Arme Eeusel - toponiemen

Naam:

 

Arme Eusel

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Halve arme eeuse op watersteegt [GVEI2-139 (1777)]

 

armeneussel aan bundersteeg en busselehecken [GVE13 (1792)]

 

een parceel groesland in twee gegraven, op de watersteeg genaemt de arme eeusels, groot 5 à 6 karren hoijgewasch [RAV1l2-174 (1798)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

-

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 1-5

Opmerkingen:

 

Perceel 4 en 5 waren tot 1749 eigendom van de Armentafel van Veghel.

 

 

 

 

Naam:

 

Beukelaar

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Et de mansu seu bonis dictum ten buekelaer [GVIE-2 (1374)]

 

de hoeve 't goet op beukelaer [BP1187-101v (1411)]

 

ad locum dictum aent beukelair, aent beuchelair in die Heze [Hs- (± 1500)]

 

aent buekeler in verrenberch [Mrv23-110 (1533)]

 

buuckelaar [GVE2-52 (1702)]

 

27 roijen aent beukelaer [GVEI2-48v (1778)]

 

beukelaar [kad. (1832); N (1843)]; B 1045, 1046 (w: 92.70), 1139-1273.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Afleiding met personijicerend suffix -elaar, van beuk. Perceel begroeid met beukebomen

(Hs-). Volgens Van Passen (1967 -133) blijkt een laar in de kempen ovet het algemeen de

betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond waarop men het vee liet grazen (Top. v. Neerpelt. M.).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Varianten met een verzamelsuffix zijn o.a. Boekt en Bokt en met een tot de lo-formatie behorende uitgang, nl. -el in bv. Beukel.

 

Beuken groeien het beste op leemhoudende vochtige gronden. Het element kan zijn afgeleid van het germ. * boko mnl. boeke, boucke = beuk (Fagus silvatica). De beuk komt zowel in het wild als aangeplant voor. De vormen met een verzamelsuffix -t herinneren ons aan middeleeuwse ontginningsactiviteiten, waarbij de ontbossing van het gemengde eiken- en beukenbosarsenaal ter hand werd genomen om meer cultuurgrond voor de akkerbouw te creëren. Deze vorm van ontbossing is al in de vroege middeleeuwen ingezet en naarmate de bevolking toenam werd die intensiever [redactie]. (Buiks 1990:56; Helsen 1978:126.)

 

Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief benut bos onder. De Bont prefereert de betekenis van omheind terrein, anderen die van een open plek in het bos waar hout gestapeld en gehaald kan worden. Roelants wijst erop dat er van de 14de tot de 16de eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan. Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv. een groene haag, maar een van planken en balken, die vooral berekend was op kweekdieren.

 

Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse voorbeelden te geven van oorspronkelijke laarnamen die evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer > Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer > Geelders, Hollaer > Holder etc. De familienaam ‘van Elderen’ verklaart hij  als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.

 

Tavenier propageert een systematisch onderzoek naar de landschappelijke aard van alle laarvermeldingen. Volgens Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen vooral voor buiten de bevolkingsconcentraties die hij voor het Maas-Demer-Scheldegebied heeft uitgekarteerd. De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden. De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd en dat ze een latere fase van verdere of interne kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere bewoning.

 

De Bont geeft voorbeelden afgeleid van boomnamen zoals Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, No­te­laar e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd dan ‘hla­r’. Het gaat dan om een verwijzing naar een oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie. Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen- en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de ‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het kappen en plat branden van delen van het bos werd een geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn bosbegroeiing beroofd.

 

Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969 dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45; Roelandts 1946:­41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442; de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws 1988:181.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 13 lag “naast Beukelaar”

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

Busdries

Vermeldingen door Cornelissen:

 

-

 

Verklaring door Cornelissen:

 

-

 

Ligging:

 

Perceel nr. 15

Opmerkingen:

 

Samenstelling uit Bus- en –dries. Bus verwijst naar bos. Cornelissen: De betekenis van dries is "braakliggend land".

 

 

 

 

Naam:

 

Bussele

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cornelissen signaleert dit toponiem op meerdere plaatsen in Veghel.

Verklaring door Cornelissen:

 

Deze percelen zullen oudtijds met geboomte of kreupelhout begroeid zijn geweest of in de nabijheid van dergelijke percelen gelegen zijn geweest. Bussele is diminutief van bos (M. Top. Valk.).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

Het gaat hier over uit bos ontgonnen percelen. Na de middeleeuwen resteerde er weinig bos in Brabant. De ondergang van de bossen is toe te schrijven aan te intensief gebruik voor houtkap en bosweide en ontginningen voor agrarisch gebruik. Uit andere toponymische elementen blijkt dat er vroeger aanmerkelijk meer bos voorkwam, bv. de vele lo-, hout-, laar- en woud- namen. Het element ‘bos’ is vermoedelijk van later datum dan de eerder genoemde ontginningsnamen en behoort tot een jongere namenlaag. Het diminutief is ‘bussel’ of ‘busselke’, wat overi­gens eerder lijkt te verwijzen naar percelen hak­hout of ge­riefhout dan naar kleinere bosontginningen. ‘Bus’ is te beschouwen als een meervoudsvorm. Na de 13de eeuw gaat bos de oude elementen ‘lo’ en ‘hout’ min of meer vervangen. Het heeft oorspronkelijk meer betrekking op (laag) struikgewas. In het mnl. kennen we ‘bosch/busch’ = struikgewas, vnl. braambos en vlierbos, maar ook hoger geboomte.

 

Gijsseling 1954; Buiks 1969:69; Moerman 1956:40; de Bont 1993:86.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 11

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

Eeusel

Vermeldingen door Cornelissen:

 

De veldnaam “Eeussels” kwam in Veghel op verschillende plaatsen voor.

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Eeusel, afgeleid van eeuwen “voeren” is gangbare Kempische benaming voor weiland meestal van minderwaardige kwaliteit (M. Top. St. Huibr.Lille, -133).

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

Eeuwsel wordt verklaard als een droge zomerwei­de, veelal in particulier bezit en omheind, een schrale weide of een weide in de bossen. Dit toponiem komt in het zuiden van de Baronie geregeld voor, maar in het oostelijk gedeelte van Brabant is het al even frequent [redactie].

 

Te Overpelt was een ‘eusel’ een kunstmatige weide i.c. ontgonnen heide of woeste grond met buntgrassoorten begroeid en in gebruik als veeweide, primair voor schaapskudden. Volgens Lindemans zijn de eeuwsels in de Belgische Kempen het eerste stadium bij de ontginning van heide tot cultuurland. Het is niet precies te achterhalen tot wanneer de eeuwsels als veeweiden hebben dienst gedaan, maar zeker niet langer dan de 16de eeuw.

Dat de eeuwsels goede hooilanden waren is onwaarschijnlijk vanwege de bodemgesteldheid, nl. matig natte zandgronden. Veel eeuwsels zijn thans als weiland in gebruik omdat de grond voor hooiland niet vochtig genoeg is en voor bouwland te nat.

 

(Lindemans 1946:2; Pijnenburg 1976:1; Buiks 1984 dl.9:32; Mennen 1992:217; Buiks & Leenders 1993 dl.4:383; Molemans 1976:314; Lindemans 1952; Helsen 1978:116.)

 

Ligging:

 

Perceel nr. 20 heette het Voorste Eeusel en nr. 21 het Middelste Eusel

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

Naam:

 

Heestervelt

Vermeldingen door Cornelissen:

 

het heestervelt by buendersteeg aan busselhekken [GVIIE13 (1792)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

-

 

Ligging:

 

Perceel nr.13

Opmerkingen:

 

Veld begroeid met Heesters.

 

 

 

Naam:

 

Hemel

Vermeldingen door Cornelissen:

 

De hemel in doornhoek [RAV56-187 (1682)]

 

huijs hoff aent heselaar genaemt de Hemel [RAV94-91 (1704)]

 

4,5 1. landt en groes den hemel [GVE12-59 (1778)]

 

de hemel [kad. (1832)]; B 1021-1104, E 203-217

 

den hemel [N (1836, 1841, 1882)]; B 1022 (b: 65.00), E 99-103 (hu en tu: 2.24.12), 209 (b: 52.50).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Gebied aan de oostzijde van de vroegere Watersteeg, nu Populierlaan, tussen Lindelaan

en Heuvelsteeg, nu de fietspad vanaf de Populierlaan de Bunders in. Dit gebied maakt

tegenwoordig deel uit van de nieuwe wijk de Bunders. Wellicht duidend op de goede kwaliteit van de grond. Voor het overige betreffen het percelen omheind door een heg of heining. Hemelen, heimen, beheimen "omheinen" = afscheiden door een heg of heining (Verwijs en Verdam, -323).

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

De meest aannemelijke verklaring is die met een ironische betekenis, nl. de aanduiding van een stuk land van slechte kwaliteit, weinig renderend of onvruchtbaar. In het noorden zou het toponiem ‘Hammerik’ aan Hemelrijk ten grondslag liggen, waarin ‘ham’ staat voor land gelegen aan een kromming van een waterloop, terwijl ‘rik’ een personificerend suffix zou zijn. Hemelrijk kan ook samenhangen met hemelen = omsluiten, een woord dat bv. in de Baronie optreedt in de vorm van ‘gehe­melde beesten’, waarmee gemuilkorfde dieren bedoeld worden. Volgens Schönfeld kan ‘hemel’ ook een afleiding zijn van heimaal = rechts­plaats, vierschaar, hoewel er ook andere verklaringen mogelijk zijn, zoals de benaming van een hogere lig­ging in tegenstelling tot de hel-namen.

 

Helsen 1978:36; Melotte & Molemans 1979:170; Schönfeld 1949:­82; Buiks 1990:106.

 

Ligging:

 

Perceel nr. 19. Perceel nr. 21 heette de Agterste Hemel

Opmerkingen:

 

Mijns inziens is Hemel afgeleid van omheinen.

 

 

 

 

Naam:

 

aent Heselaer

Vermeldingen door Cornelissen:

 

In loco dicto hezellaar [Hs- (± 1390)]

 

tgoet te hezellaer [Hs- (1390-1395)]

 

hezelaer [GVE2-39 (± 1500)]

 

lant aent heeselaer off bunders gat 't rontveltje [GVEI2-52 (1778)]

 

hezelaar [kad. (1832)]; B 1105-1138

 

hezelaar [N (1893)], [V.-]; B 1143 (w: 15.70 ), 1148 (b: 84.70).

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Hees is een frekwent voorkomende naam ter aanduiding van kreupelbos en van (vaak uitgestrekte) kompleksen land (gerooid bos of door hees kreupelbos omheind land) (M. Top. v. Bochholt -44).

 

Van het toponiem laar werd nog geen algemeen bevredigende etymologische verklaring gegeven. Enkele naar voren gebrachte betekenissen zijn: 1) open plaats in een bos; 2) plaats waar men hout kan lezen; 3) moerassig bos. Volgens Van Passen blijkt een laar in de Kempen over het algemeen de betekenis te hebben gehad van onbebouwde (gemeenschaps)grond, waarop men het vee liet grazen. (M. Top. Neerpelt, -143-144)

 

Hezelaar: Gebied liggende tussen Zeven Eikenlaan, Lindelaan, Hezelaarstraat en Iepenlaan, vroeger de Watersteeg. Voor 1832 moet de benaming op een groter gebied betrekking gehad hebben. Was hier oudtijds een open (ontgonnen) gebied, omgeven door kreupelhout?

 

Verklaring door Beijers en Van Bussel:

 

‘Hees’ is over het algemeen laagstammig hout, struikgewas of jonge bomen, afgeleid van het germ. * haisi > hasi > hesi > hees. Het komt frequent voor, zowel in plaats-, gehucht- als veldnamen. Veldnamen zijn deels afgeleid van de gehuchtnaam ‘Hees’ zodat niet altijd sprake is van verwijzing naar de oorspronkelijke begroeiing.

 

Hezemans meldt dat ‘hees’ aanvankelijk zowel in Nederland, België, Duitsland als Engeland voorkomt als jong beukenbos en later struikgewas van allerlei loofhout.

 

Het kan ook de benaming zijn voor een open plek in een bos waar de Keltische god Hesus of Esus werd vereerd. Op de Hees onder Erp stond een heilige eik. In 1761 werd daar ter plaatse het ‘land aan de H.Eik op Heesch’ vermeld. Langs de oude handelsroute Aken-Gulik-Nijmegen moet in de buurtschap Hees bij Weeze een heiligdom met offeraltaar voor Hesus opgericht zijn geweest.

 

Afleidingen van ‘hees’ zijn heester en heister met als oude betekenis jonge loofboom, speciaal jonge beuk, maar ook jonge eik. Het element ‘hees’ komt in Brabant al vroeg voor. Het oorkondenboek meldt o.a. Hezia (784), een gehucht onder Eersel, Hese (1203), Hesebenne (1225), Heseuuic (1233).

 

Moerman 1956; Molemans 1976:477; Helsen 1978:56; Molemans 1975:44; Mennen 1992:46; Hezemans 1970:68; Meu­wese 1955:125; vd Schaar 1969:118; Gijsseling 1960; Smulders 1962; Beijers & Koolen 1988; Beijers 1992: 148,149, 239.

 

 

Laar kan vele betekenissen hebben. Helsen interpreteert het als woeste, onbebouwde gemeenschapsgrond of heide en minderwaardig grasland, waar men de dieren liet grazen en russen kon steken. Ook verstaat men er een intensief benut bos onder.

 

De Bont prefereert de betekenis van omheind terrein, anderen die van een open plek in het bos waar hout gestapeld en gehaald kan wor­den. Roelants wijst erop dat er van de 14de tot de 16de eeuw verschillende plaatsnamen op -laar zijn ontstaan. Dittmaier neemt als betekenis ‘omheining’ over, maar voegt eraan toe dat het geen gewone omheining is van bv. een groene haag, maar een van planken en balken, die vooral berekend was op kweekdieren.

 

Smulders vestigt de aandacht op ‘laar’ door diverse voorbeelden te geven van oorspron­­kelijke laar-namen die evolueerden naar andere schrijfwijzen, bv. Herlaer > Halder, Swelaer > Sweelders, Vellaer > Velder, Geerlaer > Geelders, Hollaer > Holder etc. De FN ‘van Elderen’ verklaart hij  als afgeleid van Ellaer > Elder(en). Hij wijst er op dat toponiemen eindigend op -lder in oorsprong laarnamen geweest kunnen zijn.

 

Tavenier propa­geert een systematisch onderzoek naar de landschappelijke aard van alle laar-ver­mel­dingen. Volgens Theuws komt het element -laar in nederzettingsnamen vooral voor buiten de bevol­kings­concentraties die hij voor het Maas-Demer-Schel­dege­bied heeft uitgekarteerd. De laarnamen zouden volgens hem in verband gebracht kunnen worden met vochtige, natuurlijke omstandigheden. De macroregionale spreiding lijkt hier op te wijzen. Dat laarnamen niet voorkomen in bv. de valleien van Maas en Schelde zou erop duiden dat een groot deel van deze gebieden al bewoond was toen deze namen werden gevormd en dat ze een latere fase van verdere of interne kolonisatie aangeven. Volgens hem vertegenwoordigen de laarnamen een jongere namenlaag en derhalve jongere bewoning.

 

De Bo geeft voorbeelden afgeleid van boom-namen zoals Mispelaar, Kerselaar, Pruimelaar, Appelaar, Notelaar e.a. Laar werd soms voorafgegaan door een ‘-h’ en werd dan ‘hlar’. Het gaat dan om een verwijzing naar een oude door de mens beïnvloede landschappelijke situatie.

 

Waar Gijsseling spreekt over ‘bosachtig moerassig terrein’ voor dit element, meent Blok een verfijning te moeten aanbrengen en spreekt van ‘...een deel van een al of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor een open plek in het bos werd.’ In deze definitie wordt niet een oorspronkelijke natuurlijke gesteldheid aangegeven, maar juist een oude vorm van menselijke ingreep in de natuur. Als zodanig moet ‘laar’ als veen- en moerasindicator terughoudend worden gebruikt. De Bont veronderstelt dat het kappen van bos voor het aanleggen van akkertjes vanaf de vroege middeleeuwen geleidelijk is verlopen. Soms zullen aanwezige open plekken, de ‘laren’, als uitgangspunt hebben gediend. Door het kappen en plat branden van delen van het bos werd een geschikt gebied langzaam maar zeker van zijn bosbegroeiing beroofd.

 

Helsen 1978; Molemans 1977; Dittmaier 1963; de Bont 1969 dl.3; Gijsseling 1956; Helsen 1944; Buiks 1992:45; Roelandts 1946:­41; Smulders 1952:59; Tavenier 1968:442; de Bo 1881:193; de Bont 1993:72; Blok 1991:24; Theuws 1988:181.

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 14-20

Opmerkingen:

 

-

 

 

 

 

 

 

Naam:

 

Nieuwland

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cornelissen signaleert deze veldnaam op meerdere plaatsen in Veghel.

Verklaring door Cornelissen:

 

Verspreide ligging. Benoeming naar het (recente) tijdstip van ontginning / ingebruikname.

Ligging:

 

Perceel nrs. 15-18. Perceel nr. 14 heette ook het Voorste Nieuwlandt

Opmerkingen:

 

Deze percelen lijken al voor 1190 in partuliere handen geweest te zijn. Wijst het "nieuw'" misschien op het recent in gebruik nemen als akkerland, en was het voorheen heide, bos  of grasland?

 

 

 

 

Naam:

 

Roeffen Camp

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Cluyterken, ook roeffencamp in buenderse hoek [RAV159-66v (1743)]

 

twee groesvelden gelegen te veghel aan het beukeaar genaamd roeffekamp [N (1830)].

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Onbekende ligging in het Beukelaar/de Bundersehoek.

Ligging:

 

Perceel nr. 12 en Roeffencamp nrs. 19, 21-22, 24-26

Opmerkingen:

 

Genoemd naar een eigenaar.

 

 

 

 

Naam:

 

op de Watersteegt

Vermeldingen door Cornelissen:

 

Geerbuenders op watersteeg [Hs- (1542)]

 

het eusselvelt gelegen op de watersteegt [Hs(1697)]

 

een seeckere buender hoijvelts gelegen op de watersteegt [N (1711)]

 

de watersteeg [kad. (1832)]; B 951-1020 (w: 24.86.26; b: 1.99.50; og: 44.10)

 

Verklaring door Cornelissen:

 

Gebied liggend aan de oostzijde van de weg naar Vorstenbosch, vanaf de voormalige

Hemelsteeg (nu fietsroute vanaf de populierlaan de wijk de Bunders in) tot aan het

vroegere Venssteegje (nu zandweg genaamd het Ven). Benoeming naar de lage ligging;

het gebied zal drassig geweest zijn. Tevens de oude benaming voor Populierlaan en de

Vorstenbossche weg (onder Vorstenbosch, gemeente Nistelrode, is de naam Watersteeg

nog in gebruik voor de weg van Vorstenbosch naar Veghel).

 

Ligging:

 

Perceel nrs. 1-10, 13, 19, 21

Opmerkingen:

 

De naam Watersteegt is van de weg overgegaan naar de aangelegen percelen.

Afkortingen Cornelissen     Afkortingen Beijers-Van Bussel     Kaart van Veghel     Arme Eeusel