Kroniek van het jaar 1766
II-B-5, fol. 18; II-E-6, fol. 340 (15-2-1766);
II-B-7, fol. 12v, 13 en 15; Meuwese, Veghel,
113-114; Roosenboom, De dorpsschool, 51-52,
121-122. |
|
Gillis de Bruijn was in 1735 schoolmeester in Eerde en
in 1740 verplaatst naar Veghel. Vanwege
gezondheidsproblemen vroeg hij in 1765 aan de overheid
toestemming om een vervanger aan te mogen stellen, die
het eigenlijke werk zou kunnen doen. Dat werd toegestaan. Op 15
februari 1766 sloot De Bruijn een overeenkomst met Hendricus
Gerbrandts.
Gerbrandts zal het ambt bedienen voor zolang als De
Bruijn leeft en krijgt hiervoor alle inkomsten die bij
het schoolmeesters-, kosters- en voorzangersambt horen.
De Bruijn krijgt de 200 gulden per jaar van het kantoor
der Geestelijke Goederen. Als Gerbrandts aftreedt zal
hij worden betaald en zal er een andere vervanger met
goedkeuring van de officier en predikant aangesteld
worden.
De koster-schoolmeester van Veghel beurde 200 gulden per
jaar vanwege het beneficie van de kosterij. Dit
beneficie was in 1648 door het land geconfisqueerd,
waarna de rentmeester van de geestelijke goederen het
bedrag aan de koster-schoolmeester betaalde. Het
schoolreglement van 1655 schreef dit voor de hele
Meierij voor. Het bedrag werd in driemaandelijkse
termijnen uitgekeerd.
Vervolgens ondersteunden de gezamenlijke inwoners de
schoolmeester door middel van het recht op één omgang.
Met Pasen mocht hij de inwoners van Veghel om eieren
vragen. In 1775 werd deze omgang
vervangen door een jaarlijks bedrag van 15 gulden uit de
dorpskas.
Voorts droegen ook de ouders van de kinderen die
onderwijs genoten bij aan het inkomen van de
schoolmeester. Voor het onderwijzen van de kinderen
kreeg de schoolmeester volgens oud gebruik jaarlijks van
ieder kind twee stuivers per maand. Volgens Roosenboom
was het gebruikelijke tarief in de Meierij twee tot drie
stuivers per kind per maand. Dit bedrag werd volgens het
schoolreglement van 1655 plaatselijk vastgesteld.
Ten slotte kreeg de schoolmeester jaarlijks van de
armentafel 24 vaten rogge voor het onderwijzen van de
arme kinderen.
Verder genoot de schoolmeester aanvullende inkomsten
voor andere taken dan het schoolhouden. Zo betaalde het
dorpsbestuur van Veghel de koster-schoolmeester 36
gulden per jaar voor diensten aan de gemeenschap, de
zogenoemde ‘corporele diensten’, en voor olie en het
smeren van het uurwerk nog eens drie gulden per jaar.
Uit de inkomsten van de Kerk kreeg hij 12 stuivers per
jaar voor het vegen van de kerk. De koster-schoolmeester
van Veghel kreeg verder voor zijn hulp bij het begraven
7 stuivers voor een overleden volwassene en 3 ½ stuiver
voor een dood kind. Bij een begrafenis in het kerkgebouw
kreeg hij het dubbele. De doden werden echter door de
geburen ‘overluijt ende begraeven, waertoe den coster
niet doet als de thoorndeur te openen, den priem en het
touw daer de leijke mede int graft wierden gelaeten, dat
bij hem berust, ter hant stelt’.
Ten slotte betaalde de Tafel van de Heilige Geest de
koster-schoolmeester nog eens 1 gulden en 10 stuivers
voor het begraven van arme personen.
Voor deze emolumenten was de koster-schoolmeester van
Veghel naar oud gebruik verplicht op zon- en feestdagen
de klok te luiden voor de kerkdienst, de bevelen van het
kerkbestuur op te volgen en de kerk en het koor te
reinigen. Hij moest alle dagen, behalve op zon- en
feestdagen, het schoolklokje luiden om 8.00 uur en 12.00
uur. Hij diende het uurwerk te stellen, te smeren en op
te winden. Hij hield toezicht op de kerk en het luiden
van de klok en diende er voor te zorgen dat er geen
schade toegebracht zou worden aan de kerk of de ruiten.
Verder diende hij zich in zijn handel en wandel te
gedragen, zoals een vroom koster en schoolmeester dat
behoort te doen en de jonge jeugd in het lezen en
schrijven te instrueren, zo dat er over hem niet
geklaagd zou worden.
|
II-E-6, fol. 341, 342 (10-4-1766, 12-4-1766, 23-4-1766) |
|
Een aantal inwoners van Veghel,
namelijk Jan van Eert, Willem van den Broek, Jan van der
Landen, Johannes van Zutphen, Jan Tijsse van Berckel,
Lambert van der heijden, Dirk Marten van Doorn, Lambert
Willem van Doorn, de weduwe van Lambert Hendrik van
Asseldonk, Willem Hendrik van de Hintelt, Laurens Goort
van de Rijdt, Johannes Willem Hendricx, Jan Tunis van
den Bogaert, Andries van Rixtel en Lambert Willem
Hendricx, stuurden een verzoek aan de Raad en
Rentmeester Generaal de Domeinen om een steenoven van in
totaal 16 monden op de gemeente van Veghel te stellen en
om daar in de buurt ook het nodige leem te mogen steken.
De eerste twee wilden ieder twee maanden, de anderen
ieder een maand, een steenoven aanleggen en stenen
bakken tussen Veghel en Schijndel, bij de Schijndels
dijk. Op 23 april 1766 werd toestemming verleend, onder voorwaarde
dat de gemaakte kuilen naderhand weer worden
geëgaliseerd.
|
|