Kroniek van het jaar 1746
II-E-5, fol. 167v, 169v, 171, 172, 173, 175 en 176v (27-4-1747,
19-5-1747, 4-6-1747, 22-6-1747, 18-8-1747, 10-9-1747, 22-9-1747) |
|
Van 1741 tot 1748 woedde er een oorlog tussen Frederik II van
Pruisen en Maria Theresia van Oostenrijk. Vanaf 1745 verbleven
de Franse en Oostenrijkse troepen geregeld in onze contreien.
Van de bevolking werd bevolen de legers van voedsel te voorzien, als voerman met de troepen mee
te gaan, of
soldaten in te inkwartieren. Men werd men voor deze diensten
betaald. In 1747 heeft Veghel veel karren en pioniers (gravers)
moeten leveren voor het leger.
|
R102, fol. 127v (7-3-1746) |
|
Op 7 maart 1746. 's middags om 3 uur,
gaan de schepenen naar Zondveld, naar het huis van Adriaen
Boudewijns (Zondveldstraat
15). Die had zijn tweejarig zoontje Adriaen uit een sloot
bij zijn huis gehaald. Zijn zoontje leefde toen nog, maar was
wat later overleden. Zoals gebruikelijk werd het lijkje
gevisiteerd door de dorpsdokter, Petrus Schippers, "edog geene
de minste wonde, quetsure off blauwe placken aent selve
bevonden, dan alleen dat het was opgeswollen vant waeter, waer
door de leevende geesten sijn vervloogen, en alsoo notoir door
’t waeter de doot is gevolgt.”
|
R102, fol. 129, 132v en 197v
(31-3-1746,
9-4-1746 en 16-7-1746) |
|
Op 31 maart verdronk in Veghel in een
sloot bij zijn huis aan het Hoogeinde Dirk, het zoontje van
Hendrik Hendrikx van Kilsdonk. Dirk is 3 1/2 jaar geworden.
Hierna verdronk op 9 april op de Biesen (Biezendijk
30) in een sloot achter het huis de driejarige Jennemaria,
dochter van Lambert Jansse Versteegde.
Op 16 juli
verdronk in Eerde Geertruij, dochter van Jan Geerits Verwetering,
oud 4 1/2 jaar. Ze was verdronken in een kuil met water bij het
huis van Lambert Janssen van den Oever, dat in Eerde bij de
kapel stond, niet ver van haar ouderlijk huis.
|
R102, fol. 15 (24-6-1745) |
|
Niet alleen het koren en vlas werd
vroeger getiend, ook van de geboren lammeren moest een-tiende
afgestaan worden Zo kwamen op 29 juni 1745 Melis Seger Donkers, Jacobus van Orten en
Cornelis van Orten, die de tiende gepacht hadden, bij Aert Tijssen van Berkel
op het Ven om de lammeren te tienden.
Dat ging als
volgt. De tienders haalden tien lammeren uit de kooi. Aert zette
de vier beste lammeren terug. Van de resterende zes werd er één lam
door de tienders uitgekozen. Toen werden er weer tien
uitgehaald, en op dezelfde manier werd er weer één geselecteerd.
In de kooi waren nog zes lammeren achtergebleven. Het is een
beetje moeilijk om er daar een tiende van te nemen. Klaar dus.
Aert ging naar binnen, want zijn vader lag doodziek op bed.
Ondertussen liepen de achttien lammeren terug de kooi in. En
toen haalde Jacobus van Orten er nog een lam tussenuit. De
schaapherder van Aert Tijssen protesteerde. Van Orten wilde het op een akkoordje gooien, maar daar werd niet op ingegaan. De
tienders namen drie lammeren mee. Aert Tijssen van Berkel diende
een formele klacht in bij de schepenen.
|
R102, fol. 149 (4-8-1746); II-E-5,
fol. 197v en 198 (14-7-1798 en 1-8-1746) |
|
Op 14 juli 1746 kregen de regenten
van Veghel bericht dat ze 18 karren met paarden moesten leveren
aan de troepen van de staat. De karren moesten de volgende dag
's morgens om 6 uur samenkomen op de hei bij de molen van Best.
In Veghel kregen de boeren om de beurt deze verplichting. Dit
keer waren ook
Johannis van Doorn en Aleke, weduwe van Geerit Verwetering, aan de
beurt. Johannis stuurde zijn zoon Adriaen, en Aleke haar knecht
Adriaen.
Op 21 juli kwamen die twee zonder paard en kar
terug. Een paard zou van honger en gebrek gestorven zijn en het
andere paard op sterven na dood. Ze waren erg mishandeld. Drie
boeren uit Sint-Oedenrode waren ook gevlucht en opgepakt. Die
zouden wel opgehangen zijn, “want sij sijn als
duijvels, daer wij onder waeren”. Hun verhaal wekte
grote onrust op in Veghel onder familie en vrienden van de
weggestuurde voerlui.
De regenten stuurden toen op 23
juli Lambert Claesse Rademakers met geld op zak naar het leger,
om daar de voerlui mee te helpen. Lambert was nog maar in Son
toen hij de rest al tegenkwam, gezond en wel, en met hun paarden
en karren, behalve Francis Willem Sijmons, die
nog bij het leger was. De twee die eerder teruggekomen waren,
hadden een verhaal opgehangen. Dat werd bevestigd door Francis Willem Sijmons
die op 30 juli terugkeerde. Hij had de twee paarden vlak voor
zijn vertrek nog gezien. Die konden zo opgehaald worden, als ze
de soldaat die er op paste maar een schelling per dag zouden
geven voor de dagen dat hij opgepast had.
Johannis van Doorn en de weduwe van Gerit
Verweetering vonden dat de regenten van Veghel hun paarden maar
op moest gaan halen, of er iemand er met geld naar toe moesten
sturen. De regenten vonden dat flauwekul. Op 31 juli kwamen Jacob en Adriaen,
zonen van Johannis van Doorn, Antonij, zoon van
Geerit Verwetering, en Jan Dirk Donkers (Biezendijk
29), schoonzoon van de
weduwe van Geerit Verwetering naar Veghel om er met de regenten
over te praten.
Vooral Jan Dirk Donkers, die op de Biezen
woonde, ging erg te keer. Er
werd met de vuist op tafel geslagen. De regenten zouden de
kosten moeten betalen en zich borg moeten stellen als er iemand
gevangen genomen werd bij het ophalen van de paarden. Bovendien
zouden de regenten de karren hebben moeten aanbesteden. Donkers
wilde het bevel van de overheid wel eens zien. Klerk Petrus de
Jong werd geroepen om de resolutie voor te lezen. Donkers maakte
een smalende opmerking over de lange rok van De Jong. Die noemde
hem een schobbejak, en toen sloeg Jan Donkers De Jong op zijn
hoofd en trok hem aan zijn haren op de grond. De Jong werd
ontzet.
Klerk De Jong had gescholden en dat was fout,
Tegen Antony Verwetering werd gezegd: “Gaet by uw
swager Jan Dirk Donkers om te sien, dat dese saeke stil wert
gehouden.” Antony Verwetering ging naar Donkers toe,
kwam terug en zei: “Daer is niet
aen te doen, hij wil liever hangen.”
's
Middags kwamen de vier personen nogmaals naar de regenten toe om
te vragen of de regenten iemand wilden sturen. De
president antwoordde: “Gaet maer heen. Gij sult niets
hebben. Gij hebt het schoon begayt.”
Op 1
augustus 1746 spreken de regenten er over tijdens hun
vergadering. De karren zijn bijna allemaal terug, maar een paar
zijn er achtergebleven vanwege geldgebrek en "benautheijt. Als
personen karren willen ophalen, dan is dat toegestaan, omdat aan
de karredienst is voldaan.
Zie de
attestaties van
1742-1749
|
II-E-5, fol. 197v (20-7-1746) |
|
De regenten van Veghel krijgen op 20 juli 1746 bericht, dat ze
16,000 pond hooi moeten leveren aan het leger in Bergeijk, te
transporteren met 20 karren, onder begeleiding van schepen Jan
van de Werk
|
|