BHIC, Provinciaal bestuur, toegang 17, inv. nr. 5099. |
|
In 1824 werd ter hoogte van Zijtaart de
Zuid-Willemsvaart gegraven. De achtereenvolgende
eigenaren van de hoeve Klein Zijtaart hadden vanouds het
recht gehad om een aantal runderen en paarden op de gemeint, of gemene gronden (dat zijn de
gemeenschappelijke veelal woeste gronden) van Erp te
laten weiden en ook om daar turf te steken. Door het
nieuwe kanaal kwamen die rechten een beetje in het
geding, omdat vanuit de
hoeve Klein Zijtaart nu slechts
een veel kleiner deel van de Erpse gemeint bereikt kon
worden. Mede om zijn rechten op het Erpse Broek veilig
te stellen bouwde J de Kuiper, de toenmalige eigenaar van
hoeve Klein
Zijtaart, een nieuwe boerderij op zijn eigen grond net
aan de overkant van het kanaal, tussen de Zuid-Willemsvaart en de Aa in.
Op 22 oktober 1824 kwamen
de Kuiper en de gemeente Erp overeen om te laten
onderzoeken met hoeveel vee De Kuiper gerechtigd zou
zijn op het Erpse Broek. Volgens verklaring van inwoners
van Erp en vorige bewoners van hoeve Klein Zijtaart varieerde
het aantal vee dat in Erp geweid werd van 6 tot 10
stuks, en meestal werden 2 paarden geweid, soms slechts één paard. Het
gemeentebestuur van Erp besloot daarom om 8 runderen en
2 paarden toe te laten, gelijkelijk te verdelen over de
oude en nieuwe hoeve.
Toen in het voorjaar van
1826 het vee dat
toegelaten werd op de Erpse gemeint daartoe gebrandmerkt
werd, werden er dus door Erp maar 8 runderen van de
hoeven van De Kuiper
gebrandmerkt. De Kuiper was het hier niet mee eens. Op
17 juni 1826 informeerde hij de gemeente Erp dat hij
vanouds het recht had om 10 runderen en 3 paarden op het
Erpse Broek te laten weiden en ook om er met 2 schoppen
turf te steken. Dat die rechten niet altijd ten volle
gebruikt waren, deed daar niets van af.
De Kuiper en de
gemeente Erp kwamen er niet uit en de zaak werd ter
beoordeling naar de Gedeputeerde Staten gestuurd. Op 25
augustus 1826 vroegen Gedeputeerde Staten de mening van
districtscommissaris Wesselman. Die antwoordde op 13
september 1826 na overleg met de gemeente Erp dat de
gemeente akkoord zou gaan met het toelaten van 9 koeien
en 2 paarden.
De Kuiper werd door Gedeputeerde Staten wat betreft de runderen in zijn gelijk
gesteld. Hij mocht tien stuks vee in het Erpse Broek laten
weiden. Plus twee paarden. De Kuiper leverde dus wel
iets in van zijn oude recht om drie paarden in Erp te
laten weiden. Zijn oude turfrechten bleven gehandhaafd.
Die turfrechten waren door Erp overigens niet betwist.
|
BHIC, Rechtbank van eerste aanleg te Eindhoven, toegang
21 inv.55 vonnis 421; bericht van de schout van Veghel
d.d. 6-12-1824 |
|
Johannes van der Steen, bouwman in het gehucht den
Biezen onder Veghel (op deze site ades:
Lage Biezen B),
miste op zondag 31 oktober 1824 uit zijn kast een paar
zilveren broekgespen en een kerkboek met zilveren beslag
en twee vrouwenhalsdoeken.
|
BHIC, toegang 7698, inv. nr.
2736. |
|
Dienstplichtige militairen van de
lichting 1824:
Gehucht |
Familienaam |
Voornaam |
Geb. datum |
Doornhoek |
Tillaart, van den |
Johannes Adr. |
23-9-1804 |
Doornhoek |
Asseldonk, van |
Theodorus Joh. |
13-10-1804 |
Zondveld |
Maasakkers |
Wilhelmus |
22-10-1804 |
Biezen |
Rijt, van de |
Matheus |
3-12-1804 |
|