Naam:
|
Aart Goorden Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 9-11 |
Opmerkingen:
|
Aart Goort Aart Jacobs bezat perceel nr. 9 in 1722. |
Naam:
|
Boeven Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
‘Boven’ zou kunnen wijzen op een hogere ligging, maar
het kan ook betekenen: verder verwijderd van de bewoning
of van het dorpscentrum, vgl. bv. Bovenrode wat verder
af lag van de eigenlijke kern van de nederzetting
St.Oedenrode.
Buiks 1990:71; Molemans 1975:42; Buiks & Leenders 1993
dl.3:287
|
Ligging:
|
Perceel nr. 16 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Braeck |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Deze
veldnaam kwam in Veghel op meerdere plaatsen voor.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Land
dat braak ligt, of dat moet gebroken – dat is beploegd –
worden, geschikt gemaakt om bewerkt te worden in tuimere
zin. Ook (meestal) onbebouwd, weinig renderend bouwland
(Molemans, 1979-94).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Braak wordt meestal omschreven als braakliggend stuk
grond. Mogelijk is ook de oorspronkelijke betekenis van
het woord: ‘breken’ = ploegen. Over het braak liggen van
grond zegt Draye: ‘Het drieslagstelsel waarbij 1 jaar
wintergraan, 1 jaar zomergraan en het 3de
jaar de grond braak lag, werd in Vlaanderen in de 14de
eeuw al niet meer toegepast. Op de magere gronden van de
Kempen zal het lange tijd in zwang zijn gebleven’.
Volgens Buiks is in de Baronie het braak liggen van
grond al snel vervangen door teelt van gewassen als
rapen, klaver e.d.. Een bijkomende factor was dat de
boeren niet gehinderd werden door de ‘Flurzwang’, een
verplichting om op delen van de dorpsakker hetzelfde
gewas te verbouwen. Op de braak kon het vee geweid
worden, tenminste zolang het braak liggende perceel niet
‘gebroken’ werd. De braak diende behalve voor het
herwinnen van de vruchtbaarheid ook voor het verwijderen
van onkruid. Om dit laatste te bereiken moest de braak
veelvuldig geploegd worden en daarna geëgd. Braak
liggende grond werd het eerst geploegd in juni
(braakmaand). Tevoren kon het vee er ongestoord op
weiden. Men vindt wel eens pachtkontrakten over het
braak laten liggen van een deel van de landerijen in het
laatste pachtjaar.
‘Brakelen’ en ‘brekelen’ zullen vermoedelijk zijn
afgeleid van ‘braak’ + lo [elen-uitgang]. Tijdens de
braak herstelde de natuurlijke rijkdom van de grond zich
enigszins o.a. door de werking van bepaalde vrij levende
stikstofbindingsbacterieën. Onvruchtbare gronden lagen
het meest braak. Een ‘hoogbraak’ is een hoger gelegen
ontginningscomplex. (Buiks 1990:53; Draye 1941; Buiks
1990:72; Buiks & Leenders 1993 dl.5:562.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, 19 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Dirskes Stukken |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Een
parceel teullant en canten gelegen alhier op Ham groot
ontr. 2 1., genaemt de
dirskens stukken, in sijne reengenoten aldaer
[RAVll0-237v (1793)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Ham. Het eerste lid is
vrouwsnaam (Dirris = Theodora). |
Ligging:
|
Perceel nr. 15 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Ergickse Strepen, Ereckes Strepe |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Egickse strepen [HH127-2 (1406-1421)]
ex
erghicksestrepen [HH128-23 (1421-1471)]
erghicksstrepen [HH133-47 (l507)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Het eerste lid is misschien een
afleiding van mnl. eggich (egich,
eckich) ook eggerick, eggerich: met kanten of puntig (Verwijs
en Verdam, -586); het zou
dan
percelen met een hoekige vorm kunnen betreffen.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 12 |
Opmerkingen:
|
Het is geen hoekig perceel, maar een regelmatige
“streep” (langgerekt perceel), wat de naam ook al
aangeeft. Ik denk dat de veldnaam afgeleid is van een
persoonsnaam.
|
Naam:
|
Faessen Acker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Jan
Aert Faese acker, in creugestraet [GVE12-109 (1778)]
tegen faassenacker op ham [GV (1790)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in het grensgebied van Kruigestraat en
Ham. Het eerste lid is een
persoonsnaam. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 10, 11 |
Opmerkingen:
|
Perceel nr. 10 was in 1722 in handen van Jan Faessen
van Lieshout. |
Naam:
|
(op, aen) het Ham |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Quondam manso dicto vulgaris hamme [GVIE2 (1368)]
in
parochia de vechel in locum dictum op den ham Godefridi
de Erpe [GVIE2 (1391)]
de
hoeve 't goet te ham in Vechel [BP1184-100 (1405)]
hoeve op hamme [BP1437-53v (1438)]
hoeve hamme [GVE2-39 (1500)]
sijn
lant op ham [GVE15-8 (1624)]
1/3
beemt agter ham, twee karre hoijgewas [GVE12-128v
(1777)]
op
ham [kad. (1832)];D 866-984
het
ham in de nieuwe veldjes [N. (1891)]; D 1026, 1027 (b:
66.70).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied aan de noordzijde van de Zuid- Willemsvaart,
grenzend aan Erp. 't Ham is een groot stuk grond in
Veghel. Als toponiem is het gebruikelijk voor spits
toelopende percelen. Dit is in ons geval niet meer na te
gaan. De grenzen van 't ham zijn wel zo vaag, dat
niemand meer precies weet, waar het begin en waar het
einde is. het is een buurtschap. Ook in de hydronymie
komt het woord voor. De naam Hemelrijk kan een
volksetymologische vervorming zijn van 'heem, grens (Lindemans
1928, -150) en rike, gebied, of van ham, hemmekin, inham,
afgeperkt of omheind stuk grond (Frans Claes, Naamkunde
1987 -69).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
ex manso op ham (1391, Schriften Smulders)
Ham afgeleid van ‘hamma’ betekent: landtong uitspringend
in een inundatiegebied. Het kan ook een bocht in de
rivier zijn. De meanderende (grens)rivieren vertoonden
veel bochten en kronkels en de naamgeving ging over op
tegen de rivier aanliggende gras- en hooilanden of
beemden [redactie]. Men dient ook rekening te houden met
de familienaam van den Ham en Hammen. Hamsvoort en
Hamsfort [in Middelrode verbasterd tot Haffert] kan een
voorde zijn bij een inham van de beek. Verwant aan dit
element, maar niet voorkomend in de cijnskringregio, is
het woord ‘hem’ = hoek aangeslibd land, weiland in een
rivierbocht of aan een water. De oorspronkelijke
betekenis van ‘ham’ en ‘hem’ is omheind stuk land, af te
leiden van het ww. hemmen = hinderen.
Gijsseling 1954; v.Berkel & Samplonius 1989:80.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 2, 7, 9, 12-16, 21, 22, 24, 25 |
Opmerkingen:
|
Ik sluit me aan bij de verklaring gegeven door Beijers
en Van Bussel.
|
Naam:
|
(op, aen) het Havelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyt
erffenissen aen dat havelt gelegen [GVIE2 (1443)]
in
die nederboect aent havelt Hs- (1519-1538)]
zijnen hoff ende lant aen't havelt [GVE15-33 (1624)]
uytten aabempt aen't havent [HH163-2 (1714-1783)]
hertgang 't havelt [GVE12-107 (1778)]
het
haveld [kad. (1832)]; D 1131-1256
het
haveld [N. (1883)]; D 1231 (b: 45.10)
In
't goet te hanvelt [BP1184-182v (1405)]
die
hoeve te hanevelt en die hoeve te hanenvelt [BP1208-229v
(1439)]
huis
die hovel aent haenvelt [Hs- (± 1495)]
sitis in prochia de Vechel ad locum dictum aent haenvelt
[GVIDI-3 (1532)]
't
goed van Haneveldt [Mrv1325-4 (1633)]
't
goed van Hanevelt, Vechel, genaemt de Lankveltse hoeve
[Mr92-72 (1780)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Buurtschap en gebied aan de oostzijde van de dorpskom,
zuidelijk van de weg naar Erp. Misschien een nevenvorm
van of ontstaan uit het toponiem Davelaar (zie Davelaar).
Op grond van bovenstaande opgave zou men gelijkenis
verwachten met Hamveld. Maar 't Havelt en 't Ham zijn
twee onderscheiden stukken grond. De namen zijn nog
algemeen bekend. Misschien is een etymologie oorspr.
hovevelt aanvaardbaar. Bij contractie (korte -e- staat
tussen gelijke consonanten) ontstaat hovelt. In
dialectische uitspraak misschien vervormd tot Havelt.
Bij deze constructie zou eveneens een naam "Hoffelt" of
"haffelt" mogelijk zijn. Een tweede mogelijkheid is
wellicht een vorm: ho-veld, een hoog veld.
Haanveld is vermoedelijk
identiek met het Hamvelt. Het eerste lid kan ook een
persoonsnaam zijn vgl. Henrick Willem die Haan 1431 (Kl.V.P.
-103v).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Hanvelt (Leenboeken 1312)
Soms staan haantoponiemen in verband met de cijns die op
het betreffende perceel rustte, een haan. Meestal echter
moest de cijnsplichtige kapoenen, ganzen of hoenders
leveren aan de cijnsheffer.
Ook kan het afleiding van een familienaam zijn, nl. de
familie Hanen, die verspreid voorkwam in de cijnskring.
Haannamen kunnen ook refereren aan plaatsen waar
hanengevechten werden gehouden of aan plaatsen waar
korhanen of patrijshanen voor kwamen. Het baltsen van
korhanen in het voorjaar gebeurde op speciale plekken op
de heide. Dit spectaculaire gebeuren in de vroege
ochtend zal niet onopgemerkt zijn gebleven. Korhoenders
komen voor in de overgangsgebieden tussen open
heidevelden en bossen en op de randen van de akkers,
moerasgebieden en broekgronden. De aanwezigheid van
bomen, bij voorkeur in verspreide lage bosjes grenzend
aan open plekken, ontstaan door afbranding, was
essentieel voor hun biotoop. De vogels fourageerden
daarbij op de (kleinschalige) akkers en broedden op de
heide. Benamingen naar vogelnamen komen in de toponymie
frequent voor.
De Vlierdense Haanakker is waarschijnlijk een
verbasterde vorm van de Hagenakker. Zo kan Handelaar
onder Kalmthout gevormd zijn vanuit Haanlaar.
Knippenberg 1954:106; Buiks 1990:99; Trommelen 1994:236;
Buiks & Leenders 1993 dl.3:313; Beijers 1992:146.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 3, 4, 6, 7, 10, 13-17, 21 |
Opmerkingen:
|
Een iets oudere vermelding dan die gesignaleerd door
Beijers en Van Bussel is de persoonsnaam Willem van
Hanevelt vermeld in de uitgiftebrief van Jekschot in
1311. Havelt is waarschijnlijk een evolutie uit Hanevelt.
De verklaringen gegeven door Cornelissen zijn niet
overtuigend. Beijers en Van Bussel wijzen op de
mogelijkheid van een “cijnshaan”. Daarvoor bestaan geen
aanwijzingen. Blijven over: verwijzing naar een vogel,
of een persoonsnaam (of een onbekende andere
verklaring). Vernoeming van een gebied of perceel naar
een vogel was zeldzaam en vernoeming naar een persoon
gebruikelijk, zodat de verklaring “vernoeming naar een
persoon” de voorkeur verdient.
|
Naam:
|
op Heemberg |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Situm in parochia de Vechel ad locum dictum aen ghenen
heeberch [GVIE2 (1431)]
arcam et ortum sito in prochia de Veehel ad locum dictum
hoeberch (herberch) [GVIE2
(1432)]
den
dries in loco dicto op heemberch [Hs- (1519-1538)]
aant
havelt op heemberg [GV (1556)]
de
stucke of den ecker teynen den hoff heemberch genaemt
[GVEI5-13 (1634)]
heberg [HH 163-1 (1714-1783)]
van
huijs ende hoff mette erffelijeheyd gelegen onder
heeberg [HHI63-19 (1714-1783)]
1
perceel teulland, groes, houtwas en geregtigheden op 't
Ham genaemt heemberg bij rielandshoef [N. (1815)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Mnl. heem betekent o.a. erf,
afgescheiden, omheind stuk grond,
vgl.mnl. heemwerf Heem, woonplaats, in engere of ruimere
zin, derhalve hetzij (iemands)
huis,
woning, verblijf, hetzij (iemands) vaderland,
geboortegrond enz. (W.N.T. -286).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Volgens Blok doet met de heemnamen een nieuwe categorie
nederzettingsnamen haar intrede. Daarvoor was er slechts
sprake van namen die op water, bos, hoogten of
persoonsnamen duidden. De heemnamen geven informatie
over de nederzettingen, soms in combinatie met
persoonsnaam maar ook in samenstellingen met
geografische begrippen, bv. Dalem (dal), Heukelom
(heuvel), Bruchem (broek), Berghem (berg) e.d. In een
enkel geval wordt er een ontginning mee aangeduid zoals
in Rossem-Rothem (rode + heem).
Heemnamen zijn dateerbaar van de 4de tot de
10de eeuw. Ze komen voor in de
vroegmiddeleeuwse bronnen, vaak gecombineerd met
archaïsche persoonsnamen. Het suffix -hem is ontwikkeld
uit -heim. In verzwakte vorm heeft het allerlei
gedaanten aangenomen, nl. -em, -om, -um. ‘Heim’ duidde
op een plaats bewoond door een enkeling of een groep, al
dan niet met elkaar verbonden in een familie-of
dienstverband. ‘Hem’ wordt in sommige namen
voorafgegaan door -inga, waaruit dan -ingaheem, -ingem,
-egem, ontstonden, zoals in veel Belgische plaatsnamen.
De meeste overige heemnamen hebben volgens Helsen,
althans in de Antwerpse Kempen, als eerste bestanddeel
meestal een of andere soortnaam als laar, berg, els en
hout.
In Brabant zijn heemnamen niet overvloedig
vertegenwoordigd. Voorbeelden langs de Dommel en de Aa
en op de zuidkant van het Kempisch plateau zijn Dalem,
Molhem, Heusden, Erpekom, Vossem, Stratum en Berlicum.
Die van het Dommeldal en Aadal liggen deels in de
cijnskring Helmond. De verbreiding en de geschiedenis
van de heemnamen bevestigen het archeologische beeld, nl.
een dichtere bewoningscontinuïteit vanuit de Romeinse
tijd in het oostelijk deel van het rivierengebied ten
opzichte van een sterke heroccupatie in de Merovingische
en Karolingische tijd in het westelijke gedeelte, waar
de heem-namen een nieuwe positie konden innemen.
Blok dateert het merendeel van de heemnamen in de 4de
eeuw toen de tweede germaniseringsgolf over onze
gewesten trok; het element hoort volgens hem tot de
oudste relicten uit de Frankische periode. Na het jaar
358 bevolkten de Franken de streek tussen Eindhoven en
Tilburg. Op basis van Echternachse oorkonden uit de 8ste
eeuw blijkt dat ook oostelijk van de lijn
Tilburg-Eindhoven Frankische edellieden zich hebben
gevestigd m.n. in de driehoek Bakel-Deurne-Vlierden.
Blok 1991:19; Blok 1978:223; Helsen 1978; Gijsseling
1978:1; Buiks 1990:52; v.Berkel & Samplonius 1989:17;
Theuws 1988:173; Bach 1954 dl.1:134, dl.2:323; Buiks
1986 dl.19:34; Buiks 1984 dl.9:39.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 19-21. De naam had betrekking op een wat
groter gebied. |
Opmerkingen:
|
Op de topografische kaart is met de hoogtelijn van 10
meter een terreinverhoging aangegeven ter hoogte van
perceel nr. 5-10. Dit zal de oorspronkelijke Heemberg
geweest zijn.
|
Naam:
|
Heesacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Et
usque heesacker et de heesacker usq, [GVI (1310)]
ex
hezecker [HH128-16 (1471)]
ex
agro dicto heesacker [HH133-1O (1507)]
van
de heesacker [HH163-26 (1714-1783)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Benoeming naar de ligging nabij een
perceel de Hees genaamd (of
naar
begroeiing rondom met kreupelhout). Benoeming naar
persoonsnaam Heesakkers
lijkt ook mogelijk.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
‘Hees’ is over het algemeen laagstammig hout,
struikgewas of jonge bomen, afgeleid van het germ. *
haisi > hasi > hesi > hees. Het komt frequent voor,
zowel in plaats-, gehucht- als veldnamen. Veldnamen zijn
deels afgeleid van de gehuchtnaam ‘Hees’ zodat niet
altijd sprake is van verwijzing naar de oorspronkelijke
begroeiing. Hezemans meldt dat ‘hees’ aanvankelijk zowel
in Nederland, België, Duitsland als Engeland voorkomt
als jong beukenbos en later struikgewas van allerlei
loofhout.
Het kan ook de benaming zijn voor een open plek in een
bos waar de Keltische god Hesus of Esus werd vereerd. Op
de Hees onder Erp stond een heilige eik. In 1761 werd
daar ter plaatse het ‘land aan de H.Eik op Heesch’
vermeld. Langs de oude handelsroute Aken-Gulik-Nijmegen
moet in de buurtschap Hees bij Weeze een heiligdom met
offeraltaar voor Hesus opgericht zijn geweest.
Afleidingen van ‘hees’ zijn heester en heister met als
oude betekenis jonge loofboom, speciaal jonge beuk, maar
ook jonge eik. Van de gehuchtnaam de Hees zijn
familienamen afgeleid als van der Heze, Verhees,
Hezemans/Heesmans, Heesakkers e.d., die in de cijnskring
verspreid voorkomen. Het element ‘hees’ komt in Brabant
al vroeg voor. Het oorkondenboek meldt o.a. Hezia (784),
een gehucht onder Eersel, Hese (1203), Hesebenne
(1225), Heseuuic (1233).
Moerman 1956; Molemans 1976:477; Helsen 1978:56;
Molemans 1975:44; Mennen 1992:46; Hezemans 1970:68;
Meuwese 1955:125; vd Schaar 1969:118; Gijsseling 1960;
Smulders 1962; Beijers & Koolen 1988; Beijers 1992:
148,149, 239.
Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert
het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en
minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen
en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief
benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van
omheind terrein, anderen die van een open plek in het
bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants
wijst erop dat er van de 14de tot de 16de
eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan.
Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar
voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv.
een groene haag, maar een van planken en balken, die
vooral berekend was op kweekdieren.
Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse
voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die
evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer >
Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer
> Geelders, Hollaer > Holder etc. De FN ‘van Elderen’
verklaart hij als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij
wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in
oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.
Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de
landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens
Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen
vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij
voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd.
De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht
kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden.
De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat
laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en
Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze
gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd
en dat ze een latere fase van verdere of interne
kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de
laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere
bewoning.
De Bont geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals
Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, Notelaar
e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd
dan ‘hlar’. Het gaat dan om een verwijzing naar een
oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie.
Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig
terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te
moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al
of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt
werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor
een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt
niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid
aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke
ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen-
en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont
veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen
van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk
is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de
‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het
kappen en plat branden van delen van het bos werd een
geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn
bosbegroeiing beroofd.
Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969
dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45;
Roelandts 1946:41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442;
de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws
1988:181. |
Ligging:
|
Perceel nrs. 3-4 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Kreugestraat |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Groes aen de creugestraet [GVEI2-33 (1778)]
creugherstraat, havelt [GVIIE13 (1792)]
de
kruigestraat [kad. (1832)]; D 340-369
de
kreugestraat [N (1839)]; D 362-371 (hu.,schu., erf, b en
w: 3.64.00)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Gebied nabij het Havelt. Het eerste lid is wellicht
'kruigen" dialect voor "kruiwagen".
|
Ligging:
|
Perceel nr. 1 grensde aan een zijde aan de Kreugestraat
|
Opmerkingen:
|
De verklaring van Cornelissen overtuigt niet. Het is
moeilijk om een kruiwagen met deze weg in verband te
brengen. De weg lijkt niet zo smal dat die alleen met
een kruiwagen begaanbaar was.
|
Naam:
|
Marten Meeussen lant |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 18 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar een eigenaar van vóór 1702.
|
Naam:
|
Schoot |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
schoot (scoet) havelt in lankvelt [Hs- (1531)]
hooywas int achoot, land int schoot ('t goet 't haenvelt)
[Mr1322-65 (± 1608)]
de
schoot agter ham [RAV158-85 (1730)]
teulland en kanten houtwas gelegen op het ham genaamd de
schut [N (1816)]
de
schoot [N (1876, 1891, 1895)]; D 952 (b: 96.70), 954 (b:
91.10).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Scho(o)t beboste hoek zandgrond, uitspringend in een
moerassig terrein. Diverse
nuanceringen zijn mogelijk (M. Top. Valk. -110).
Ligging op het Ham. "Schootakker"; afgeperkte akker, mnl.
schoot, schot "het schutten
van
vee"
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Een ‘schoot’ is in het algemeen een beboste hoek
zandgrond uitspringend in een moerassig terrein of een
afgesloten stuk grond, een omheinde ruimte voor vee of
een ‘zoom’ of afgedamde waterplas. Bij de laatste
verklaring gaat het vnl. om het woord ‘schut’. In het
Angelsaksische taalgebied wordt een deel van de
schootnamen gevormd met plant- of boomnamen, terwijl in
onze streken combinaties met diernamen frequent
voorkomen. Een combinatie met een persoonsnaam wordt
zelden aangetroffen.
Sommige ‘schoten’ vindt men in nederzettings- en
gehuchtnamen terug. Men vermoedt hierin een afleiding
van het germ. * skauta. De schoot-namen zijn bijzonder
talrijk in de Belgische provincies Antwerpen en Kempen.
Het mnl. schot of schut kan een plaats zijn waar men
iets bergt of in veiligheid brengt, zoals een
varkenschot of een schutskooi, waarin het buiten het
weidegebied rondlopende vee werd ‘opgeborgen’.
Soms komen ‘schoot’-namen voor, die een andere oorsprong
hebben. Smulders geeft het voorbeeld van Enschot, wat in
de 14de eeuw ‘Enschit’ of ‘Enscyt’ heet en
waarbij gedacht moet worden aan een samenstelling van
einde + scheiding, een grensgebied. De grens tussen
Oost- en West-Tilburg zou midden door Enschot gelopen
kunnen hebben.
Theuws wijst erop dat nederzettingsnamen die eindigen op
-donk of -schoot zich vnl. bevinden in de diffuus
bewoonde gebieden, bewoonbare plekken van beperkte
omvang met een perifere ligging. Het element ‘schut’ kan
ook staan voor grondeigendommen van het plaatselijke
schuttersgilde wat in de volksmond vaak werd aangeduid
met ‘de schut’. Denk bv. aan namen als de Schutsakker en
de Schutsboom.
de Bont 1969; Helsen 1978; Molemans 1977; Buiks
1990:178; Ekwall 1974:407; Buiks 1992:47,49; Gijsseling
1960; Moerman 1956:205; Smulders 1955:126; Theuws
1988:179.
|
Ligging:
|
Perceel nr. 26 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Vrenssen Acker, Vriessen Acker, Vriesacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleer de veldnaam Vrenssenacker op het
Middegaal.
Landt den vriesacker [GVE12-159 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Vrenssen Acker: het eerste lid zal een persoonsnaam zijn
vgl. Adrianus Vrenssen, 1833 (Kl.Bev. V.).
Vriessen Acker: onbekende ligging. Het eerste lid zal
een persoonsnaam zijn vgl. Johannes Godefridus de Vries,
1853 (Kl.Bev. V.).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 5, 8 |
Opmerkingen:
|
De veldnamen Vrenssen Acker en Vriessen acker worden
allebei gebruikt voor perceel nrs. 5 + 8. Vrenssen Acker
wordt iets eerder genoemd (in 1720) dan Vriessen Acker
(1722). De gegevens zijn nog te spaarzaam om daaruit te
concluderen dat Vriessen Acker is geëvolueerd uit
Vrenssen Acker. Het kan ook om een slordigheid in de
administratie van de bede gaan. Beide mogelijkheden zijn
dus open. Beide namen zijn afgeleid van een eigenaar:
Vrenssen acker van Laureijns en Vriessen acker van
Vriese. Op Heemberg kwam ook de Vriessen Hoef voor,
genoemd naar een eigenaar uit de vijftiende eeuw.
|
Naam:
|
Vriessen Hoeff |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uytte vriesse hoeve [HH163-55 (1714-1783)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Vgl. ook Aert die Vrieze, 1447
(BP-2800).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 19 |
Opmerkingen:
|
De naam is een verwijzing naar Ancelinus, zoon van
Johannes Frise, die dit perceel in de eerste helft van
de vijftiende eeuw bezat.
|
|