Kroniek van het jaar 1942
Doc. GAvB. |
|
12 februari 1942:
'Alle kolen bij de handelaren gevorderd.'
28 februari 1942: 'Nergens niets meer te
koop, zelfs geen schop of riek. Alle
andere benodigheden zeer schaars.'
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
De agrarische organisaties kwamen in duitse handen (Landstand).
Van een echt verenigingsleven is in de oorlogsjaren dan
ook geen sprake.
|
Jubileumboek 90 jaar
fanfare, 17. |
|
Tijdens de Tweede
Wereldoorlog gingen de verenigingen in Zijtaart op een
laag pitje door, totdat ze in 1942 door de bezetter
verboden werden. In 1942 zegde alle leden van de fanfare
schriftelijk hun lidmaatschap op, omdat men anders bij
de 'Kulturkammer' van de NSB moest spelen. Pastoor
Smolenaars verborg het vaandel goed en de instrumenten
vonden een goede schuilplaats bij de vele boerderijen.
Uit een oud notulenboek is een bladzijde uitgescheurd.
De ledenlijst van 1942 heeft men wijselijk vernietigd...
|
Herinneringen van de
kinderen van Bakel in de jaren tachting
door Jan van Bakel in Canada op schrift
gesteld, collectie Mari Brugmans. |
|
Frieda van Bakel, geboren op 3 mei
1930, herinnerde zich haar jeugdjaren.
Thuis werkte Frieda graag op het land met
vader Frans van Bakel en haar broer
Harry. Het begon in de lente, eerst
zaaien, dan hooien en ten slotte de
graanoogst. In de late zomer was de
aardappeloogst klaar en in de herfst ging
Frieda naar het veld om knollen en
wortelen voor het vee te plukken. Frieda
molk de koeien niet graag en ze kon het
ook niet goed. Vader zei altijd: Je
moet zo melken dat het schuim boven de
emmer uit komt. Frieda kon
slechts een paar belletjes laten
ontstaan. Na het eten, als de afwas klaar
was, zat het gezin allemaal aan tafel en
schilden aardappelen voor de volgende
dag. 's Avonds baden ze altijd de
rozenkrans. Frieda hield het meeste van
de winteravonden, als ze allemaal rond de
oude kachel zaten. Moeder, Corrie en
Frieda stopten sokken en vader Frans van
Bakel maakte manden van dunne
wilgentakken. Vader las ook vaak.
|
Interview met Johan van
Sleeuwen op 1 maart 2007. |
|
Johan van Sleeuwen had een nogal wild paard, ‘de
Karhengst’ genaamd. Johan: “Dat was een harde kerel.”
Was het een hengst? “Nee, dat was een merrie.”
Johan trekt een broekspijp omhoog en laat een afdruk van
een hoefijzer zien. Een souvenier van de
Karhengst. “Die kenden ze wel op Zijtaart. Daar kon
alleman nie mee werken. Die had een stang in zijn mond
met draad er omheen.” Johan heeft dat paard zes jaar
gehad, onder andere tijdens de oorlogsjaren.
|
Herinnering
van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007. |
|
Graard
van Eert, Cor van Berkel en Bert van den Nieuwenhuijzen
uit Mariaheide hielpen met de BB (Bescherming
Burgerbevolking). Ze zaten in een kiosk in Veghel op
de markt, overdag alleen, ‘s nachts met zijn drieën.
Ze hadden telefoon en als ze gewaarschuwd werden
moesten ze op een knop drukken om een sirene te laten
loeien. Hij heeft dat meerdere jaren gedaan, tot begin
1944. Zijn
meid, Jans Zomers, kwam vaak door het raampje kijken,
maar durfde toch niet naar binnen te komen. Tandarts
Hoyng en keienlegger Van Gorcum hadden de leiding.
|
Nagelaten aantekening van
Doortje van Nunen - Brugmans |
|
Johan [van Nunen] heeft na de schooljaren nog
avondlandbouwcursus gevolgd, die werd gegeven door de
heer Van Rooi uit St. Oedenrode en de heer Van der
Heijden uit Nijnsel. Het examen werd met goed gevolg
afgenomen door de heer Dekkers uit St. Oedenrode op 17
maart 1942. Johan heeft zijn getuigscshrift nog.
En [hij is ] in de oorlog nog blokhoofd van de BB (Bescherming
Burgerbevolking) [geweest].
|
BA, parochie
Zijtaart, PA Zijtaart, parochiememoriaal; mededeling
Ties Habraken 20 februari 2007. |
|
Op 7 februari 1942
overleed de 21-jarige Catharina (roepnaam
Kato) van de Ven, dochter van Driek van
de Ven Donkers, op de Hoge Biezen (huidig adres Biezendijk
29). Ties Habraken herinnerde zich dat Kato in de
winter met slechts één klomp aan haar voeten bij de
distributie in de rij gestaan had. Daar stonden lange rijen mensen urenlang
in de kou op hun voedselbonnen te
wachten. Maar of ze juist daardoor ziek geworden was? Pastoor Smolenaars had
in elk geval de euvele moed om
op het bidprentje te schrijven dat de
dood van het meisje te wijten was aan de
ten hemel schreiende toestanden bij de
distributiedienst te Veghel. Na het verschijnen van dit
prentje heeft men een andere regeling
getroffen, waardoor de bezwaren
verdwenen. Maar de autoriteiten voelden
zich gekrenkt. Hun woordvoerder was
Wagenaars uit Den Bosch, een van de vijf
landelijke Directeuren van de
voedselvoorziening. Er werd een klacht
ingediend bij de bisschop van Den Bosch.
De Vicaris-Generaal van de bisschop,
F.N.J. Hendrikx, schreef op 18 april 1942
aan Smolenaars: Ik moet afkeuren
dat u een dergelijke beschuldiging op een
bidprentje uit. Klachten kunt U te
bevoegder plaatsen aanbrengen. Ik moet
daarom met de eis van de autoriteiten
instemmen, dat U uw excuus aanbiedt voor
de wijze waarop U de distributie te
Veghel hebt aangeklaagd.' Of de pastoor
zijn excuus aanbood, is niet bekend. In
elk geval dreigden de Duitse bezetters
hem op te pakken en naar een
strafconcentratiekamp te voeren, als hij
niet aftrad. Vicarius Hendrikx weigerde
ontslag te geven, maar stond toe, dat
Smolenaars tijdelijk zijn parochie
verliet. Daarmee namen de autoriteiten
genoegen.
Op 19 mei 1942 sprak de bisschop hierover
met pastoor Smolenaars. Deze gaf aan op
vrijdag 29 mei naar Liessel te zullen
verhuizen en stelde als zijn substituut
(plaatsvervanger) de rector van het
klooster aan, L.N. (Nico) van Delft. De
bisdom stelde P. Schuffelen uit
Eindhoven, priester van het seminarie
aan, om in plaats van Van Delft de
diensten in het klooster en de de
katechismuslessen in de parochieschool
waar te nemen. Van Delft had liever dat
hij in het klooster bleef werken en dat
Schuffelen de pastoor verving, maar dat
werd door het bisdom afgewezen. Wel kon
Schuffelen indien nodig Van Delft
assisteren in de parochie. Hij kreeg een
jaarsalaris van 100 gulden van de kerk.
Op vrijdagmorgen 29 mei zag men steeds
personen langs de pastorie fietsen,
waarvan men dacht dat het NSB-ers waren.
's Middags werden het er meer. Pastoor
Smolenaars verliet de pastorie 's middags
om 3 uur. De boeren zeiden: "Het
krioelt van de controleurs." Op
Corsica woonde toen oud-kapelaan P.
Kluitmans bij familie van zijn vrouw. De
oud-kapelaan woonde met verlof samen met
een vrouw van wie hij kinderen had. Die
oud-kapelaan kwam ook op de pastorie en
het gerucht ontstond dat hij 'carbo' (een
NSB-er) was. Driemaal klopte er een man,
op wiens identiteitsbewijs 'carbo
wachtmeester' stond, bij de pastorie aan
om de pastoor te spreken. De huishoudster
stuurde hen steeeds weg met de boodschap
dat de pastoor niet thuis was. De derde
keer kwam een robuuste kerel de
tuin in. Hij sprak daar vervanger
Nico van Delft aan. "Het is
buitengewoon jammer, dat ik den pastoor
niet kan treffen," zei hij, "want
ik heb een zeer belangrijke intieme
boodschap voor hem." Hij zei
gestuurd te zijn door een Van den Heuvel
uit Nunen. Van Delft zei dat de pastoor
in Deurne was. Maar nee, het het bericht
moest direct afgegeven worden. Van Delft
vroeg waarover het ging. De man liet toen
enkele persoonsbewijzen zien. Van Delft
wees ze af met de woorden: "Ik
zie al lang dat het een kwestie betreft,
waar ik niet van op de hoogte ben."
Toen zei de ander: "U begrijpt
dat ik nogal eens naar den Engelschen
radio luister." Van Delft
begreep dat hij geprovoceerd werd en
vroeg: "U wilt zeker vragen hoe
men naar Engeland kan?" "Ja,
dat is de kwestie, daar schijnt de
pastoor iets op te weten." Van
Delft maakte toen onmiddellijk een einde
aan het gesprek met de woorden: "De
pastoor weet daar niets op, heeft er
nooit iemand over gesproken, wil met
zulke dingen niets te maken hebben. U mag
hier niet meer over terug komen en
behoeft er ook niet over naar Deurne te
gaan." De man vertrok.
Van Delft fietste meteen naar de deken en
burgemeester Eliëns van Veghel om alles
te vertellen. Op advies van de deken
belde Van Delft het bisdom op, om te
vertellen dat hij geen plaatsvervanger
wilde worden, vanwege de risico's. Hij
had zijn intrek genomen op de pastorie,
maar nu was hij zo geschrokken dat hij 's
nachts weer in het klooster ging slapen.
Assistent P. Schuffelen vestigde zich op
de pastorie. Op maandag 1 juni reisde Van
Delft naar Liessel om pastoor Smolenaars
te informeren. De vicaris van het bisdom
heeft Van Delft naar Den Bosch laten
komen en hem toen overgehaald om het ambt
toch op zich te nemen. Van Delft
schrijft: 'Dit is jammer genoeg gebeurd,
want die dienstvaardigheid heeft slechts
tegenspoed meegebracht.'
|
Verteld
door Nel Rietbergen op 17 december 2007. |
|
Nel:
“De Duitsers waren Smolenaars aan het zoeken. “Ik
meende dat ik nooit bang waar,” zei
hij, “maar toen verging ik van de schrik.”
Ze waren hem voor aan het zoeken en hij ging er achter
uit vandoor, op de fiets op huis aan, richting
Deurne.”
|
Herinneringen van de
kinderen van Bakel in de jaren tachting
door Jan van Bakel in Canada op schrift
gesteld, collectie Mari Brugmans. |
|
In 1942 trof een
diphterie-epidemie Zijtaart. Ook Marinus
en Jan, kinderen van
Frans van Bakel
kregen deze ziekte. Ze moesten zes weken
in het ziekenhuis liggen en daarna hadden
ze thuis nog een periode van herstel.
Petronella Peters, een meisje van tien
jaar oud, dat naast de winkel van de smid
in Zijtaart woonde, overleed op 4 april
1942 aan de ziekte. Toen zij stierf
maakten de schoolkinderen onder leiding
van de leerkrachten een liedje voor haar.
De kinderen zongen het bij haar
begrafenis.
|
Collectie Cor van Zutphen. |
|
Op 20 april 1942 sloot Piet
van Zutphen (geboren op 3 april 1909) een AOW vezekering
af. Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zou hij 3
gulden per week gaan krijgen.
|
Verteld
door Ant Vervoort op 14 juni 2007. |
|
Ant
Vervoort: “Ik mocht nergens naar toe, ook niet naar
Soffelt kermis. Ik was wel bij de KVO en de
missienaaikring, maar ging nooit mee op reis. Ons
moeder kon niet fietsen, die bleef altijd thuis, en
daar was ik toen ook tevreden mee.” Op mijn vraag of
er ooit jongens die verkering zochten met haar kwamen
buurten, zwijgt Antje. Dit lijkt nog een teer punt.
Ant
is altijd thuis blijven werken. Vooral in het
huishouden en wat boerenwerk, zoals de zog en de
hennen voeren, en hooi binnen halen. Dat was heet en
stoffig werk. Een keer zat ze op de hooibalken. Het
hooi werd omhoog gestoken en zij bracht het met een
gaffel naar achteren. Het hooi was veel hoger dan de
leer (ladder) en ze durfde er niet meer af.
|
W.H.Th.
Knippenberg, 'Romeinsche munten uit Midden Brabant,
opgespoord', in: Oudheidkundige Mededeelingen uit
het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden}, N.R. XXV
(1944), 91-106. |
|
Als
je op Google 'muntschat Jekschot' intikt, dan krijg je
het volgende verhaal van Knippenberg: 'In 1939 ontving ik te Nijmegen mijn
benoeming tot leraar klassieke talen en oude
geschiedenis op het Klein Seminarie
"Beekvliet" te Sint-Michielsgestel. Toen
echter op 21 april 1942 Beekvliet als gijzelaarskamp
door de Duitse bezetters werd gevorderd, moest de
school toch doorgaan en werd ik op 20 mei van dat jaar
samen met een oudere collega en alle leerlingen van de
zesde klas gymnasium verplaatst naar het parochiehuis
en enige leegstaande schoolgebouwen te Erp bij Veghel.
Kort na onze aankomst hoorden wij in het dorp
geruchten, dat in de omgeving van Erp romeinse munten
zouden gevonden zijn. Na enige weken was de naam van
de vinder ons bekend geworden: het was een boer uit
Zijtaart, gemeente Veghel, die in april 1942 bij het
trekken van een sloot op zijn braakliggend terrein in
Jekschot, gemeente Sint-Oedenrode, een aardewerk potje
met romeinse munten had gevonden. Het potje lag
ongeveer 15 cm diep onder een veenachtige laag.
Bij
ons bezoek bleek echter, dat de boer alle munten, op
één na, reeds had verkocht. Maar hij had geen
bezwaar tegen ons bezoek aan de vindplaats. Daar
vonden we op 9 juni nog vijf romeinse munten en enige
scherven van het potje, waarin de munten bewaard
waren. Ook zes andere personen, aan wie de vinder
enige munten had verkocht, heb ik daarna kunnen
achterhalen en hun munten beschreven. Er was echter
een onbekende persoon X, die 117 van de 168 munten had
gekocht, maar van deze X mocht de naam niet genoemd
worden. Wel had ik tijdens dat gesprek enige malen
Eindhoven horen vallen en daarmee ben ik toen mijn
verdere speurtocht begonnen.
Uitgaande
van de veronderstelling, dat de heer X geen verstand
van munten had, maar wel wilde weten wat ze bij
eventuele verkoop waard waren, was hij misschien in
Eindhoven op bezoek geweest bij een leraar klassieke
talen of bij een antiquair. Op mijn fiets heb ik enige
maanden vanuit Erp verscheidene collega's en
antiquairs bezocht. Na een jaar vond ik op het zevende
adres zijn naam en woonplaats. Het bezoek aan zijn
adres was aanvankelijk wat grimmig, maar nadat ik
beloofd had nergens zijn naam te vermelden, maar hem
wel een volledige beschrijving van zijn munten te
bezorgen, kreeg ik alle munten een maand in bruikleen.
Kort daarna zijn de munten aan mij onbekende personen
verkocht, zodat mijn lijst het enige is, wat van deze
muntvondst is bewaard.
(..) De
muntschat uit Jekschot bevatte een fraai overzicht van
de soldatenkeizers uit de eerste helft van de derde
eeuw. Maar waarom de oud-soldaat of handelaar zijn
geldpotje op zulk een onherbergzame plek tijdelijk
heeft willen verbergen, blijft voorlopig een raadsel.
Was het angst voor een dreigende invasie van germaanse
Franken?'
|
Gesprek
met Christ van Lankvelt op 23 juni 2007. |
|
Navraag
op Zijtaart leerde al snel dat de munten gevonden
waren door
Driekske van Lankvelt. Driekske leeft niet meer, maar zijn
zoon Christ heeft het verhaal vaak horen vertellen.
"Ons vader had grond gekocht van Van Hooft. Het
was een nat en laag perceel vol met biezen en
wilgetakken. Ons vader had knechtjes van de broeders.
Dat waren van die jongens die door de broeders op het
rechte pad gebracht moesten worden. Die plak grond lag
achter Bert Schoenmakers. Als je vanaf de
Weienvenseweg linksaf de Jekschotseweg inrijdt, dan
moet je op een gegeven moment linksaf, en dan kom je
bij die plak. Ons vader liet sloten graven om het
water beter af te voeren, en met het zand van de
sloten werd de grond ook meteen wat verhoogd. Op een
gegeven moment stak hij op een pot. Het was een
aaneengekoekte klomp metaal. Hij dacht dat het
revetten of zoiets waren en gooide het opzij. Later nam
het het als oud ijzer mee naar huis. Soms kwamen er
handelaren in oud ijzer langs, van die Joden, en ons
vader gooide de klomp metaal thuis buiten op een
tafel. Daar lag het een tijdje.
Op
een gegeven moment kwam Van Hout uit Veghel, van de
juwelier, op bezoek, en die zij: "Dat zijn
romeinse munten." Een tijdje later zijn er
nog een stel paters uit Beekvliet gekomen met een
metaaldetector en die zijn daar wezen kijken. Die
hebben er nog enkele gevonden. Ons vader heeft de
munten verkocht aan iemand uit Eindhoven. Ze deden
sam-sam. Ons vader heeft er tussen de drie- en
vierduizend gulden aan overgehouden. Hij had de kosten
van die plak grond meer dan terugverdiend."
Tot
zover Christ. Wie de man uit Eindhoven was, weet hij
niet. Hij belde zijn zus Riek op, maar ook die weet dat
niet. Drie-vierduizend gulden was in 1942 een enorm
kapitaal. Als een boerenknecht in die tijd een gulden
per dag kreeg dan was hij vet betaald, of het ging dan
om zwaar werk, zoals ontginnen. Muntschatten zijn
eigendom van de staat, die een vindersloon uitbetaald.
Maar in 1942 was Nederland bezet door de Duitsers en
ik denk niet dat Driekske er vertrouwen in had dat hij
iets zou beuren, als hij zijn munten bij de bezetter
inleverde. Vandaar die grote geheimzinnigheid om 'heer
X in Eindhoven'. Die man nam een groot risico. Zowel
hij als Driek van Lankvelt hadden op transport naar
Duitsland gezet kunnen worden als het uitgekomen was.
Driek heeft zijn vondst niet geheim kunnen houden. Het
nieuws verspreidde zich als een lopend vuurtje. Ook de
pers kreeg er lucht van. De Nieuwe Rotterdamsche
Courant, publiceerde op 28 mei 1942 een bericht
over de vondst. Knippenberg was wel zo voorzichtig om
in bovenstaand artikel uit 1944 Van Lankvelts naam
niet te noemen. Vermoedelijk bleef zijn naam ook uit
de krant. Hij heeft in elk geval - voor zover bekend -
vanwege de muntvondst geen last van de Duitsers gehad.
De munten werden in de derde eeuw verborgen, mogelijk
vanwege een dreigende invasie van germaanse stammen.
Ze werden gevonden tijdens een andere invasie van een
'germaanse stam'.
|
Document
van Ties Habraken, toegelicht door mva, 20 juni 2007. |
|
Op
11 juni 1942 slaagde Ties Habraken voor de
melkerscursus. Behalve een punt voor het behandelen
van de uier en spenen, de juiste vingerstand en de
krachtige straal, werd er ook een punt gegeven voor
'het verlaten der koe'.
Mijn vader
heeft me in de jaren zeventig eens voorgedaan hoe ik
moest namelken, maar daar zat geen uitleg bij over
'het verlaten der koe'. Wat moeten we ons daarbij
voorstellen? Dat de boerenzoon niet zomaar wegliep van
de koe, maar nog een schouderklopje gaf en zoiets zei
als: "Goed gedaan Bertha."
Zodat de koe, na al dat getrek aan haar spenen, met
een gelukkig gevoel achterbleef bij het 'verlaten der
koe'? Je mocht de koe niet laten schrikken, je moest
rustig en bedaard weggaan. Ties Habraken kreeg er een goed
punt voor.
|
Verteld door Marinus van de
Biggelaar op 20 november 2007. |
|
In 1942, enkele maanden voordat hij 16 werd, kwam
Marinus Ketelaars van de MULO af. Hij had geen zin
om thuis in de café mee te gaan werken en hij werd
als jongste bediende in dienst genomen bij Jansen –
De Wit in Schijndel. Hij moest enkele vragen
invullen, zoals: “Wat denk je te kunnen verdienen?”
Marinus had “25 gulden per maand” ingevuld. Hij
kreeg er 40. Daarvoor werkte hij, zoals gebruikelijk
in die tijd, zes dagen per week.
|
BA, parochie
Zijtaart, PA Zijtaart, parochiememoriaal;
foto, 'Zijtaart', 29. |
|
In augustus 1942
ondertekenden veel mensen uit Zijtaart
een verzoekschrift aan de bisschop om
pastoor Smolenaars (zie foto) terug te
laten keren naar Zijtaart: 'In opdracht
van vele ingezetenen van Zijtaart willen
wij U beleefd verzoeken onzen beminden
herder wederom terug te geven. Het is
voor onzen pastoor toch zoo erg zoo uit
zijn parochie verbannen te zijn. Wij
weten zeker dat hij zoo iets nooit meer
zal aanvangen. Hij kon beter niets hebben
geschreven, dat was verstandiger geweest.
Ook wanneer hij weer terug is, moet hij
de H. Familie en de Congregatie weer
oprichten, dat zijn toch zo'n mooie
vereenigingen op een dorp. Ook gaat hij
dikwijls jagen en hoort zaterdags
dikwijls geen biecht, wat voor vele
menschen zeer stootelijk is, mij dunkt
dat jagen voor een priester ook niet
past, en dan nog moest hij op tijd de Mis
beginnen, en geen half uur over tijd
beginnen, dan blijft hij te lang biecht
horen, wat in plaats zaterdags kan
gebeuren, er zijn vele menschen die
elkaar niet kunnen vervangen met huis
blijven wat een grote last is.'
Het is een beetje een vreemde brief. Men
wil graag dat de pastoor terugkomt, en
vervolgens volgen een aantal
tekortkomingen van Smolenaars. De
achtergrond is dat Smolenaars nogal ruime
opvattingen had over het pastoorschap en
dat Van Delft weerstand wekte bij een deel van de
Zijtaartse bevolking toen hij
veranderingen invoerde. Nico van Delft
schrijft: De parochie bevond zich
in een toestand waarin ik ze niet kon
laten zonder tegen mijn plicht te
misdoen. Het voornaamste middel om ze
weer op peil te brengen, is de verzorging
van de liturgie geweest. Enige personen,
die in het geheim ook pastoor Kamp en
Smolenaars hebben tegengewerkt, hebben
van de situatie gebruik gemaakt om het
volk tegen mij op te zetten. Zij vonden
behalve gelegenheid in het preken in
beide H.H. Missen, wat zij natuurlijk
niet graag hebben; in het beginnen op
klokslag, in het verbod buiten en in het
portaal Mis te hooren, en dat er een
einde aan de wanorde tijdens de diensten
is gemaakt.' Het zangkoor moest weer
oefenen en het volk meezingen.
Maar pastoor Smolenaars keerde eind
augustus niet terug naar Zijtaart. Zijn
verlof werd met drie maanden verlengd.
Eind october werd het verlof nogmaals
verlengd. Omdat het er naar uitzag dat
het een langdurige kwestie zou worden
verzocht de bisschop Smolenaars toen om
de administratie van de parochie en de
sleutel van de brandkast aan vervanger
Nico van Delft te overhandigen. In
december 1942 volgde de derde verlenging
van drie maanden.
|
Gesprek met Piet van de
Tillaart (Hoeve Corsica) op 28 juni 2007.; foto:
collectie Mari Brugmans |
|
Piet:
“Met rector Van Delft, daar konde niet mee huizen. Wij
gingen in de kanaal zwemmen. Dat mocht niet van hem. Hij
las in de kerk op de preekstoel af, dat de ouders hun
kinderen thuis moesten houden. En zwemmen in het zwembad
mocht ook al niet. Nee, da waar ginne pastoor voor
Seitert. Meer dan 90 % van de mensen waren tegen hem.
Pastoor
Van Delft (de foto is genomen voor zijn komst naar
Zijtaart).
Harry
der Kinderen en Cor Spruijt, dat waren twee kameraden.
Dat waren van die zatlappen. Die stonden altijd helemaal
achteraan in de kerk te buurten en lieten dan de deur
open staan. Van Delft is een keer van voor naar achteren
gelopen om de kerkdeur dicht te doen. Hij preekte er
giftig over, dat je niet mocht praten in de kerk.
Een keer stond Has Broek achter in de kerk en Harry der
Kinderen stond net achter hem. Tijdens de consecratie
was het heel stil. Toen kneep Harry Has Broek
onverwachts aan weerskanten flink in zijn zei.
“Hoooo!!!” riep Has Broek keihard van schrik door de
kerk. De hele kerk stond op stelten. Ja, daar heeft Van
Delft toen over gepreekt. Maar hij kon niks doen, want
hij wist niet wie het gedaan had.”
|
verteld door nel Rietbergen
op 17 december 2007. |
|
Nel:
“Neeje, rector van Delft was helemaal niet streng. Dat
was een hele goeie pastoor, dat zeg ik gerust. Beter dan
Smolenaar, die was eigenlijk niet geschikt voor pastoor,
die was veel te hendig. Smolenaars wilde eigenlijk ook
liever geen pastoor worden, dat bekende hij zelf ook.
Zijn moeder had beloofd dat als ze een kind zou krijgen,
dat die dan pastoor of zo zou worden, of zoiets,
zodoende moest hij pastoor worden. Als je nou van
pastoor Kamp zou zeggen, dat die streng geweest is, ja,
dan zou ik het geloven, pastoor Kamp was echt een
pastoor van toendertijd. Van Delft was echt een hele
goeie pastoor.”
|
Dr.
Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een
snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
144-146, 152-157.
|
|
In
1942 en vooral in 1943 kwam de grote stroom onderduikers
als gevolg van de maatregelen van de bezetter, zoals de
vervolging van de Joden en de arbeidsinzet van mannen
van 18-35 jaar. In het hele land, ook in Noord-Brabant
ontstonden onderduikorganisaties en hielpen mensen op eigen
houtje. Harry Otten uit Erp en Gerrit
Heerkens uit Mariaheide hebben veel onderduikers aan een
adres geholpen en ook Arnold van den Hoogenhoff, die een
boekwinkel had in Veghel. De laatste kreeg vanaf 1942
onderduikers via een joodse koerierster, Dora
Matthijssen. Het eerste contact is waarschijnlijk tot
stand gekomen via een boekhandel in Amsterdam. Dora was
een Jodin van in de twintig, die niet onderdook, maar
haar leven in de waagschaal stelde voor haar
medeburgers. Van den Hoogenhoff kreeg hulp van pater
Theo Verhoeven, die onderduikadressen probeerde te vinden voor Joden. Dat was
moeilijk. Als er een onderduiker opgepakt werd, bleven
de mensen die onderdak boden in de regel vrijuit, maar
werd er een Jood gevonden, dan werd iedereen opgepakt.
De
eerste persoon waar Verhoeven een plaats moest zoeken
was een joodse dame van in de vijftig. Lukraak klopte Verhoeven
aan bij ‘Schop en Riek’. Zij namen de Jodin op, die
voorzien was van een vals persoonsbewijs.
Spoedig
volgden andere Joden, voorlopig alleen uit Amsterdam.
Men arriveerde per trein in Veghel en ging in de
boekenwinkel van Arnold van de Hoogenhoff in de
Molenstraat staan neuzen.
Als de winkel vrij was van klanten, kon Dora met haar
onderdukker de trap op naar de zolder, waar een
schuilplaats was gebouwd. Dit adres was uiterst veilig.
Mevrouw van de Hoogenhoff, zelf Duitse van origine,
ontving beneden in de huiskamer vaak Duitse militairen
die daar koffie dronken, konden schaken en kaarten. Wie
komt maar op het idee, dat boven in huis Joden huizen.
De boekwinkel van Van Hoogenhoff staat uiterst links op
de foto, boven de zwarte auto.
Op
Zijtaart woonde het gezin Martinus van de Tillaart:
vader, moeder en elf kinderen bewoonden 'Hoeve Corsica'.
Ze zijn altijd bereid om mensen, die in moeilijkheden
verkeerden, te helpen. Bertha van de Tillaart, later
mevrouw Nieuwkamp te Zijtaart, kwam regelmatig in de
winkel van Paula en Arnold van de Hoogenhoff en raakte
zodoende bij het verzet betrokken. Als eerste kwam een
joodse dame op Corsica met een vals persoonsbewijs op
naam van Fientje Huis, oud 38 jaar en afkomstig uit
Scheveningen. Bertha van de Tillaart beschrijft de
lotgevallen: “Zij
moest daar verhuizen, daar de Duitsers de huizen
opruimden om er tankvallen te graven langs de kust. Ze
was herstellende van een nieroperatie en moest naar het
platteland om op krachten te komen. Wij hadden nog een
voorkamer vrij, zodat zij voor een geringe vergoeding
bij ons kwam wonen. Door ons kwam ze in contact met
rector Van Delft hier in de parochie. Ze ging daar vaak
op bezoek, naar later bleek voor godsdienstles, waarna
ze door hem gedoopt werd. Van dit alles wisten wij
niets, maar vermoedden wel het een en ander.”
Fientje werd op 25 januari 1943 in Zijtaart gedoopt.
Arnoldus Vervoort (later missionaris) was doopgetuige. In
het doopboek staat dat ze op 1 juni 1909 geboren was als
Gertruda, dochter van Louis Staal en Anna Vroman, en dat
ze Fientje genoemd werd. Volgens de Gestapo was haar echte
achternaam Goldstein.
|
Interview van Johan van
Sleeuwen door Jan Vervoort in april 2007. |
|
"In
de oorlogsjaren gingen wij met de veewagen elke maandag
naar Eindhoven op woensdag naar den Bosch en ‘s
zaterdags naar Helmond. Vijf koeien laaien, weer of geen
weer, om 5 uur ’s morgens weg. Jan van Boxmeer ging
altijd mee.
In de
oorlog werd kaas gemaakt, dan moet je stremsel hebben,
en dat was niet zo hendig aan te komen. In Den Bosch
komt Hannes van de Rijt bij mij aan, de vrijgezel, en
die vroeg of ik voor hem een paar flessen stremsel mee
kon brengen. We namen elke week een schaap van Hannes
van de Rijt mee om te merten, daar kregen we dan een
gulden voor. Hannes moest naar huis, en het stremsel was
er nog niet. Dat moest ik in café De Landbouw achter in
de WC gaan halen. Dat was illegaal. Toon van de Rijt
leverde de stremsel. Hij zei: "Ik zal het met jouw meegeven en dan moet je het met Johan verder
afrekenen." Goed. Wij, Jan van Boxmeer was erbij, gingen
drie flessen stremsel halen, achter in de WC. Ik douwde
twee flessen in mijn leren jas. Jan van Boxmeer douwde
de derde fles onder zijn jas onder zijn arm. In de
veewagen verborgen we de flessen stremsel in een zuivere
hoek onder het stro. Komen we in Veghel aan. Hannes:
“Hedde stremsel meegebracht.” “Ja.” “Drie flessen?” “Ja.
Toon van de Rijt zei: 'Dat witte gij wel, wa ge er aan
verdient, en wa ge ons moet geven.'" Nou moete gij
eens raden wa hij mij gaf. Hij verdiende een tientje per
fles. Je kan het Jan van Boxmeer nog vragen. ... Eén
kwartje. Eerlijk waar.
’s
Woendags erop stonden we in Den Bosch bij Toon van de
Rijt en daar was Jan ook weer bij. “Had hij met jouw
afgerekend?” “Ja, wat denk je dat hij gaf?” “Ja,
verrekt, hij verdient een tientje per fles. Hij heeft
misschien wel een tientje gegeven, dan had hij nog twee
tientjes over.” “Hè?” Jan van Boxmeer zei: “Johan
kreeg éen kwartje.” “Wa?” zei Toon, “Hij krijgt
het niet meer. Afgelopen uit, hij krijgt er geen meer.
Als gij het gèer hebt, dan kande gij het hebben.”
“Verrekt, dat piest me wel.” Ik had dat nooit nie
gedaan, maar ik vertel het hier aan mijn klanten door en
een week had ik vijf flessen nodig, de ander week vier
flessen, dus ik bracht mee navenant ik nodig had. En dat
ging goed. Ik kreeg het van Toon voor een gulden minder
en ik verkocht het voor dezelfde prijs. Dus ik verdiende
elf gulden per fles, en ik gaf aan Janne ook wat.
Dat
had een tijdje goed geduurd, maar op een keer waren er
in Den Bosch controleurs over de markt aan het lopen.
Maar ik had al zes flessen stremsel verkocht, die moest
ik mee brengen. En dat kon niet. Daar kwam ik toevallig
Burgt tegen en die verkocht het ook, als je het graag
had. Maar dat kostte 19 guldens per fles. Dus hij kon me
wel voort helpen met zes flessen. Zes of zeven weken
later komt Burgt bij ons aangereden dat ze hem gevat
hadden. Via Schreuws, op Zijtaart, Adriaan van den
Nieuwenhuizen, daar kreeg hij het weer van. Hij had de
zes flessen van Schreuws gehad. Burgt zei:
“Als ge iets hebt op te ruimen, of mensen te
waarschuwen.” Een week of vier daarna kwamen de
controleurs bij ons. Ik was niet thuis, ze zochten alles
af, maar konden niks vinden. Daar kwam ons Jaan door de
Hei aangefietst, dat ik niet naar huis moest komen,
voordat de controleurs weg waren. Later naar huis. Daar
vertelden ze, dat ik om 1 uur op het politiebureau moest
zijn.
Ik er
heen. Nog een sigaar in mijn tès gedouwd, om aan te
stoken. En ik kom binnen. “Je zult wel weten waar ge
voor komt,” zei de politie. “Ik snap nie wat ik
moet komen doen,” zeg ik. “Ook nog praatjes
maken!?” “Ik weet nergens niks af.”
“Niet? Maar je hebt toch stremsel gekocht van Van de
Burgt.” “Ik van Burgt stremsel gekocht? Ik heb
van Burgt niks gekocht. … Maar nou ge over Burgt praat,
nou gaat er een lichtpuntje op. We rijden de romkaar en
bij ons tegenover is dat winkeltje, van Van Stiphout, en
ik moest alle weken bij Burgt een pakje oplaaien voor
Van Stiphouten.” Nou moete weten, Van Stiphout, die
was dood en Lamberdien van Stiphout was dement, die zat
in Veghel ergens op Dorshout. Daar geloofden ze niks
van. “Van de Burgt heeft gezegd dat hij bij jouw
geleverd heeft.” “Ik kreeg elke week een pakje
voor Van
Stiphout dat ik moest afleveren.” “En wat kreeg je
daarvoor?” “Een pakje sigaretten, voor de moeite.” “En
wat was dat voor merk?” “Burley.” “Een rotsigaret ook,”
zei ie. Ik zeg: “Ja, hij geeft wel wat weg.” Maar
ik moest de cel in.
Ik
ging in de cel op de verhoging zitten, mijn benen waren
te kort om aan de grond te komen. Ik ging achterover
zitten, de zon scheen mooi. Na een uur ging de deur
open. “Nou, nou, moet dat zo,” zegt ie. “En
hoe ist?” “Goewd!” “Is het nog niks veranderd?”
Ik zeg, “Bende gek, dat veranderd nooit, want dat kan
niet anders. Ik heb niet ene keer een pakske, ik heb
alle weken een pakske meegenomen voor Van Stiphout, voor
dat vrouwke. Dat waar een ouw vrouwke, dat had een
winkeltje met snoep en suiker en brood en wat er in dat
pakske zat, da waar van Burgte, dat weet ik niet.”
Deur dicht, hard gooide hij die dicht. Dat is drie keer
zo gegaan.
Toen
was het onderhand half zes. “Ik kom je eruit halen.
Hoe ist?” Ik zeg: “Hetzelfde.” Bij
binnenkomst zat Baardmans er, die verrekkeling. Hij zei
al meteen: "Van Stiphout is dood." Ik had ook
gezien dat Burgt daar ook was geweest. Ik zeg “Burgt
kan zegge wat hij wil, hij kan alleen zeggen dat ik alle
week een pakske voor da vrouwke van Van Stiphout
oplaaide. Hij kan niet zeggen dat ik zes flessen
stremsel oplaaide. Want dat is niet waar.” Ja, ik
loog. En alle klanten had ik drie weken van tevoren al
gewaarschuwd. Ik zeg, “Als ze me een keer vatten, je
weet nooit niet wat er gebeurt, maar ruimt alles op.”
Toen moest ik uiteindelijk tekenen.“Teken hier voor,
dan ben je overal af.” Ik moest tekenen dat ik zes
flessen stremsel meegenomen had, dat het voor Van
Stiphout was, en dat ik voor de moeite een pakje
sigaretten heb gekregen. “Daar teken ik nooit voor.”
“Wanneer teken je dan wel?" "Als je er in zet dat ik
dat pakje voor Van Stiphout meenam.” En dat deed
hij en ik tekende.
Dat was mooie handel. Daar heb ik
aardig mee verdiend. We verdienden drie gulden voor een
koe. Die stremsel bracht meer op. Daar heb ik toen we
trouwden nog spullen mee gekocht, een dressoir en zo.”
|
Doc. GAvB. |
|
29 december 1942:
'Bert Raaijmakers de stier aangenomen van
de stierhouderij, per jaar fl 419,--.' De
Zijtaartse boeren hadden een gezamenlijke
stier. Deze werd tegen vergoeding door
een van de boeren onderhouden.
|
PA Zijtaart,
parochiememoriaal. |
|
Onder de lijst van
geschenken aan de kerk tussen juni 1942
en maart 1943 wordt vermeld:
verduisteringsmateriaal voor f 25,--
geschonken door Jan van Asseldonk.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten
gebouwen verduisterd worden.
|
PA Zijtaart,
parochiemeoriaal. |
|
'Op 15 december 1942
werden de grote en kleine kerkklok op
last van de bezetters door hun werklieden
uit de toren gehaald en buiten neergezet.
Op 30 december kwamen ze terug en namen
beide klokken met klepel mee op een
vrachtauto. De klok op het klooster mocht
blijven, omdat ze die te licht vonden. De
groote klok woog 470 kilo, was 90 cm in
diameter en was een B-klok. De kleine
klok woog 25 kilo, was 23 cm in diameter
en was een C-klok. De groote klok had tot
opschrift:
's morgens precies om agts
middags om twaalf uuren,
sa koster sta op wacht
voor kinderen en nabuuren.
het eerste om verstand
het tweede om den dis,
sa trek mij met uw hand
het is uw plicht gewis.
Henricus Petit me fecit anno 1786'
|
Mededeling
Marietje van de Wijgert - Kanters d.d. 14-01-2007. |
|
Harrie
Vervoort, geboren op 23 februari 1931, was
misdienaar in de kerk. Zijn hobby was om gekke
gezichten te trekken naar de mensen in de kerk. Toen
pastoor Van Delft weer eens op Harrie mopperde, dat
hij op moest houden met dat 'gebliek' zei Harry tegen
de pastoor, "Ge
bent ´n kittig hirreke." De pastoor was behoorlijk kwaad en ging naar Jan
Vervoort, Harries vader, om te vertellen dat Harry
niet meer op het priesterkoor mocht komen."Dan zul je er niet veel last meer van hebben,"
zei Jan.
|
Verteld
door Annie van Asseldonk - van den Hurk op 25
september 2007. |
|
Op
30 december 1942 overleed Mia, dochter van Jan van de
Hurk, aan een longontsteking. Het kindje was negen
maanden oud. De dokter zei: "Ik kan er niets
aan doen. Ik moet ze laten gaan."
|
|