Naam:
|
Aalders Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
- |
Verklaring door Cornelissen:
|
Eeusel, afgeleid van eeuwen “voeren” is gangbare
Kempische benaming voor weiland meestal van
minderwaardige kwaliteit (M. Top. St. Huibr.Lille,
-133).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Eeuwsel wordt verklaard als een droge zomerweide, veelal
in particulier bezit en omheind, een schrale weide of
een weide in de bossen. Dit toponiem komt in het zuiden
van de Baronie geregeld voor, maar in het oostelijk
gedeelte van Brabant is het al even frequent [redactie].
Te Overpelt was een ‘eusel’ een kunstmatige weide i.c.
ontgonnen heide of woeste grond met buntgrassoorten
begroeid en in gebruik als veeweide, primair voor
schaapskudden. Volgens Lindemans zijn de eeuwsels in de
Belgische Kempen het eerste stadium bij de ontginning
van heide tot cultuurland. Het is niet precies te
achterhalen tot wanneer de eeuwsels als veeweiden hebben
dienst gedaan, maar zeker niet langer dan de 16de
eeuw.
Dat de eeuwsels goede hooilanden waren is
onwaarschijnlijk vanwege de bodemgesteldheid, nl. matig
natte zandgronden. Veel eeuwsels zijn thans als weiland
in gebruik omdat de grond voor hooiland niet vochtig
genoeg is en voor bouwland te nat.
(Lindemans 1946:2; Pijnenburg 1976:1; Buiks 1984
dl.9:32; Mennen 1992:217; Buiks & Leenders 1993
dl.4:383; Molemans 1976:314; Lindemans 1952; Helsen
1978:116.)
|
Ligging:
|
Perceel nr. 13 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Binnenvelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze naam op veel plaatsen in
Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Een binnenveld is een door omliggende akkers of
aangelagen ingesloten stuk grond en enkel over deze te
bereiken. (M. Top. Valk.)
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Meestal zal het gaan om een ligging direkt bij een
hoeve. Men kan denken aan een stuk grond dat besloten
ligt tussen andere percelen en dat via het recht van
overpad voor buren bereikbaar was. In dit verband kan
ook in aanmerking komen de veldnaam ‘bijn’. Grondvorm
hiervan is biwunda in de betekenis van ‘omheind land’;
meer specifiek een (door koop verworven) stuk uit de
gemene gronden, vgl. d’n Bijnbeemd. Wegnamen met het
element ‘binnen’ duiden verbindingen aan die binnen of
midden in een bepaald gebied lopen. Ze zijn veelal de
kortste verbindingen tussen twee punten. Mogelijk
correspondeert ‘binnen’ ook met ‘benne’ (Buiks 1990:58;
Molemans 1976:151; Molemans 1975:67; Mennen 1992:322.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3-5, 10 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Groot Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
het
groot eeuwsel [N (1874, 1888)]; A 405, 406, 413 (w:
73.60), D 1020 (b: 1.40.80).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Verspreide ligging. Benoeming naar de grootte |
Ligging:
|
Perceel nrs. 6, 7 |
Opmerkingen:
|
Daar in de buurt lag ook het Cleijn Eeusel.
|
Naam:
|
Houtacker |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Lant
op Middegael houtacker [GVE12-186 (1777)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Middegaal. Benoeming naar
begroeiing of omwalling met
geboomte |
Ligging:
|
Perceel nr. 14 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Houtveltjens |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 17 |
Opmerkingen:
|
Dit perceel zal met bomen of struikem begroeid zijn
geweest.
|
Naam:
|
Cleijn Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Het
cleyn eeussel op Middegael [GVEI2-9 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Middegaal |
Ligging:
|
Perceel nr. 12 |
Opmerkingen:
|
Benoeming naar de grootte, daar in de buurt lag ook het
Groot Eeusel. |
Naam:
|
Colart, Collaart, Coolaart |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Op
land gezegd callaer [GZG-212 (1390)]; van huys en hof
met aangelegen lant genaamd
den
collart [HH163-4 (1714-1783)]; een eeuselvelt collaart
[GVE12-212 (1777)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging. Mogelijk afgeleid van een
persoonsnaam Callaars is een in Veghel
nog
algemeen bekende familienaam.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel:
|
Aan ‘kol’ worden twee betekenissen toegekend, nl. (1)
een geringe hoogte in het landschap; (2) een synoniem
van ‘koud’. Sommigen tenderen meer naar ‘kuil’, hetgeen
zou duiden op een depressie of laagte in het landschap.
Kol kan ook wijzen op de plaatselijke begroeiing met de
kollebloem of klaproos [Papaver]. Met kollebloem wordt
overigens in sommige streken de waterlelie [Nymphaea
alba] bedoeld [redactie].
v.Berkel & Samplonius 1989:100; de Vries 1962:95;
Molemans 1976:908
Aard:
Betekent in het algemeen: stuk bouwland of akker,
gemeenteweide, gemeenteheide, gemeentebos of
gemeentegrond. In de Belgische Kempen is de
oorspronkelijke betekenis ‘open, onbebouwd land’, in
tegenstelling tot Belgisch Brabant en ZO Vlaanderen
waar dit woord juist vruchtbare, alluviale gronden
aanduidt.
In de omgeving van Breda komt het woord verspreid voor
en geeft ‘aard’ een gemeynte aan, een plaats waar een
beperkt aantal geërfden het vee laten weiden en waar ook
turf gestoken werd gedurende een aantal dagen. De Aard
van Breda bv. maakte deel uit van gemene gronden die in
1280 aan inwoners van die stad geschonken werden.
Waarschijnlijk waren er voor 1280 al aanzienlijke delen
van de gemeynt in cijns gegeven aan particulieren. De
gerechtigden zagen hoe de gemeynt steeds kleiner werd,
hetgeen voor de keuterboeren moeilijkheden opleverde.
Zij beschikten over weinig weidegronden. Over
gebruiksrechten zijn geen gegevens bekend.
Waarschijnlijk is het gebied al in een vroeg stadium
ontgonnen en onder particulieren verdeeld.
In een naam als ‘Aardakker’ is sprake van een
tautologie, niet ongewoon in de toponymie. Of is het
een benoeming van een soort mest, bestaande uit keuken-
en tuinafval, kippemest, kaf of ander afval ? In elk
geval zat er geen stro in. Hierdoor was de ‘ert’ zo kort
dat deze gemakkelijk verspreid kon worden over akkers en
weilanden. Meestal werd ‘ert’ gebruikt voor weilanden.
Soms is het element moeilijker herkenbaar omdat het
voorkomt in de varianten -ert en -erd.
In de Antwerpse Kempen heeft ‘aard’ gewoonlijk
betrekking op een uitgestrekt gebied dat er wild en
woest bij lag en ten dienste stond van de gemeenschap
van een bepaald dorp of gehucht. Ze mochten de aard
gebruiken voor het weiden van vee, vooral schapen, voor
het steken van turf, het ophalen van heiplaggen en
strooisel voor de dieren. Het gebruik van de aard was
wel gebonden aan een bepaalde reglementering. In
‘Aartgat’ moet men meer denken aan een opening in de wal
rondom de dorpsakker, ook wel eens aangeduid met namen
als mannegat, schoorgat of koutergat. In ‘Aartbrand’ of
‘Ertbrant’ kan de betekenis zijn:
* turfwinningsplek op de heide, in een ven
* door brand vrijgemaakte ontginningsplek
* plek waar brandstof voor de heerd of haard gehaald
werd.
Men kon akkerland zelfs laten verwilderen of ‘aard
laten’. Na verloop van tijd kreeg ‘aard’ zijn eigen
vaste betekenis, zoals heide, akker, beemd,
braakliggend, woest en vochtig terrein. Men ging het
toepassen op de grote ‘aardachtige’ vroente, terwijl
daar, zoals ook elders, het woord in gebruik bleef voor
afzonderlijke percelen van slechte kwaliteit. In het
Duitse taalgebied bestond het woord in dezelfde
primaire betekenis. Het wordt aangetroffen als -ert en -ort.
Ook is -aard of -erd een suffix dat in akkernamen
voorkomt en soms moeilijk te scheiden van ‘aart’.
Bogert, Bogaard, Bogart e.d. worden door ons niet als
‘aard’-namen beschouwd. De keuze van de
praktijkvoorbeelden is hier en daar zeker dubieus.
Wellicht dat in bepaalde gevallen de voorkeur gegeven
moet worden aan het element kart/kaart. In hoeverre een
toponiem als ‘Aardenborch/Aardenburg’ in de betekenis
van een burcht in de omgeving van de ‘aard’ bij dit
element thuis hoort is moeilijk te beoordelen. Ligt er
een verband met ‘aar’ [redactie]?
Bach 1953-54; Osta 1989:110-129; Molemans 1977; Buiks
1990:39-40; Helsen & Helsen 1978:76.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 6-14 |
Opmerkingen:
|
Mogelijk samengesteld uit “Col-’ (verhoging in het
landschap) en “=aard” (bouwland). Op de
hoogtekaart van 1965 is overigens ter plekke geen
duidelijke terreinverhoging waarneembaar. Wellicht
hoorde het toponiem oorspronkelijk thuis aan de overkant
van de weg bij de
Quint,
waar deze veldnaam ook genoemd wordt.
|
Naam:
|
Coolders Velt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nr. 10 |
Opmerkingen:
|
Verbastering van Colaarts Velt.
|
Naam:
|
Laegh Middegael |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoeve laegh middegael [Mrv91-113 (1719)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Hoeve van onbekende ligging op het Middegaal. Benoeming
naar de lage ligging.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-5 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
op Middegael |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyter hoeven middegael ende scoerfde hoeve [GVIE2
(1387)]
ex middegael dicta [HH128-4 (1471)]
hoeve met toebehoren genaamd de hoeve van middegael
[GZG-1993 (1556)]
eene schoone huysinge ofte casteeltje met de
neerhuysinge, schure, hoff boomgaard, ackerland, hoy
ende weylanden, malkanderen in eenen plack aangelegen,
gelegen tot vechel ter plaetse genaemt middegaal
[Mrv91-14 (1698)]
het eerste rodth het middegael bestaende in 27 huysen,
beginnende aen de kilsdoncxe sluys [GVIIB28 (± 1700)]
middegaal [kad. (1832)]; A 641-686
op het middegaal [N (1843)]; A 369-370 (b: 49.90)
een perceel hooiland genaamd de middegaal in de
Aa-broeken te Veghel [N (1857)]; A 703-704 (ho: 1.90.60)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Middegaal: Wellicht te interpreteren als midden-gaal,
vgl. middenbroek, een tussen twee andere broeken gelegen
laagland (Verwijs en Verdam -1534 middenbroecgaal). Het
W.N.T. vermeldt: onvruchtbare plaats in akker en
weiland, natte en modderige plaats. Eng. galls en gauls
en hoog duits Wassergalle. Mansion zegt: galle =
onvruchtbare plek in een akker. Hij verwijst naar het
Bremer dialekt dat Gühl kent als “niedriger Grund, durch
ein Wasserlaub geht”. Veel voorkomende vormen met Unlaut
zijn gel, gehl, gole, göhle en gal, steeds met de “keel”
als bijvorm. (..) (Hs-146). Inderdaad is het Middegaal
een laaggelegen gebied.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
In 1189 wordt in Noord Brabant een ‘gala’ vermeld.
Ofschoon er een Brabantse plantenaam ‘hete gaal’ is, zal
eerder aan een lo-naam gedacht moeten worden. Het eerste
deel blijft dan onduidelijk.
Of is het een samenstelling van ‘a’ en het germ. *gal =
zingen, razen, het zingende of razende water. Aangezien
vogelnamen dit suffix vaker vertonen is te overwegen er
een aanduiding voor vogel in te zien. In dat geval zou
‘gaal’ vogelwater betekenen.
Een relatie met de PN Gale of Galo, een vleinaam bij
Galbrecht en Galfrid, is ook niet uitgesloten. In
Galder lijkt het element ‘gal’ afgeleid van *gald - haru
= onvruchtbare hoogterug, vgl. het mnl. gelde of het ohd.
galt = onvruchtbaar. Bij de Peesgal of Pesegal onder
Lieshout lagen de Lieshoutse beemden. Dit gebied werd in
1246 definitief eigendom van de monniken van Floreffe,
later Postel. De ‘piscaria de Dunouwen et Pesegal’
duidt op oude visrechten. (v.Berkel & Samplonius
1989:62; de Vries 1962:61; Buiks 1988 dl.21:8; Knoop &
Merkelbach 1987:56.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-19 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Middegaels Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
-
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 6, 7 |
Opmerkingen:
|
Eeusel gelegen op het Middegael. |
Naam:
|
Nieuwveld |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert deze veldnaam op verschillende
plaatsen in Veghel. |
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar het (recente) tijdstip van ontginning /
ingebruikname |
Ligging:
|
Deel van perceel nrs. 1, 2, 5a |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Streep |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Cornelissen signaleert dit toponiem op verschillende
plaatsen in Veghel.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm. Langwerpige percelen.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Een ‘streep’ is de gangbare benaming voor een
langgerekte smalle akker of strook land. Het betreft een
vormaanduiding. Meestal liggen percelen met deze naam in
de dorpsakkers. In het oosten van Brabant bestond een
deel van de oude dorpsakkers uit smalle percelen, door
Kakebeeke aangeduid als ‘langrepelakkers’. Het element
‘streep / strijp’ zou ook voorkomen in laat ontgonnen
beemden- en moerasgebieden. Turfvelden waren altijd in
kleinere stroken verdeeld. In beemdgebieden was een
groot aantal waterafvoerende sloten noodzakelijk,
vandaar dat daar vaak smalle percelen voorkomen.
(Buiks 1990:193; Molemans 1976:1518; Moerman
1956:223; Kakebeeke 1975:36; v.Berkel & Samplonius
1989:174.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 8, 19 |
Opmerkingen:
|
-
|
|