Vanaf 1190 moest een cijns betaald worden voor percelen die van
de gemene gronden gekocht werden.
In het hertogelijk cijnsboek van 1340-1353 komt onder de
Sint-Oedenrode, cijnzen betaald op Sint-Remigius, een cijns voor van 8
hoenderen betaald door Ancelinus van Eerde. In hetzelfde
cijnsboek wordt deze cijns in drie delen gesplitst, waarbij een
van de afgesplitste delen schrijft dat 2 hoenderen betaald
worden voor een bunder. Het oorspronkelijke cijnsgoed was dus 4
bunder groot.
De hertog van Brabant had in 1314 zijn Peellandse cijnzen aan de
heer van Helmond overgedragen. Cijnzen voor nieuwe uitgiften
werden hierna weer aan de hertog betaald. In 1314 hield de
hertog wel de hoendercijnzen. Hieruit volgt dat dit
perceel in de periode 1190-1340 uitgegeven is. Het betreft
perceel 29 tot en met 33.
Waarom werd
deze cijns in het cijnsboek van Sint-Oedenrode geregistreerd en
niet in het Veghelse cijnsboek? De reden is dat Ancelinus van
Eerde een inwoner was van Sint-Oedenrode. Waarschijnlijk woonde
hij in Eerde, onder Sint-Oedenrode. Latere cijnsbetalers woonden
niet meer allemaal onder Sint-Oedenrode, maar de cijns bleef
deaslniettemin in het Rooise cijnsboek geadministreerd. In het
hertogelijk cijnsboek van 1340-1353 vonden we enkele cijnzen die
naar een andere plaats verhuisden, omdat de nieuwe cijnsbetaler
uit die andere plaats kwam. Dat was niet noodzakelijk altijd zo.
Voor de hertog van Brabant en zijn rentmeester maakte het niet
uit waar de cijns geadministreerd waren. Zolang zij hun geld
maar beurden.
Mogelijk was
Ancelinus van Eerde identiek met Eeussken van Eerde, die kort
vóór 1350 genoemd wordt als leenman van de hertog van Brabant
van de Hartveltse Hoeve, gelegen in Eerde onder Sint-Oedenroden. Het hertogelijk leenboek van 1350-1374
schrijft over dit leengoed: ‘dit plach te houden Eeussken van
Eerde, die ’t verloerde mit kamprecht tot Ludic’. Eeussken had
dus een geschil om dit goed in Luik met het zwaard uitgevochten.
Hij verloor die strijd. Mogelijk is hij toen omgekomen, want
Ancelinus van Eerde wordt in het cijnsboek in de periode
1340-1353 opgevolgd.
Het in 1190-1340 uitgegeven perceel was aan weerzijden
begrensd met een rechte lijn. Aan weerszijnden lagen percelen
die al voor 1190 van de gemeente verkocht waren. Kennelijk
dateren de grenzen van voor 1190 en is dit perceel nog enige
tijd onverkocht blijven liggen. Mogelijk was er minder animo om
dit perceel te kopen. Het perceel werd "Eerder Woud" genoemd wat
wijst op houtopstand. Kennelijk waren de boeren meer
geinteresseerd in hooiland, vanwege voedsel voor hun vee, dan in
struiken en bomen.
Een dergelijke late uitgifte van een beemd wijst er op dat
de verkaveling van de beemden (gedeeltelijk) in de late
middeleeuwen plaats vond en in de veertiende eeuw afgerond werd.
Dat betekent dat we ook onder de percelen uitgegeven in de
periode 1190-1314 (waarvoor een cijns aan de heer van Helmond
betaald werd), enige beemden mogen verwachten. Een voorbeeld
daarvan is het deel Visser, perceel nrs.
1-2.
Bronnen: ARAB, Archief van het Leenhof van
Brabant inv. nr. 2, fol. 49v; inv. nr. 4, fol. 189. Martien van
Asseldonk,
‘Census domini ducis.
De cijnzen van de hertog van Brabant in de
Meierij van ’s-Hertogenbosch 1340-1351’, in: Noordbrabants
Historisch Jaarboek 16 (1999) 42-43. |