Kroniek van het jaar 1803
R115, fol. 156 (27-1-1803) |
|
In de nacht van 25 op januari 1803 werd het huis dat
tegenwoordig adres
Pater Vervoortstraat 26 heeft, door een bende
beroofd.
Voor “leden van het Gemeente Bestuur van Veghel”
verschenen Jenneke Matheus Wilbers, weduwe van Corstjaan
Burgers, Johannes Corstjaen Burgers, Helena Jan Teunis
van den Bogaard, vrouw van Johannes Corstjaen Burgers,
Nicolaas Lambert van de Ven, en Hendrina van den
Bogaard, “alle woonende alhier opt Zytaart”, “staande
ter goeder naam en faam,” die op verzoek van “G. van Roij,
preesident alhier, waarneemende ’t officie”, een
verklaring afleggen.
Zij verklaren “dat tussen den 25 en
26 deezer maand januarij des snagts circa twee uuren de
comparanten te bedde leggende, een swaare slag of
stoot op de voirduur des comparantes woonhuyzinge
gehoord hebben, die na nog een of meer malen herhaald
wierd, ten gevolge had dat gemelde deur aen stukken den
haard in vloog, waar mede eenige onbekende persoonen,
waar onder sommige waaren swart gemaakt, zyn binnen
gekoomen, die onder elkander eene vreemde taal spraken,
en vervolgens de vier eerste comparanten de eene voor en
d’ andere na op het bed de handen hebben vast gebonden.
En verklaart de eerste in ordine genoemde comparante (Jenneke
Matheus Wilbers) dat zij aan een dier persoonen welke
haare handen vastbonden vraagde: “Wat moet gij luijden
hebben?” ten andwoord kreeg: “U geld.”
Dat zij
comparanten het zelve beneevens de sleutels had
aangeweesen, waer op haare vastgebonden hande wierde
losgesneede en daar meede in haar arm een sneede bekwam.
Dat zij voorts gedwongen wierd zelvs haar geld te gaan
wyze met een arm de opkamer werd opgeleyd, terwyl die
geen welk haar also gelyde met het bloote mes in de hand
haar dreygde te zullen vermoorden, indien zy al haar
geld niet wees, en mede voor het bed van de knegt stond
eeven schrikkelyk bedrygd wierd, en nadat zy comparanten
haar geld op verschyde plaatse had aangeweesen weder
gebonden wierd en op het bed gesmeete.
En verklaart den
tweede comparant (Johannes Corstjaen Burgers) dat zodra
hij op de deur zoo geweldig hoorde stooten, riep: “Wat
is er te doen?” en dat hem wierd toegeroepen:
“Dat
zullen wij U wel zeggen,” waer op eenige persoonen
binnen gekomen zyn, hem gevraagd hebben: “Zijt
gij den
baas?” en voort gevraagd wierd: “Waat is Uw geld?”
hetgeen hij aanwees en daarna beneeven zyne huysvrouw
gebonden wierd en voorts zyne kleederen en linnen zien
oppakken en mede neemen.
En verklaart den 3e
comparant (Helena Jan Teunis van den Bogaard, vrouw van
Johannes Corstjaen Burgers) het geene voorscreven door haaren man den 2e comparant verklaart is mede
alles gezien en gehoort te hebben en gebonden is
geworden en voorts gehoord dat een dier vreemde
persoonen in de haart staande, zijde: “Is er anders geen
geld, dan moeten ze er gelyk aan.”
En veklaart den
vierde comparant (Nicolaas Lambert van de Ven) dat twee
persoonen aen zij in bed gekomen zijn hem zyde stil te
houden en voorts gebonden wierd, hem vroegen: “Wie heeft
hier het meeste geld?” waar op zyde zulx niet te weeten,
maar dat hij dagt dat er wynig gels in huys was, en dat
de oude vrouw, de eerste comparante waar zij het meest
na vroegen haar geld wel nodig had en hetgeen zij
overhield aan de arme menschen weg gaf.
Dat hij
comparant alsulke bedryginge als den eerste comparante
verklaard heeft aan haar geschied te zyn mede gehoord te
hebben en dat voorts een persoon met het bloote mes in
de hand voor zyn bed bleef staan, terwyl een ander zijn
comparants kist geopend hebbende eenige hembden en zyn
geld en zilvere gespen er uijt haalde en mede nam.
En
verklaard de vyfden comparante (Hendrina van den
Bogaard) het rumoer in huys gehoord te hebben, daarop de
vlugt nam door het zoldervenster om hulp riep. Dat daar
op met een steen gegooyd of met een stok eeninge tande
uyt haaren mond geslagen wierd. Dat daar na eenige
persoonen haar comparante kwaamen zoeken, dog zig op een
gehym zolderke verschoolen hield tot dezelve zyn waaren
weg geraakt.”
|
R115, fol. 161 (4-2-1803) |
|
Voor leden vant gemeente bestuur van Veghel verschenen
1) Jenneke Matheus Wilbers, weduwe van Corstjaen
Burgers, 2) Johannes Corstjaan Burgers, 3) Nicolaas
Lambert van de Ven, en 4) Hendrien van den Bogaars,
inwoners van Veghel opt Zytaart, die op verzoek van G.
van Roij, president alhier waarneemende ’t officie, een
verklaring afleggen.
Zij verklaren dat “na
aandagtige preelectuuren der verklaaring door hen ten
overstaan der leden van ’t gemeente bestuur alhier op
den 27 januarij laatstleden (wegens de huysbraak en
diefstal aan der comparanten woonhuysinge in den nagt
tussen den 25 en 26 january laatstleden gepleegd)
gegeeven, daar in oik hebben gepersisteerd en voorts tot
amplicatie der gemelde verklaaring ter requisitie als
voor verklaard waar en waaragtig te zyn.
Dat sy
comparanten in den gemelden nagt tussen den 25 en 26
laatstleden na dat de persoonen in boven aangehaalde
verklaaring vermeld waaren vertrokken, bevonden te
hebben een swaar eyke onbeslagen hout leggende in het
deurgebond van de aan stukken geslagen of geslooten
deur, waar mee de deur zoo de comparanten dagten was
opengelopen.
Voorts verklaarde de eerste
comparante (Jenneke Matheus Wilbers) op dien nagt
vermist en ontyt geraakt te zyn: - een swarte falie
op den hoek met rode zyde gemerkt IKB met een kroontje
er bij geteekent, - eenige vrouwe hembden, zoodanige
met zwarte zeyde gemerkte I en andeere met wit gaaren
kruysjens op gewoone plaatse geteekent. - Voorts nog
eenige mutsen doeken etcetera waar geene bysondere
kenmerken zyn.
En verklaarden den tweede en
derde comparant (Johannes Corstjaan Burgers en Nicolaas
Lambert van de Ven) in dien zelve nagt van den 25 en 26
january laatstleden vermist te hebben: - een hoog
blaauwe laken mansrok met enkele (..)re zoo oude als
nieuwe knoopen, - een kamisool vant zelfde laaken
zonder mouwen met een ligt blaauwe rug, - en een
paar zilvere ronde platte boere schoengespen gemerkt IKB,
- een paar dito broekgespen gemerkt als de voorige
en verklaarde van de verdere vermiste goederen geene
kenbaarheeden te kunnen opgeeven.
En verklaart
den derde comparant (Nicolaas Lambert van de Ven) op den
meergemelde nagt vermist te hebben: - een zilvee
halsslot gemerkt KLVDV of KVDV, - een paar zilvere
vierkante langwerpige schoengespen, - en eenige
hembden ongeteekent.
Voorts verklaarden denzelve
geene bysondere kenbaarheden van de persoonen door hen
op den gemelden nagt gezien te kunnen opgeeven, dan dat
die persoon welken hem comparant had vastgebonden aanhad
een hoog blaauwe rok met blinkende knoopen zynde de
mouwen van dien rok zoo als hem comparant toe scheen
veel te lang, en voorts dat die persoon was van een
middelmatige lengte, dik en gezet, hebbende gryse haare
en zyn aangezigt swart gemaakt.
En voorts nog een
persoon gezien aan syn comp(arants) kist met een blaauwe
keel, lang van postuur.”
|
R115, fol. 162v (4-2-1803) |
|
“Wy ondergeteekende leden vant gemeente bestuur van
Veghel verklaeren by dezen met en benevens en ter
requisitie van G. van Roy, preesident waarnemende ’t
officie, ons den 27 january laatstleden aan en ten
woonhuyzen van Jenneke Matheus Wilbors, weduw Corstiaan
Burgers, staande alhier opt Zytaart, begeeven te hebben
en bevonden dat de voordeur van hetzelve van boven tot
beneeden was van elkanderen was gescheurd, ’t welk ons
toescheen met force en geweld te zyn geschied.”
|
R115, fol. 158 (3 of 4-2-1803) |
|
Op 3 februari 1803 weden in Veghel twee zwervende
jongelui gearresteerd. Ze zeiden dat ze Gerrit en
Stoffel Haak heetten. Hun ouders waren overleden en ze
hadden jaren in een weeshuis gewoond in Medenblik.
Daarna hadden ze samen een tijd gevaren. De ene zei bij
Suriname en de andere zei naar Noorwegen. De oudste van
die twee werd gevraagd waar ze van plan waren heen te
gaan. Hij zei zich "onder
een vrij toer te begeeven." En waar zou zo'n vrije toer
dan ergens bestaan? "Hier vandaan," luidde het
antwoord.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 165 (7-6-1803) |
|
Israël Nathan, een jood wonende in Veghel, ging op 11
mei te voet naar Den Bosch. Hij rustte uit in Berlicum
in de herberg van Adriaan van Lid. Daar kocht hij een
ketel, die naderhand gestolen bleek te zijn. Israël Nathan
ging naar het huis van de verkoper en kreeg na een
woordenwisseling de helft van zijn geld terug.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 167 (28-6-1803) |
|
In juni 1803 verdronk het tweejarig zoontje, genaamd
Adriaan, van Johannes Jan Donkers, die aan de Kempkes
woonde.
|
R115, fol. 170v (20-11-1803) |
|
“Wy ondergeteekende president leden vant gemeente
bestuur van Veghel certificeeren door dezen ten
verzoeken van Johannes Borgers, wonende alhier. Dat
denzelve voor zooveel ons bekend, van een goeden
deugdelijk gedrag is, zonder ter contrarie te hebben
gehoord.”
Jan Burgers op
Pater Vervoortstraat 26. Hij was geboren op 20 juli
1784, en de verklaring van goed gedrag kan afgegeven
zijn
vanwege het beginnen van een priesteropleiding op het
seminarie in Sint-Michielsgestel. Jan werd in
1810 priester gewijd.
|
R115, fol. 171 (2-12-1803) |
|
In december 1803 werd het
huis van Johannes Adriaan Donkers op het Ven beroofd,
terwijl de bewoners sliepen.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
|