Kroniek van het jaar 1747
Verklaring voor schepenen van
Sint-Oedenrode op 12-8-1793. |
|
In 1747 hoedde Jan van de Logt (Biezendijk
32) een kudde schapen van hun ouders. Hij kwam van de heide
van Sint-Oedenrode (uit de richting van Logtenburg), en hij
dreef de schapen voort over het kleine stukje heide van Veghel,
die voor het huis ligt, om zo in de stal van zijn ouders te
geraken. Maar hun schapen mochten niet op de Veghelse hei grazen
en de Veghelse schutter (een soort veldwachter), Jan van der
Heijden, was op de loer gaan liggen. De schutter kwam te
voorschijn en wilde de schapen in beslag nemen. Jan van de Logt
zag hem aankomen en joeg zijn schapen voort, om op tijd binnen
het hek van het huis te geraken. Dat lukte. Zodra hij op het erf
was, riep hij de schutter toe "Lek mij de kloote," waarop
Jan van der Heijden afdroop.
|
II-E-5, fol. 167v, 169v, 171, 172, 173, 175 en 176v (27-4-1747,
19-5-1747, 4-6-1747, 22-6-1747, 18-8-1747, 10-9-1747, 22-9-1747) |
|
Van 1741 tot 1748 woedde er een oorlog tussen Frederik II van
Pruisen en Maria Theresia van Oostenrijk. Vanaf 1745 verbleven
de Franse en Oostenrijkse troepen geregeld in onze contreien.
Van de bevolking werd bevolen de legers van voedsel te voorzien, als voerman met de troepen mee
te gaan, of
soldaten in te inkwartieren. Men werd men voor deze diensten
betaald. In 1747 heeft Veghel veel karren en pioniers (gravers)
moeten leveren voor het leger.
De Raad van Staten stuurde op 17
april een brief dat Veghel 40 paarden en karren moet leveren aan
de generaliteit ten dienste van de geallieerde armee. De karren
moesten op 27 april in Moergestel zijn. De gemeente betaalde 2
gulden en 10 stuivers per dag. Op 24 april werden alle boeren
die een paard en kar hadden op de raadkamer uitgenodigd. Er werd
om vrijwilligers gevraagd. Niemand wilde. Toen de gemeente er
nog 10 stuivers per dag bovenop deed, kwamen er vrijwilligers
naar voren.
Op 19 mei kwam schepen Jan van de Werk terug van het
leger, en deelt mede dat de aflossing op 22 mei 1747 bij
Antwerpen moest zijn. De aflossing van 6 karren werd openbaar
aanbesteed. Er was weer een aflossing op 6 juni, die zich
moest verzamelen in de herberg de Swaen in het Haagje buiten
Brede, en een vierde aflossing op 22 juni, ook weer in herberg
de Swaen. Op 18 augustus, 10 september en 22 september werd er
ook
weer om karrendienst gevraagd.
|
II-E-5, fol. 172v, 173, 175v, 176
(16-8-1747, 29-8-1747, 17-9-1747, 22-9-1747) |
|
Op 16 augustus 1747 kreeg Veghel bevel 6 man te leveren om te
pionieren (graven) voor het leger. De pioniers moesten voorzien
zijn van “schuppen, spaijen en beijl” en bleven in dienst tot
afdanking. Ze moesten de volgende dag omstreeks 2 à 3 uur te Oirschot
zijn, bij een commissaris van het kwartier. De gemeente moest
hen betalen. Ze kregen 1 gulden en 16 stuivers per dag. Op 29
augustus 1747 moest Veghel weer 7 pioniers leveren naar
Oudenbosch. Omdat er geen animo was werd er geloot. Op 17
september moesten er weer 4 pioniers naar Oudenbosch gestuurd
worden en op 22 september weer.
|
R102, fol.
209 (26-10-1747) |
|
Op 29 september 1747 was het Veghel kermis en jaarmarkt. Willem
Willem Jan Tomasse en Dirk Jan Francis vochten met messen, en
Dirk liep een steek in zijn linkerschouder op, voordat
omstanders de twee uit elkaar haalden.
|
R102, fol. 207v (26-10-1747) |
|
Op 23 oktober 1746 zaten een aantal Veghelaren wat de drinken in
de herberg van vorster Aelbert van de Ven. Jan Laurensse van
Berkel kreeg op een gegeven moment woorden met zijn zuster
Emmerens en zei: “Swijgt
stil, off ik schup u voor u gat.” Emmerens antwoordde:
“Ik ben genoeg gestooten.” Dirk de Leeuw nam
het voor haar op: “Stoot haar niet, als ik
er bij ben, want dan salt niet wel zijn.” Jan Laurenssen:
“Neemt gij het dan daar voor op.” De Leeuw: “Ja.”
Gemelte Jan Laurenssen had een tang in zijn hand en sloeg
Dirk de Leeuw daar mee op zijn hoofd, zodat het bloed van zijn hoofd
afliep. Dirk de Leeuw viel met zijn mes op Jan Laurensse aan en
stak hem in zijn linkerarm, zodat Jan erg bloedde. Omstanders
scheidden de vechters.
|
II-E-5, fol. 178, 203 (17-12-1747) |
|
De schepenen certificeren dat de compagnien van Luitenant
kolonel Lefeber en kapitein van Carato, beide van het regiment
dragonders van de graaf van Stirum, in dienst van keizerlijke en
koninklijke majesteit van Hongarije, te Veghel hun
winterkwartier hebben opgeslagen. De regenten hebben een
vergoeding gekregen voor het geleverde hooi, haver, stro en
brood voor de periode 22 november tot 16 december, later ook
voor perioden lopende van 17 december tot 23 januari.
De soldaten worden bij de bevolking ingekwartierd en blijven tot
6 april 1748,
|
Verklaring voor schepenen van
Sint-Oedenrode op 12-8-1793. |
|
Helena Peeter van de Logt, weduwe
van Johannes de Gruijter, woonde in 1793 op het Everse, maar ze
was geboren op Krijtenburg in het huis dat nu adres Biezendijk 32 heeft. Tot haar twintigste woonde
ze daar bij haar ouders. Hierna was ze buitenshuis dienstmeid.
Nadat ze trouwde woonde ze weer een jaar bij haar ouders in. In
dat jaar, op 26 december 1747, werd door regenten van
Sint-Oedenrode in het huis van haar ouders een keizerlijk
militair ingekwartierd. Maar omdat zij op die dag in het
kraambed lag, was die militair pas enkele dagen later gekomen.
Hij is drie weken gebleven.
|
|