Kroniek van het jaar 1801
Mark van den
Nieuwenhuizen, 'Schets van het Lager
Onderwijs in Veghel 1795-1860', in Van
Vehchele tot Veghel, 1981, 64-69 en
1982, 1-5; I-B-20, brief d.d. 12 december
1798; II-B-9, fol. 201, 287v en 288v;
II-B-10 d.d. 30 mei 1810. |
|
Op 30 april 1801
klaagde de Veghelse schoolmeester Van Buel opnieuw bij de
provincie, dat er naast zijn school ook
door anderen les gegeven werd (namen
worden in deze klacht niet genoemd).
De klacht werd doorgestuurd naar de
municipaliteit die in haar antwoord van
15 mei 1801 van leer trok tegen Van Buel.
Er waren te veel kinderen en Veghel was
te uitgestrekt om door één
schoolmeester bediend te worden. Er zijn
verschillende kinderen die naar school
gaan en later weer thuis komen, zonder in
de tussentijd ook maar enig onderwijs
ontvangen te hebben. Dat de ouders dan
naar een alternatief zoeken, of liever
een school dichter bij huis hebben is
prijzenswaardig. De openbare school in
Veghel is niet verplicht; elke ouder mag
zelf bepalen door wie zij hun kinderen
willen laten onderwijzen.
De municipaliteit schreef dat ze geen zin had om
de ouders tegen zich in de het harnas te
jagen en de jeugd ongelukkig te maken.
Als Van Buel veel kinderen wilde hebben,
moest hij ze maar door vlijt en ijver
verdienen! Het provinciaal bestuur
berustte, maar gelastte Veghel wel er
voor te zorgen dat niemand zich
'openbaar' onderwijs aanmatigde zonder
toestemming van het provinciaal bestuur.
|
R115, fol. 136 (6-7-1801) |
|
Voor
het huis
Leinserondweg
11
(Tijn van de Tillaaart) lag vroeger een kuil. De
bewoners van het huis beweerden dat die van hun was. De
buurt zei dat die heel lang door de buurt werd gebruikt
om vlas te roten.
De volgende twee verklaringen gaan daar over.
Voor “leden der municipaliteyt Veghel” verscheen
Hendrikus Lambert van den Bogaert, wonende in Veghel,
die op verzoek van Hendrik Jan van den Oever (nu
Leinserondweg
11) een
verklaring aflegt.
Hij verklaart “dat hij voor eenige
jaeren heeft verkogt eenige goederen gelegen alhier opt
Zytaert aan den requirant, en dat onder die verkoping
ook begreepen was eenen kuijl off weyer tegenover die
verkogte goederen gelegen en rontom met eyke bepoot
synde, genaemt het Oud Erff.
Wyders verklaart den
comparant dat hij gemelde goederen en weyer off cuijl
van syn vrouwe moeder Adriana Schenkels, wedue Adriaan
van Kilsdonk, synde tot den ouderdom gekomen van drie
ent negentig jaaren, heeft verkreegen in den jaare 1778
en dus eygenaer van dat alles was geworden.
Dat hij
comparant sedert die tijd tot syn verkoop aan den requirant den comparant rustelijk en vreedelijk in de
possessie van die goederen en weyer off cuijle geweest
en het hakhout int midde van dien weyer staande gehakt.
Eyndelyk dat hij altoos van syn vrouwe ouders voormeld
heef hooren seggen dat den gemelde weyer off cuijl
positieff een eygendom en erve van haar was, en altoos
daar van in possessie syn geweest met uytsluyting van
alle anderen, en dat dien eygendom meer als twee eeuwen
herwaarts hadde beseten.”
|
R115, fol. 146v (26-11-1801) |
|
Voor de “leeden van de municipaliteit Veghel” verschenen
Jan Adriaan Verhoeven (nu
Leinserondweg
20), Lambert Adriaen Verhoeven
(nu
Leinserondweg 23), Gerard Aard Verbeek (Leinserondweg
B), Antonij Hendrik van
Eerd (nu
Leinserondweg 9), Rut Corstiaen Burgers (nu
Pater Vervoortstraat 26), en Margarita
Adriaen Olijslagers, weduwe Hendrik Vogels (nu
Leinserondweg
10),
woonende alhier, denwelke ’t navolgende zoo als deselve
in schrift hebben overgegeeven (woordelyk luyd als
volgt) declareeren.
De ondergeteekende nabuuren, alle
woonende te Veghel op het Cytert, declareeren als dat
den kuijl liggende teegensover Hendrik van den Oever (nu
Leinserondweg
11) genaamt De Rootkuijl, dat zij lieden die altyd met
andere lieden met den weg daar rontom onverhindert
hebben gebruijkt haars geheugen om haar vlas daar in te
rooten, den tyd van veertig of vyftig jaaren sonder te
weeten dat daar iemant erfregt aan heeft. ’t Welk
wanneer het word gerequireert met eede te bevestigen.
Welke declaratie wij ondergeteekende aan de corporeele
vergadering voordragen om hier te delibereeren en te
resolveeren, zoo als deselve zal oordeelen naar goede
rading van zaaken.”
|
R115, fol. 140 (22-10-1801) |
|
In de nacht van 17 op 18
oktoebr 1801 werd
Johannis Geert van der Heyde wakker gemaakt door zijn
dochter
Adriaentje: “Vader daer gaan twee menschen neven het
glas met ronde hoede op." Johannis zei: “Adriaantje ga maer na bed, dat syn
maer menschen die na Peter van Lankvelt gaan."
Adriaentje ging terug naar haar bed.
Even later
stond Adriaentje weer aan zijn bed: "Daer syn er nu soo veel en hebben
ligt by haer." Johannis sprong uit zijn bed en pakte
zijn geweer. Er werd op de deur gebonkt. Johannis riep:
Wat is er te doen?”
De deur vloog open. "Dadelyk vertoonde sig twee manspersonen in huys komende
op welke de comparant syn geweer off snaphaan los trok,
dog ketsten. Die op het gesigt vant vuur ‘t geen uyt den
steen kwam, terug sprongen." Johannis rende de
achterdeur uit, naar zijn buurman Petrus van Lankveld,
maar werd ingehaald. Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 141v-156v (27-10-1801) |
|
Op zondag 25 oktober 1801
kwam er een groep ruziezoekenden jongeren uit Uden een
herberg aan de Hei (Mariaheide) in. Het liep uit op
vechtpartijen en het ingooien van vele ruiten.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
|