Kroniek van het jaar 1798
R115, fol. 55 (3-1-1798), fol. 56v (4-1-1798), fol. 83
(20-7-1798), fol. 84 (24-7-1798) |
|
Rond 1798 was Veghel
ingedeeld in wijken, rotten genaamd. Elk rot had een
eigen "burgerwacht" Op 3 januari 1798 werd een vrouw in
Veghel ondervraagd die gevangen was genomen door de
burgerwacht van De Heide (nu Mariaheide). Ze zei dat ze
Helena van Gelre heette en 23 jaar geleden in Uden
geboren was. Op de vraag waar ze gevangen genomen was
antwoordde ze:
"ten huijse van Tonij van
Lieshout aan de Heyde op het bed leggende met gemelde
Tonij van Lieshout, terwijl de vrouw van Tonij van
Lieshout in de haerd sat te spinnen." Wat moeten we
daar van denken?
Ze vertelde dat ze boerenwerk gedaan had, en daarna een
tijdje had rondgezorven had met een zekere Albert Zwiers
als zijn vriendin (bijzit). Daar was ze nu van weg en nu
leefde ze van bedelen. Ze werd tot 2 jaar tuchthuis
veroordeeld.
Met die Albert Zwiers hadden ze in Veghel in 1798 nog
heel wat te stellen. Hij was een paar jaar eerder
getrouwd met de Veghelse Meghel, dochter van Adriaan
Vervoort. Die had hij verlaten om met Helena van Gelre
rond te hangen. Nadat Helena naar het tuchthuis gestuurd
was keerde Zwiers terug naar zijn vrouw, die op de Leest
woonde. Het kwam hem ook goed uit dat Meghel Vervoort
kort daarvoor 150 gulden geerfd had.
In Veghel waren ze bang voor Zwiers. Hij liep altijd
rond met een bijzonder kwaadaardige hond en met een
geweer. Er lag een verzoek van de officier in Den Bosch
om hem op te pakken, maar men durfde hem niet goed aan
te pakken. Hij was ook moeilijk te pakken, want als hij
dacht dat er dienders uit Den Bosch gekomen waren om hem
te pakken verdween hij voor een paar dagen. Hij maakte
het zijn buren lastig. Schold hen uit en hitste zijn
hond eens op om zijn buurvrouw aan te vallen. Men
verdacht hem ook van berovingen.
Toen hij in juli in Gemert was, werd hij daar wel
gearresteerd, maar hij wist te ontsnappen. Er werd een
bericht naar Veghel gestuurd en daar werd hij enkele
dagen later door een ploeg van tien man op de Leest na
een hele klopjacht overmeesterd en opgesloten in het
raadhuis.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 55 (3-1-1798), fol. 56v (4-1-1798) |
|
Op 13 februari 1798 werd er
in Veghel een grote klopjacht op bedelaars en vagebonden
gehouden. In Zijtaart en Zondveld werden geen bedelaars
aangetroffen. Op de weg van Veghel naar Erp trof men er
wel een paar aan. Een man rende weg en ontkwam, maar een
vrouw met een kindje van een maand of drie werd gevangen
genomen, Ze was 32 jaar, in Luik geboren en zei
Marysyn Theresia Asij te heten. Haar kind was in
Ginneken bij Breda geboren en verwekt bij een soldaat
met wie ze voorgaf getrouwd te zijn. De ontsnapte man
was een neef van haar, Joseph Aseij. Ze werd tot 2 jaar tuchthuis verooerdeeld.
Op het Ven werd een Gemertse wever gevangen genomen. Hij
werd ondervraagd, Hij was onderweg van Vorstenbosch naar
huis. Hij had wel gebedeld, maar toen hij een pas, of
brief, van de Gemertse schepenen kon laten zien, mocht
hij doorlopen.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 70 (30-3-1798); fol. 88 (26-7-1798) |
|
Op 2 februari 17987 werd de
winkel van Tijs Tijsse Tillaar aan de Leest beroofd. Op
25 maart 1798, 's avonds ussen 8 en 9 uur werd Johannes
Waggelmans op de weg tussen Schijndel en Veghel beroofd.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 51v (16-11-1797), fol. 52v (27-11-1797), fol.
67v (22-3-1798), fol. 69 (25-3-1798) |
|
Een andere gebeurtenis die in
1798 de gemoederen in Veghel bezig hield waren enkele
diefstallen. op de markt werden twee paarden te koop
aangeboden die bleken gestolen te zijn in de buurt van
Utrecht.
Er was de diefstal van bijenzwermen in Dinther door
Johannes Leen Lijssen, geboren in Neerglabbeek, en in
1798 wonende in Veghel. Nu merkten de bijenhouders hun
zwermen op de een of andere manier, en de bijenhouder
uit Dinther ging allerlei bijenhouders in de omstreken
langs om zijn zwerven terug te vinden. Hij trof ze aan
in Veghel, en het was vrij snel duidelijk wie de dader
was. De dader zei dat hij ook in Wijbosch zwermen had
gestolen. De bijenhouder uit Wijbosch werd gewaarschuwd
herkende zijn bijenzwermen aan het rondje met een P erin
dat hij in het hout gekerfd had. Volgens een verklaring
uit 1797 smeekten de dader en zijn moeder op hun knieen
om vergiffenis. Hij kwam er zo niet mee weg. In maart
1798 zat hij gevangen in de raadkamer. Toen zijn
bewakers zaten te sluimeren slaagde Johannes Leen
Lijssen erin zich los te maken en naar de geweren te
rennen aan de andere kant van het vertrek geladen tegen
de muur stonden. Hij kon worden overmeesterd, en smeekte
weer om vergiffenis.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
Martien van Assleodnk, De
Meierij van 's-Hertogenbosch, par. 3.5;
R115, fol 72v en fol. 73v (3-4-1798), fol. 89
(10-9-1798) |
|
Politiek was 1798 een
enerverend jaar.
Op 22 januari 1798 vond in 's-Gravenhage een staatsgreep
plaats door radicale patriotten onder leiding van een
van de Brabantse afgevaardigden in de Nationale
Vergadering, Pieter Vreede. Op 4 mei 1798 werd een
nieuwe grondwet ingevoerd.
In deze grondwet
werd een scheiding gemaakt tussen de wetgevende, de
uitvoerende en de rechterlijke macht. Er kwam vrijheid
van godsdienst. De regering van de Republiek werd
voorlopig in handen gelegd van een Intermediair
Uitvoerend Bewind, bestaande uit vijf directeuren, onder
wie Pieter Vreede. Na de staatsgreep werd een aantal
plaatselijke besturen gezuiverd.
Zo werd in Veghel president Gerrit van Roij begin april
1798 uit zijn functie ontzet.
Op 12 juni 1798 vond er in Den Haag een tegencoup plaats
vond, waarbij de leden van het Uitvoerend Bewind door
meer gematigden werden vervangen.
Pieter Vreede vluchtte naar het buitenland. Op 13 juli
1798 kwam een zekere
Jan Francis van
Eymerick uit Liempde naar Veghel om bij dokter Willem
Francis Colen steun te werven. Hij zei dagelijks contact
te hebben met Pieter Vreede, die met behulp van de
Fransen een staatsgreep aan het voorbereiden was. Dokter
Coolen zag er niets in.
Voor meer details zie de attestaties van
1794-1808.
|
R115, fol. 88 (26-7-1798) |
|
Op
2 fbruari werd Tys Tysse
Tillaar, die een winkel aan de Leest had, 's nachts door
zijn vrouw wakker gemaakt: “Tys, ik hoor iets en weet niet wat, het is
seeker niet wel.” Tijs sprong uit zijn bed en
ontdekte dat er boeven inm huis waren, Tijs durfde niets
te ondernemen en hield zich stil. De volgende zaken
werden gestolen: "verscheyde
zeijde dassen, bruijne en roode oostindiesche doeken,
kousen, sitsen en catoenen bies en een weijnig gelt
etcetera, staande nog buijten voort gat een vaatje met
koffijboonen en een vatje met nagels, welke hij
comparant weeder in huys heeft gebragt.”
|
II-E-17 en 18, nr. 363. |
|
In een register van woningen uit 1798 staat dat de
woning van de
kinderen van Hendrik Aert van de Velden aan de
Biezen afgebrand is. In 1791 stond het huis er nog, toen
woonde Adrianus Schepers er. Het huis werd niet meer
herbouwd. Het huis heeft gestaan tussen huidig
adres Biezendijk 21 en 24, (aan de kant van Logtenburg).
|
Mark van den
Nieuwenhuizen, 'Schets van het Lager
Onderwijs in Veghel 1795-1860', in Van
Vehchele tot Veghel, 1981, 64-69 en
1982, 1-5; I-B-20, brief d.d. 12 december
1798; II-B-9, fol. 201, 287v en 288v;
II-B-10 d.d. 30 mei 1810. |
|
Door de Bataafse
revolutie van 1795 kwam er een einde aan
de sinds 1648 bestaande monopoliepositie
van de protestanten in het onderwijs. In
Veghel werd de protestant Jan Brug
vervangen door de katholiek Lambertus van
Buel. Veel kinderen gingen alleen in de
winter naar school en werkten thuis mee
op de boerderij. Van Buel had rond 1814
in de winter ongeveer 150 schoolgaande
kinderen, in de zomer waren dat er maar
rond de 50. Veel boerenkinderen werden in
de zomer op pad met koeien op gestuurd om
die te hoeden of werden op het land aan
het werk gezet, wanneer dat nodig was.
Een deel van Van Buels inkomen was een
bedrag van 2 stuivers per maand per
schoolgaand kind. Van Buel wilde zoveel
mogelijk verdienen en hij klaagde begin
1798 dan ook bij het gemeentebestuur dat
hij er lucht van gekregen had, dat een
zekere Lambertus, zoon van Lambertus van
der Heijden school was gaan houden. Van
der Heijden schoot onder zijn duiven;
illegale concurrentie.
Lambertus van
der Heijden hield school op De Doornhoek, op de
kadasterkaart 1832 perceel nr. D680. Na het graven van
de Zuid-Willemsvaart rond 1824 kwam dit huis net aan de
overkant van het kanaal te liggen, en werd het van De
Doornhoek afgescheiden. In 1798 was dit nog Doornhoek en
dit was dus de eerste (onofficiële) school in een van de
vier gehuchten die in 1872 de parochie Zijtaart gingen
vormen.
Na deze klachten verbood de
municipaliteit (zo heette de gemeente
toen) op 27 januari 1798 om zonder
toestemming naast de school in de Kom van
Veghel school te houden, op straffe van
een boete van drie gulden. Toen de
ongeschikt geachte Van de Heijden gewoon
door ging met les geven, bezochten enkele
leden van de raad Lambertus Van der
Heijden die toen juist les aan het geven
was. Een aantal schoolboeken werden in
beslag genomen en Van de Heijden beloofde
het doceren van de jeugd te staken.
Toch begon Lambert van der Heijden later
dat jaar opnieuw met les geven. Op 11
oktober 1798 klaagde Lambert van Buel
tijdens een vergadering van de
municipaliteit dat Lambert van de Heijden
in zijn huis weer school houdt en hij
verzocht opnieuw daar een einde aan te
maken. Omdat hij de municipaliteit te
laks vond, stuurde hij ook een klacht
naar de provincie (toen het Intermediair
Administratief Bestuur van Bataafsch
Brabant). De provincie gelastte de
municipaliteit om effectieve maatregelen
te nemen tegen dit schoolhouden, want dat
ging ten koste van de inkomsten van de
Veghelse schoolmeester Van Buel. De
gemeente antwoordde op 8 december 1798
een beetje gepikeerd dat het aan de
municpaliteit is om een school al dan
niet toe te laten, het gaat daarbij
vooral om het algemeen belang, het
onderwijs van de jeugd. Het was verkeerd
van Van Buel om de provincie erbij te
betrekken. Wel vond de municipaliteit
Lambert van de Heijden onbekwaam en
ongeschikt en daarom diende hij op te
houden met zijn school. Lambert van der
Heijden was op dat moment 'dodelijk
ziek', zodat de gemeente besloot te
wachten 'tot men sag wat en hoe het met
sijne ziekte afliep'.
|
|