 

aent buekeler in verrenberch [Mrv23-110 (1533)]

 

buuckelaar [GVE2-52 (1702)]

 

27 roijen aent beukelaer [GVEI2-48v (1778)]

 

beukelaar [kad. (1832); N (1843)]; B 1045, 1046 (w: 92.70), 1139-1273.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Afleiding met personijicerend suffix -elaar, van beuk. Perceel begroeid met beukebomen

(Hs-). Volgens Van Passen (1967 -133) blijkt een laar in de kempen ovet het algemeen de

betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond waarop men het vee liet grazen (Top. v. Neerpelt. M.).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Varianten met een verzamelsuffix zijn o.a. Boekt en Bokt en met een tot de lo-formatie behorende uitgang, nl. -el in bv. Beukel.

 

Beuken groeien het beste op leemhoudende vochtige gronden. Het element kan zijn afgeleid van het germ. * boko mnl. boeke, boucke = beuk (Fagus silvatica). De beuk komt zowel in het wild als aangeplant voor. De vormen met een verzamelsuffix -t herinneren ons aan middeleeuwse ontginningsactiviteiten, waarbij de ontbossing van het gemengde eiken- en beukenbosarsenaal ter hand werd genomen om meer cultuurgrond voor de akkerbouw te creëren. Deze vorm van ontbossing is al in de vroege middeleeuwen ingezet en naarmate de bevolking toenam werd die intensiever [redactie]. (Buiks 1990:56; Helsen 1978:126.)

 

Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van omheind terrein, anderen die van een open plek in het bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants wijst erop dat er van de 14de tot de 16de eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan. Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv. een groene haag, maar een van planken en balken, die vooral berekend was op kweekdieren.

 

Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer > Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer > Geelders, Hollaer > Holder etc. De familienaam ‘van Elderen’ verklaart hij  als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.

 

Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd. De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden. De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd en dat ze een latere fase van verdere of interne kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere bewoning.

 

De Bont geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, No­te­laar e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd dan ‘hla­r’. Het gaat dan om een verwijzing naar een oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie. Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen- en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de ‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het kappen en plat branden van delen van het bos werd een geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn bosbegroeiing beroofd.

 

Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969 dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45; Roelandts 1946:­41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442; de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws 1988:181.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 7, 8, 14

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

op Heesch, (Hees, Heese, Heeze, Heze)

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Thyscamp in loco dicto in die hese [Hs- (± 1450)]

 

in die heze [Hs- (1519-1538)]

 

heesch = de heeze, agter dorshout bij gelijke beemden [Hs- (1535)]

 

d'lant in de hese aen malcanderen liggende [GVE15-67 (1624)]

 

huis gen't de hees, int dorshout [RAV97-203v (1721)]

 

huis int agterste dorshout genaamt de Hees van ouds bekend met den naem van cruijsbroere hoeve [RAV101-170 (1740)]

 

de hees aan het Beukelaar [N (1868, 1883)], [V.-]; A 1063 (b: 41.20), 1064 (w: 24.20), B 1191, 1194 (b: 49.80), 1195 (b: 15.00).

 

De achterste hees aan het Beukelaar [N (1847)]; B 1191, 1194 (b: 49.80).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Verspreide ligging, soms wellicht ook identiek met het Heze(laar). Hees is een frekwent

voorkomende naam ter aanduiding van kreupelbos en van (vaak uitgestrekte) kompleksen

land (gerooid bos of door hees kreupelbos omheind land) (M. Top. v. Bochholt -44).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

‘Hees’ is over het algemeen laagstammig hout, struikgewas of jonge bomen, afgeleid van het germ. * haisi > hasi > hesi > hees. Het komt frequent voor, zowel in plaats-, gehucht- als veldnamen. Veldnamen zijn deels afgeleid van de gehuchtnaam ‘Hees’ zodat niet altijd sprake is van verwijzing naar de oorspronkelijke begroeiing.

 

Hezemans meldt dat ‘hees’ aanvankelijk zowel in Nederland, België, Duitsland als Engeland voorkomt als jong beukenbos en later struikgewas van allerlei loofhout.

 

Het kan ook de benaming zijn voor een open plek in een bos waar de Keltische god Hesus of Esus werd vereerd. Op de Hees onder Erp stond een heilige eik. In 1761 werd daar ter plaatse het ‘land aan de H.Eik op Heesch’ vermeld. Langs de oude handelsroute Aken-Gulik-Nijmegen moet in de buurtschap Hees bij Weeze een heiligdom met offeraltaar voor Hesus opgericht zijn geweest.

 

Afleidingen van ‘hees’ zijn heester en heister met als oude betekenis jonge loofboom, speciaal jonge beuk, maar ook jonge eik. Het element ‘hees’ komt in Brabant al vroeg voor. Het oorkondenboek meldt o.a. Hezia (784), een ge­hucht onder Eersel, Hese (1203), Hesebenne (1225), Heseuuic (1233).

 

Moerman 1956; Molemans 1976:477; Helsen 1978:56; Molemans 1975:44; Mennen 1992:46; Hezemans 1970:68; Meuwese 1955:125; vd Schaar 1969:118; Gijsseling 1960; Smulders 1962; Beijers & Koolen 1988; Beijers 1992: 148,149, 239.

  

Ligging:

 

Perceel nrs. 1-13. Perceel 3 en 5 heetten de Agterste Heesch. Ook enkele percelen in het gebied direct ten oosten van Heesch nrs. 1-13, Beukelaar nrs. 2, 3 en 12 lagen ‘op de Heesch’.

 

Opmerkingen:

 

De veldnaam kwam in Veghel op twee plaatsen voor: op het Dorshout (zie deel kruisbroeders Hoeve), en in het hier besproken deel.

 

De naam Heesch is niet ontleend aan het Hezelaar, het waren geografisch onderscheiden gebieden, die niet ver van elkaar lagen. Beide namen zijn afgeleid van “kreupelbos”, of een gebied begroeid met struiken en lage bomen.

 

 

 

 

Naam:

 

Heesacker

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Et usque heesacker et de heesacker usq, [GVI (1310)]

 

ex hezecker [HH128-16 (1471)]

 

ex agro dicto heesacker [HH133-1O (1507)]

 

van de heesacker [HH163-26 (1714-1783)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging. Benoeming naar de ligging nabij een perceel de Hees genaamd (of

naar begroeiing rondom met kreupelhout). Benoeming naar persoonsnaam Heesakkers

lijkt ook mogelijk.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 7.

Opmerkingen:

 

De door Cornelissen gesignaleerde vermelding van Heesacker uit 1310 heeft betrekking op een veldnaam in Sint-Oedenrode vermeld in een uitgiftebrief van een Rooise gemeint in 1311.

 

Genoemd naar de ligging op de Hees. Niet genoemd naar een persoon genaamd Heesackers.

 

 

 

 

Naam:

 

Herberswyc

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Ad locum dictum herberswijc [Hs- (± 1390)]

 

een stuck lant in herbrechtswijc [BP1189-353 (1416)]

 

gelegen in der prochien van Vechel ter stede geheijten herperswijc [GVIDI-3 (1449)]

 

herbertwyck in davelaar [Hs- (1563)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging in het vroegere Davelaar, nu de Stad. Is dit een wijk door de heer

"berecht"? Misschien een persoonsnaam ?

 

Wijk is de benaming voor buurt, gedeelte van een gemeente of van een agglomoratie. Men is het er wel over eens dit woord af te leiden van lt. vicus, alhoewel in het germaans een verwant woord kan bestaan hebben, dat hetzelfde begrip ongeveer dekte, (got. weihs) bewoonde plaats. In het klassieke Latijn heeft vicus (verwant met Gr. oikos) reeds de dubbele betekenis: 1) wijk, blok huizen, straat; 2) dorp, landgoed. (Vgl. Muller-Renkema Lat. Ned. Wbk) Waar Caesar (de bello Gallico) spreekt van de dorpen van de Galliërs, gebruikt hij steeds vicus, in tegenstelling met oppidum (omwalde stad). Kiliaen geeft: wijck = sinus maris, litus curvum, maris jlexum. Vermoedelijk bedoeld Kiliaen het germaanse woord wijk in de betekenis van toevluchtsoord, een verbaal abstract van wijken. In verschillende germaanse talen bestaat een dergelijk woord. Eng. wiek, wich; Deens vgl; On.vik (misschien hierbij viking ?). Zandwijk kent een equivalent in het Engels: Sandwich, Sandvig in Denemarken, Sandvik in Zweden en Noorwegen, Sanvic in Normandië.

 

A.A. Beekman (Ts. Aaardrk.Gen.2e serie (1902) 930) meent dat in de Nederlandse plaatsnamen -wijk- steeds moet worden opgevat met de betekenis woonplaats, streek, buurt. Boekenoogen kent ook een Zaans "wijk" in de betekenis: "inham in het water". Het Mnl. Wbk. geeft nog: vaart of zijtak, uitkomend op een hoofdkanaal in de veenstreek; van Dale geeft: breede sloot in veenderijen. Het lijkt dus als conclusie gewettigd aan te nemen, dat er zowel in het Latijn als in het Germaans een stam vic heeft bestaan, die beide oerverwant kunnen zijn. De Latijnse vorm betekent: wijk, dorp, straat; de germaanse: kreek, inham.

 

Het lijkt nodig dat bij toponymen de aard en de ligging van de plaats goed gekend moeten zijn, voor men kan vaststellen of de stam van de germaanse dan wel van romaanse oorsprong is. Daar komt nog bij, dat in vele gevallen beide betekenissen elkaar hebben beïnvloed, zodat van de oorspronkelijke zin niet veel meer blijkt.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 7

Opmerkingen:

 

De door Cornelissen voorzichtig gesuggereerde verklaring “Heer-berechts-wijk’ is erg onwaarschijnlijk. De naam is samengesteld uit de persoonsnaam ‘Herbert-‘ ofwel ‘Herbrecht-‘ en  ‘-wijk’.

 

Wat betreft de keuze tussen de romaanse oorsprong “wijk, dorp en straat” en de germaanse oorsprong “kreek, inham” kan gezegd worden dat de veldnaam niet nabij water lag, zodat de romaanse oorsprong van “-wijk” hier de voorkeur verdient.

 

 

 

 

Naam:

 

aent Heselaers Hecken

Vermeldingen door Cornelissen:

 

-

 

Verklaring door Cornelissen:

 

-

 

Ligging:

 

Perceel nr. 16 lag “aent Heselaers Hecken”. Waarschijnlijk is dit een globale plaatsaanduiding en hing het hecken voor het huis op perceel 19. Daarvan wordt in 1767 geschreven: “Dit lot moet onderhouden het hecken en toebehooren voor de helft, de andere helfte staat ten laste Willem Ludovicus, hangende voor voorscreven erve.” Willem Ludovicus was eigenaar van Bolken, perceel nr. 21, waarmee we de plaats van dit hek vrij nauwkeurig kunnen bepalen. (zie de kaart met veldnamen.)

 

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

op de Cruijsstraet

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cruysstraat [Hs- (1561)]

 

cruysstraat [Hs- (1600)]

 

lant het braakje aen de cruysstraet [GVE12-75 )1778)]

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Oude benaming voor Molenstraat, Molenwieken (anno 1700). Benoeming naar een wegkruising of (veld)kruis (M. Top. Valk. -180).

Ligging:

 

Perceel nrs. 17-19. Perceel nr. 18 lag ook aan de Creugestraet. Dat is hier een verschrijving voor Cruijsstraet, want de Creugestraet lag verder naar het zuiden op het Havelt.

 

Opmerkingen:

 

Op deze kaart zijn de percelen aangegeven waarvan de bronnen vermelden dat ze 'aen de Cruijsstraet" lagen. Daaruit blijkt dat de oost-west lopende weg in het verlengde van de Straet Cruijsstraet geheten zal hebben. Als ook de noordelijke delen van de (voormalige) Bogaertstraet en Erpse Dijk ook Cruijsstraet genoemd werden, zouden drie verschillende wegen dezelfde naam gehad hebben, wat erg ongebruikelijk zou zikjn. Ik denk dat de naam "aen de Cruijsstraet" ook gebruikt werd als globale plaatsaanduiding voor percelen die niet ver van de eigenlijke Cruijsstraet vandaan lagen.

 

 

 

 

Naam:

 

de Piek

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cornelissen signaleert deze veldnaam alleen op het Dorshout.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Wellicht benoeming naar een persoonsnaam vgl. Nicolas A. Piek, 1755 (Kl.Bev. V.).

Ligging:

 

Perceel nr. 11

Opmerkingen:

 

Perceel nr. 4 en 11 waren in één hand. Perceel nr. 11 was een lange smalle strook tussen perceel nr. 4 en de weg, omschreven als ‘een stuk teynde aan gelegen, lopende tot de gemene weg, genaamd de Piek’. Genoemd naar de vorm en niet naar een persoonsnaam.

 

 

 

 

Naam:

 

Steenweg na(ar) Erp

Vermeldingen door Cornelissen:

 

De steenweg op ham [Hs- (1533)]

 

de steenweg aan het heselaar bij den steenweg [N (1846)]; D 77 (tu: 03.34).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Waarschijnlijk wordt de weg bedoeld die naar de (Blauwe) Steen voerde, nu Blauwe Kei

genaamd, en uiteindelijk op het Ham uitliep. Benoeming naar de (Blauwe) Steen. het lijkt

minder waarschijnlijk dat Steenweg hier duidt op een verharde weg.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 18 was in 1792 “teynde den steenweg na(ar) Erp gelegen:

Opmerkingen:

 

Op het Havelt-Ham kwam de veldnaam Steenweg voor, die niet verwijst naar een verharde weg, maar eerder naar hinderlijke stenen of ijzeroer.

 

Daarnaast werd de Erpse Dijk op een gegeven moment verhard. In 1792 werd die verharde weg aangeduid als ‘Steenweg na(ar) Erp)’. In 1781 werden gemene gronden in Veghel verkocht om met de opbrengst de weg in de kom te verharden. Mogelijk is toen ook (een deel van) de weg naar Erp verhard.

 

 

 

 

Naam:

 

St. Joost Stock

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Ter plaetsen genaamd sint joost stock (een veldkapelleke met offerblok) [Mrv31-dL17v

(1592)]; vechel ad locum dictum sint joest stocksken [Hs- (1804)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging. benoeming naar St. Joost, Sint Joris, patroonheilige van het Sint

Jorisgilde, schutsboom van het Sint Jorisgilde ?

 

Ligging:

 

Voor vermeldingen, zie Offeren, perceel nr. 18

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

Tijsencamp

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Thyscamp in loco dicto in die heze [Hs- (± 1455)]

 

thyscamp [Mrv31-dI (1592)]

 

haer part in tijssencamp (onder eerde) [GSO-262 (1617)]

 

tyssencamp/tyssenacker [RAVI5889v (1730)]

 

tijssekamp [N (1839, 1873, 1880)]; B 1185 (b: 1.31.20), 1186 (b: 73.20), 1187 (b: 69.30).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Ligging aan het Beukelaar, tevens onbekende ligging onder Eerde en mogelijk elders.

Ligging:

 

Perceel nrs. 13-16

Opmerkingen:

 

Genoemd naar een voormalige eigenaar. Perceel nr. 16 wordt in 1702 omschreven als ‘den camp van Wouter Zeger Tijssen’

 

Afkortingen Cornelissen     Afkortingen Beijers-Van Bussel     Kaart van Veghel     Hees