Kroniek van het jaar 1940
Brabants Dagblad,
25 april 1979. |
|
In het kasboek van de KVO staat dat
men in de winter van 1939-1940 wol kocht om daarvan
bivakmutsen te breien voor de Nederlandse soldaten die
gelegerd waren langs de Maas. Het boek meldt ook dat de
Boerinnenbond vlak voor de bezetting snel
al het geld in kas opmaakte. Zij kochten
daarvoor huishoudelijke apparaten.
|
Het Huisgezin, d.d. 18-1-1940 |
|
Tengevolge der
gladheid viel bij het dorschen de knecht van den
landbouwer van E. met zijn aangezicht in een scherp stuk
ijzer van de dorschmachine waarbij hij zoo ernstig werd
gewond dat geneeskundige hulp noodzakelijk was.
|
Het Huisgezin, d.d. 6-2-1940 |
|
Toen de heer A.K. (Toon Kanters?) zich zondagmorgen ter
kerke gaf had hij tengevolge van de gladheid het ongeluk
te vallen en daarbij zijn enkel te breken, zoodat opname
in het ziekenhuis noodzakelijk was.
|
Het Huisgezin, d.d. 6-2-1940 |
|
De Klok staat stil.
Na een looptijd
van 65 jaar heeft het torenuurwerk ons dezer dagen in
den steek gelaten. De bussen waarin de verschillende
assen draaien waren zoodanig uitgesleten dat loopen niet
meer mogelijk was. Deze bussen moeten vernieuwd worden.
Vermoedelijk zal deze reparatie 3 weken in beslag nemen,
zoodat we ons nog geruime tijd in dit groot ongerief
moeten getroosten. De reparatie wordt uitgevoerd door M.
van de Kerkhof, torenuurwerkmakers te Aarle-Rixtel.
|
Het Huisgezin, d.d. 15-2-1940 |
|
Men schrijft
ons uit Zijtaart: Sedert eenigen tijd genieten we hier
de surprise eener geweldige radiostoring die soms een
half uur of meer aanhoudt. reeds werd een verzoek aan de
P.N.E.M. gericht, onderteekend door alle luisteraars
doch men heeft nog geen antwoord ontvangen of gezien.
|
Het
Huisgezin d.d. 27-2-1940.
|
|
In de
Vereeniging (het verenigingsgebouw) had de algemene
jaarvergadering plaats van de afdeling Zijtaart van den
N.C.B. Uit het verslag van den secretaris bleek de
afdeling te bestaan uit 121 leden. Aan meststoffen en
voederartikelen was omgezet 32,017 kilo voor f
13,486,95, hieronder niet begrepen den omzet aan het
plaatselijk pakhuis. Er werd een nadeelig saldo geboekt
van f 20,15. Het lid Hendr. van de Ven werd op 3 na met
algemeene stemmen herkozen als bestuurslid. De
geestelijka dviseur, de pastoor, sprak nog een opwekkend
woord.
|
Willem
van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 74. |
|
Willem
van Stiphout
vertelt: Onze buurman
Van Lankvelt was bij ons thuis geweest en had om een
knecht gevraagd. Onze Johan diende in Lieshout. Onze
Gerard diende nog bij Van Rijssel. Gerrit bij Piet van
Lankvelt. Ik was thuis en werd verhuurd aan Van
Lankvelt. Rond Eindhoven werd wel 500 gulden huur per
jaar betaald. Ik vond het erg dat ik knecht moest
spelen tot aan mijn trouwdag, die gepland was op 24
april 1941. De huur was maar maar 75 gulden per jaar
en 75 cent per zondag. Het kost me nu (in 1984) nog
moeite dat op te schrijven. Vader had er niet bij
gezegd: “Goed zijn voor de jongens.” Dat
verwachtte hij met zo’n lage huur. We werkten
gemiddeld 12 uur per dag. Het waren wel goeie mensen,
want ik kreeg een dag vrij toen Miena der Kinderen,
een zus van Sjaan, trouwde op 24 april 1940.
|
Het
Huisgezin d.d. 4-4-1940. |
|
Aanstaande
zondag 7 april zal in de vereeniging (het
verenigingsgebouw) ten bate van de blinden een flim
vertoond worden, gettiteld “Levenslang” en “Ziende
handen”. De blinde pater Andreas zal als spreker
optreden.
|
Verteld door Jans Vervoort op
17 april 2007. |
|
In april 1940 lagen er negen Nederlandse soldaten in het
verenigingsgebouw gelegerd. Sommige van hen stonden voor
9 uur ‘s morgens al bij
Jan
Vervoort op de misse om de koeien mee naar het veld
te brengen en te halen, dat deden ze graag.
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
Tijdens de mobilisatie werden soldaten en paarden
ingekwartierd bij boeren. Tijn van den Tillaart
herinnert zich dat dit soms wel 10 paarden op één
bedrijf waren.
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
Graard van de Rijt
uit Zijtaart was werkzaam bij
Driek van de
Ven. Via het Administratiekantoor in Veghel werd
hij persoonlijk onmisbaar verklaard. Graard van de Rijt
heeft in totaal 13 jaar voor Driek van de Ven als knecht
gewerkt.
|
Gesprek met Jaantje Schepers
- van Nunen op 9 juni 2008. |
|
Ik
heb vier jaar in Nijnsel bij een boer gediend, bij Van
de Linden. ´s Zondagsmiddags mocht ik naar huis, en dan
moest ik ´s morgens weer terug zijn. Dan fietste ik
over een pad over Jekschot. Het lange natte gras hing
over het fietspad en ik kwam met een natte boks in
Nijnsel aan. Ik kwam dan langs boer Arts gefietst, die
woonde in Nijnsel bij de steenoven. Die riep altijd: “Hoe
is't meiske, doe't nog zeer van gisteren!”
Ik moest daar ooit naast de weg de koeien melken. Dan
kwamen er van die jong gasten langs, die waren op weg
naar hun werk bij Philips. Riep er eentje: “Hé,
wat denkte da ge in oew haand hebt!” “ Iets waar gè
d´r geen vier van hebt!” riep ik terug. “Da
hadde goed gezegd,” zei de boer naderhand.
|
Gesprek met Jaantje Schepers
- van Nunen op 9 juni 2008. |
|
Ties
Tijssen, de missionaris, kwam vaak bij hun thuis als hij
op vakantie was. Het was een echte boer. Hij stoeide met
de klein jong, onze Harry en Frits, die viet hij op zijn
knie. Daar gaf hij niks om. Zijn broer Wim die pastoor
was in Budel was krek het tegenovergestelde. Dat was een
echte heer. Die viet zijn hoed af en die werd dan in de
goei kamer gelegd. Als die ging zitten, veegde hij eerst
de stoel af. Die viet geen handje van de keinder. Ties
wel, die was altijd met de jong aan het stoeien.
|
Kasboekjes van de
rijvereniging in bezit van Cor Coppens. |
|
Ondanks de dreigende oorlog ging het leven gewoon door.
Op 15 april 1940 ging de rijvereniging op concours naar
Tilburg.
|
Het
Huisgezin d.d. 16-4-1940. |
|
In de Vereeniging (het Verenigingsgebouw) had de
algemene vergadering plaats van de plaatselijke
boerenleenbank. Uit het verslag van de kassier bleek dat
er een winst was gemaakt van f 400,--. Hiervan werd f
300 gevoegd bij de reserve en f 25 bij de
aanvullingsreserve. Voorts werd er een subsidie gegeven
van f 10 aan de Boerinnenbond en f 15 aan den Boerenbond.
In de vacature Chr. van Nunen werd voorzien door Jan
Adriaans en in de vacature Arn. van de Linden door
Antoon van de Ven. Rente spaargelden werd verhoogd van
2,88 procent op 3 procent. Hierna sluiting.
|
Het
Huisgezin d.d. 26-4-1940. |
|
Aanstaande dinsdag om half 3 houdt de Boerinnenbond haar
algemene jaarvergadering in de vereeniging (het
verenigingsgebouw). De eerwaarde pater Gerardus O.M.
Cap. zal een lezing houden.
|
Het
Huisgezin d.d. 27-4-1940. |
|
Op 13 Mei (2e
Pinksterdag) zal door Rijvereeniging St. Georgius te
Zijtaart een groot landelijk Concours Hippique met
spring concours worden gehouden. (Dit concours zou
vanwege het uitbreken van de oorlog niet doorgaan.)
|
Gesprek met Janus van Nunen
op 15 april 2007. |
|
Janus van Nunen hoefde niet in dienst omdat zijn vader
overleden was en hij thuis werkte, maar hij werd op 1
april 1940 toch gemobiliseerd. Hij moest zich melden bij
de Kromhouterkazerne aan de Bredaseweg in Tilburg.
Janus: "Ik kende nog niks. We moesten drie keer gaan
oefenen. De vierde keer moesten we met de trein naar Den
Haag, waar we in een protestantse school gelegerd
werden. Ik had nog nooit met een geweer geschoten. Op 10
mei zei een sergeant: “Nederland is in oorlog met
Duitsland.” Ik zeg tegen mijn kameraad Harrie,
“Dat kost onze krach, daar kunnen wij niet tegen
vechten.” "
|
Het Havelt, wel en wee van een
Veghels buurtschap (Veghel 2011) 171-172. |
|
Piet, Harry en Henk Waals, die bij
de Mestbrug op het Zeelstje woonden vertellen: "Enkele
weken voor het uitbreken van de 1940 oorlog stonden er
twee nette mannen aan de deur. De een deed het woord, de
ander zei helemaal niets. Ze wilden de binnenweggetjes
weten die naar de sluis liepen, of we soms nog andere
wegen wisten die door het land liepen naar de sluis. We
hebben het er nog vaal over gehad. Zouden het misschien
al verkenningen geweest zijn van de Duitsers?
Feit is
wel dat er enkele weken later plotseling 28 Duitsers
voor de deur stonden, hun afweergeschut al in de schuur
hadden gezet en overal rondom de boerderij lagen,
terwijl wij niets in de gaten hadden. Ze kwamen binnen
en bleven overnachten omdat ze moesten wachten totdat ze
verder konden trekken naar sluis 4. De paarden moesten
drinken zodat de put bij ons huis werd leeggetrokken.
Voordat de paarden dronken van het water moest eerst ons
ma van het water drinken om zeker te zijn dat het goed
drinkbaar was.
De hele tijd dat ze bij ons zijn geweest
zijn we zoveel mogelijk voor de schouw blijven zitten,
want in de schouw hing spek en worst en dat mocht niet
ontdekt worden. Ons ma weigerde haar bed af te staan en
de luitenant koos maar eieren voor zijn geld en sliep
die nacht op een stoel, terwijl buiten de Duitse
soldaten op wacht stonden.
Harry weet nog goed dat hij
‘s ochtends de koe moest melken. Ze dronken alle melk op
en ik (Harry) moest van hen naar bakker Coppens
chocolade en bier halen op mijn fiets. Je had niets te
willen, je moest en dat heb ik toen gedaan op m’n fiets
en niemand die me aanhield. Bakker Coppens was al op de
hoogte voordat ik er was en ik kreeg de gevraagde
spullen mee.
Zo snel als ze gekomen waren, zo snel
braken ze weer op en waren ze weg. Zo uit het niets gaf
de luitenant een sein en ze vertrokken heel snel
richting sluis 4 waar ze fel gevochten hebben."
|
'Zijtaart', 29. |
|
Op 10 mei 1940, om 6
uur 's morgens werden de mensen die in de
Doornhoek en omgeving woonden wakker
geschud door een zware ontploffing. De
spoorbrug over het kanaal was opgeblazen,
zodat de Duitse pantsertrein Veghel niet
voorbij zou komen. Deze trein was echter
al bij Mill tot stilstand gebracht. Die
dag was er veel lawaai van Duitse
vliegtuigen.
|
Collectie Margot Trines, mail
januari 2016 |
|
 Margot
Trines, kleindochter van Sergant Gerard Antonius Trines
schreef: "Ik heb nog 2 foto's bijgesloten van mijn opa
die ik erg bijzonder vind: het familieportret had hij in
een sigarenblikje in zijn uniform zitten toen hij
neergeschoten werd, (het kleine jongetje met het beertje
is mijn vader). De andere foto geeft me elke keer nog
kippenvel, de laatste brief die hij haastig geschreven
heeft in de vroege ochtend van 10 mei toen duidelijk
werd dat het menens was... Ongelooflijk wat de mensen
toen moeten hebben doorstaan.....?"
|
Herinneringen
van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007. |
|
Op
vrijdagmorgen 10 mei 1940 werd Graard van Eert wakker
van het geluid van vliegtuigen. Het was tijd om het
paard in te spannen om met de romkaar te gaan rijden.
De hoge brug over de Zuid-Willemsvaart was gesloten,
want die was ‘gelaoien’ (met springstof). Vanuit
Veghel kwamen ze met lege karren naar de brug en de
‘romkannen’ (melkbussen) werden over de sluis
gedragen. De directeur van de melkfabriek had
dekentjes meegebracht om op de schouders te leggen
voor het dragen van de zware kannen. Later kwam men de
lege bussen aan de andere kant weer terugbrengen. De
spoorbrug was al opgeblazen en sommigen gingen daar
kijken. “Stom, want dat was gevaarlijk,”
zegt Graard. Anderen waren verstandiger en bleven bij
hun paard. Er werd verteld dat de Duitsers al in Mill
waren.
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
39. |
|
Op 10 mei werd de Peelraamstelling door de Duitsers
doorbroken. Het grootste deel van de troepen had daar
geen schot gelost. Het vak Erp van de Peeldivisie kreeg
om 21.00 uur bevel om op het middernachtelijk uur terug te
gaan op de Zuid-Willemsvaart om daar een nieuwe
verdedigingslijn te vormen.
|
Willem
van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 74. |
|
In mei 1940, vroeg in de
morgen, toen we om 5 uur in de wei waren om de koeien
van Van Lankvelt
te melken, lagen er overal Hollandse soldaten. We
dachten aan een oefening, maar het leek wel echt. In de
verte hoorden we kanonnen donderen. Na een tijdje vlogen
de bommenwerpers en jagertjes over ons heen. Het was
oorlog.
|
Herinneringen van Graard van Eert verteld op 23
februari 2007. |
|
Graard van Eert was op
zaterdag 11 mei 1940 met de romkaar wel op de weg
geweest, maar is toch niet naar de melkfabriek gereden
want het werd al spannend.
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
43, 45. De twee eerste foto's werden toegestuurd door
Vincent van Rijn, de andere foto's, behalve de laatste,
door Antoon Vissers. |
|
 De
brug over de Aa in Veghel werd op 11 mei om 7.35 uur
vernield. De glasschade en vernielingen aan veel
gebouwen was groot. De houten Mestbrug werd niet
vernield. Ook een net gereed gekomen nieuwe betonbrug
over de Aa achter de pastorie werd heel gelaten. Deze
werd door de Duitsers gevonden en gebruikt. Bovendien
legden de Duitsers binnen enkele dagen een noodbrug
naast de opgeblazen Aa-brug. Deze twee foto's zijn door
een Duitse militair gemaakt.
    
De opgeblazen brug en
het verwoestte postkantoor en cafe.
  
Foto's
van enige
tijd
later van de Duitsers aangelegde noodbrug.
|
Familiegeschienis Van de Ven,
venhorst, 'Zijtaart', 29-30. |
|
Na de snelle doorbreking, op de eerste oorlogsdag, van
de Peel-Raamstelling in Mill, kwam laat in de avond op
10 mei de opdracht, voor de militairen, om de Peel-Raamstelling
te verlaten. Ze hadden nog geen schot gelost… Om 00.00
uur verzamelden ze zich bij Café Anna van de Ven en van
daar trokken ze naar de nieuwe stelling bij Zijtaart......
's Morgens vroeg op
11 mei 1940 werden de mensen in de
omgeving van het kanaal wakker van
stemmen. Het waren Nederlandse
militairen, die 's nachts te voet of met
de fiets uit de Peellinie waren
teruggeroepen, zonder onderweg Duitsers
te hebben gezien. Langs het kanaal hadden
ze schuttersputjes gegraven om zich te
verdedigen. De onwonenden kregen de raad
om te vertrekken, want er zou gevochten
worden. Snel werd het een en ander op de
hoogkar geladen en vertrokken de inwoners
naar de Biezen of Zondveld.
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
Toen Mien van de Ven
op 11 mei 1940 uit de raam van de kamer naar buiten
keken, zaten er tientallen soldaten bij hen thuis (Leinserondweg
11) tegen de muur. Hun huis werd geconfisqueerd door
het leger. Omdat de bruggen bij Veghel (de spoorbrug
werd 10 mei ’s morgens om 06:00 uur opgeblazen) en
Keldonk waren opgeblazen (11 mei) door het Nederlandse
leger (om de Duitsers de oversteek te beletten)
verwachtte men aan het kanaal gevaarlijke
gevechtshandelingen.
Het gezin Van
de Ven moest vanwege het verwachte gevaar vluchten; zij
werden geëvacueerd naar Hannes Habraken,
Krijtenburg.
Daar zijn zij een paar dagen geweest, Mien moest dan
slapen naast de vrouw van Hannes Habraken in het zelfde
bed. Dit zal ongeveer geduurd hebben tot de capitulatie
van Nederland op 15 mei.
|
Verteld door Harry van
Boxmeer op 15 april 2007. |
|
Op 11 mei 1940 gingen de families van
Tinus van Boxmeer
(7 man) en van zijn buurman
Christ van de Ven (9 man) met
de hoogkaar naar veiliger oorden. Chris had een grote
ham achter zijn jas gestoken. Op de kanaaldijk kwamen ze
langs Nederlandse soldaten. “Schijt oewen angst maar
out langs het kanoal,” riep Christ. Ze gingen naar de
Rooise hei, naar Willem van Eert, dat was een zwager van
Christ van de Ven. Daar hebben ze een paar nachten
gezeten.
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
42-55. |
|
Nadat
op 11 mei 1940 tussen 5 en 6 uur ’s morgens alle troepen
de bruggen over het kanaal bij Veghel en Keldonk waren
gepasseerd, werden deze opgeblazen. De eerste compagnie
van bataljon II-17 R.I onder leiding van kapitein
Klapwijk nam plaats op de kanaaldijk tegenover Zijtaart.
De bataljonscommandant richtte zijn commandopost in aan
de verharde weg van Zijtaart naar het kanaal.
Compagniescommandant Klapwijk zocht een boerderij
beneden aan de dijk bij de Veghelse brug uit als
commandopost. Bij het aanbreken van de dag, de elfde
mei, waren de stellingen ingenomen. Er werden met spoed
schuttersputten gegraven. Het in gereedheid brengen van
gevechtsopstellingen voor de zware mitrailleurs en voor
de 6-veld kanonnen was moeilijker. Deze moesten op een
verhoging worden geplaatst, om effectief over de dijk
aan de overkant te kunnen schieten. Aan de kant van
Veghel is de kanaaldijk hoger dan aan de kant van
Zijtaart.
Een
andere groep militaire groef zich in aan weerszijden van
de Keldonkse ophaalbrug. Om 12.00 uur verschenen daar
twee Duitse pantserwagens vanuit Keldonk. Er werd
geschoten. De door 6-veld geschut afgevuurde
projectielen maakten slechts deuken in de
pantservoertuigen van de Duitsers. Er verschenen
vijandelijke vliegtuigen boven het kanaal. Om 14.15 werd
een 6-veld kanon door de Duitsers geraakt en
uitgeschakeld. De Duitse pantserwagen reden aan de
Keldonkse kant op de kanaaldijk en konden de Nederlandse
stellingen nauwkeurig onder vuur nemen. Nadat de Duitse
pantserwagens een bocht in het kanaal passeerden kregen
ze zicht achter de westelijke dijk. Om 17.00 uur
passeerden de Duisters met rubberboten het kanaal. De
brug werd door de Duitsers provisorisch hersteld en
Duitse pantserwagens staken de Zuid-Willemsvaart over.
|
Gesprek met Piet van de
Tillaart op 28 juni 2007. |
|
Piet van de Tillaart (Hoeve Corsica) werkte als knecht
bij
Toon van Zutphen. Toen het vechten begon stond hij
te buurten met zijn ome Christ van de Ven en Janus Bie
(Biemans), een vrijgezel die in het Hool woonde.
Vliegtuigen kwamen laag overvliegen en beschoten de
soldaten aan de kanaaldijk. Piet, Christ en Janus zijn
toen de schoor van de loop voor het huis ingevlucht.
|
Bron:
http://www. zuidfront-holland1940.
nl/index.php?page=peel-raamstelling---ontruiming
|
|
Peel-Raamstelling – ontruiming

Vak
Erp
Het Vak Erp in de Peel-Raamstelling werd (van noord naar
zuid) gevormd door de naast elkaar opgestelde bataljons
II-2.RI, II-17.RI en I-13.RI. Allen dus bataljons, uit
de oorspronkelijke bezetting van de Peel-Raamstelling,
behorende tot het III.LK. Het vak lag tussen Uden en
Elsendorp, met Erp centraal op enige afstand achter de
stelling. 15.GB vormde de voorverdediging binnen het Vak.
Als artillerie eenheid voor de sector van I-13.RI, was
II-20.RA aanwezig, omdat in dat bataljonsvak twee van de
drie doorlopende naderingswegen van het Vak lagen. De
derde lag in het linkerdeel van het Vak en kon nog
beheerst worden door III-20.RA in Vak Schaik. Het gehele
Vak miste inundaties en eveneens uitgestrekte drassige
grond, zodat de nadering van de stelling slechts
belangrijk werd beperkt door ontbrekende infrastructuur.
Vanwege de ontbrekende natuurlijke hindernissen (m.u.v.
het defensiekanaal) waren er daarom drie bataljons van
het veldleger opgesteld. De Duitse aanvalsplannen
voorzagen echter in een operationele luwte in deze
sector, die vlak tegen de Legergrens aanlag. Dat wisten
de verdedigers uiteraard echter niet.
Commandant van het Vak was luitenant-kolonel E. Snoek
[met als adjudant q.q. chef-staf reserve kapitein J.J.
van Hoogstraten]. Oorspronkelijk merkwaardig genoeg
C.41.RI, welke dus geen enkele eigen eenheid onder
commando had, want alle drie de bataljons van 41.RI
lagen in de drie vakken eronder. Overste Snoek had zijn
commandopost in Erp.
In de Maassector voor de hoofdstelling werd 15.GB
slechts op twee voorname locaties aangevallen, en wel
bij Boxmeer en Afferden. Met name bij Boxmeer werden
hevige gevechten gevoerd, waarbij in het bijzonder
2-15.GB betrokken was. De Duitsers kozen na de oversteek
aldaar (en te Afferden) echter een noordelijke route
richting Mill. Even zuidelijker bij Bergen zouden zij
een pontonbrug over de Maas bouwen, maar die zou op 10
mei nog niet leiden tot militair verkeer richting de
Peel-Raamsector in het Vak
C-Peeldivisie gaf opdracht aan C-Vak om 15.GB vertragend
te laten terugtrekken van de Maas en over het
defensiekanaal te halen, waarna het bataljon als
operationele reserve zou dienen voor Vak Schaik. Daarvan
kwam het niet. Hoewel de Duitsers nauwelijks nadrongen
in de sector van 15.GB, was een aanzienlijk deel van
2-15.GB (Boxmeer) en 3-15.GB (Afferden) gevangen genomen
of ordeloos verspreid. Het was 1-15.GB [reserve kapitein
E.P.C. Wolfs] dat voor een belangrijk deel binnen de
stelling kwam. Kleine delen van de andere onderdelen van
het bataljon kwamen later ook nog groepsgewijs terug
achter eigen linie. Maar als eenheid werd 15.GB niet
ingezet volgens de wensen van de C-Peeldivisie. Daarvan
werd overigens door overste Snoek geen terugkoppeling
gegeven, omdat hij slechts met C-1-15.GB contact
verkreeg. Wel werd een deel van 4-2.GB – grenstroepen
vanuit Vak Asten – in Vak Erp aangetroffen en
doorgestuurd naar II-2.RI. Zij zouden nog enige actie
meemaken in de zuidelijke uitlopers van het Duitse
offensief in de avond tegen de sector Mill.
C-Vak gaf in de late avond van 10 mei instructies uit
aan zijn BC’n en Afd.C. om zich naar de
Zuid-Willemsvaart te verplaatsen met afmarstijdstip
24.00 uur. Munitie die niet redelijkerwijs kon worden
meegevoerd moest men maar achterlaten. Zelf zou de C-Vak
zijn CP inrichten in St. Oedenrode, langs de noordelijke
verbindingsweg met Vught [Schijndelseweg].
II-2.RI [C. reserve majoor J.F.L. Bruyn] lag in de meest
linkse sector van het Vak en leunde tegen I-3.RI aan.
Het bataljon beheerste de kunstweg naar Volkel, wat voor
de Duitsers en de Nederlanders een belangrijke
verbindingsweg was naar Uden. De linker compagnie
alsmede een sectie 6-veld werden dan ook enige tijd
zijdelings bij de strijd betrokken. Een stuk 6-veld dat
de kunstweg richting Volkel beveiligde, vuurde nog
enkele schoten op de Duitse troepentrein. Ook bij de
Duitse compagniesaanval richting het vak net benoorden
dat van II-2.RI, tussen spoor en kunstweg, raakte één
sectie in vuurgevecht. Er vielen echter bij II-2.RI geen
slachtoffers
Rond
2300 uur in de avond van 10 mei kreeg de BC telefonisch
opdracht van de C-Vak om zijn bataljon naar Veghel over
te brengen en het meest linker vak van de aan Vak Erp
toegewezen sector te bezetten, aanleunend tegen I-3.RI
bij Dinther. Daarbij zag het bataljon onvoldoende kans
alle munitie mee te nemen, waardoor een aanzienlijk deel
werd achtergelaten. Het verlof dat aan CC’n was gegeven
alleen de munitie mee te nemen die men redelijkerwijs
kon vervoeren, leidde ertoe dat er een groot
munitietekort werd geconstateerd toen het bataljon in
goede orde tegen het ochtendgloren de Zuid-Willemsvaart
bereikt had. Rond 09.00 uur in de ochtend werd bovendien
geconstateerd dat het vak tussen Veghel en Dinther niet
bezet was. Dat werd aan overste Snoek gerapporteerd, die
het op zijn beurt bij de staf Peeldivisie in Tilburg
meldde. Daar was echter kolonel Schmidt niet aanwezig
omdat deze zich inmiddels in België bevond voor
afstemming met colonel Dario.
Onbekend is de reactie van de chef-staf Peeldivisie. Wel
is bekend dat C-Vak 4-2.GB opdracht gaf het gat te
halveren door links naast II-2.RI posities in te nemen.
De eenheid zou te laat komen, zoals in een volgend
hoofdstuk zal worden behandeld.
II-17.RI [C. reserve kapitein G.J. Klompers] bezette
het middelste bataljonsvak, dat geen grote uitdagingen
bood, omdat het geen belangrijke naderingswegen kende.
De enige uitdaging die het verdedigingsvak wel bood, was
de merkwaardige trapsgewijze saillant, die in het
defensiekanaal was gemaakt, zodat de kanaalstelling wel
tot vijf kilometer voor de werkelijke Peel-Raam
hoofdverdediging kwam te liggen. Bovendien lag de
voorzijde van de saillant tegen een klein bos aan, wat
het schootsveld belemmerde. De saillant was echter
vooral aangelegd omdat terzijde ervan een uitgestrekte
bospartij lag die anders een veel groter deel van de
stelling eenvoudig benaderbaar maakte. Een andere reden
was dat het kanaal enigszins oostwaarts moest opschuiven
om tegen de zompige grond tussen Rips en Deurne aan te
kunnen worden gelegd. Het bood echter de enige uitdaging
voor het bataljon, want een goed berijdbare weg lag er
dus niet in de sector, waardoor een krachtige aanval in
de bewuste sector minder voor de hand lag. Overigens was
in deze sector de verdediging van het defensiekanaal nog
niet geheel gereed. Zo waren de meeste kazematten nog
niet van verbindingen voorzien en sommigen zelfs nog
niet eens opgeleverd.
Er
gebeurde niets spraakmakends in het Vak gedurende de
dag. In de late avond [ca. 23.00 uur] ontving ook
C.II-17.RI de opdracht terug te trekken op de
Zuid-Willemsvaart. Men trok terug onder achterlating van
aanzienlijke voorraden munitie en een stuk 6-veld,
alsmede alle kazemataffuiten voor zware mitrailleurs.
Rond 0600 uur was men in stelling tussen Veghel (vanaf
de brug) en Keldonk, waarbij de 6-veld bij de brug aan
de linkerzijde van het bataljonsvak werd geplaatst.
I-13.RI [C. reserve majoor J.J.G. Staal] bezette het
meest uitdagende bataljonsvak binnen Vak Erp. Dat was
het meest rechtse deel, dat tegen Vak Bakel [III-27.RI]
aanleunde. De twee doorlopende wegen vormden daarbij de
essentiële verdedigingspunten en daarom was II-20.RA [12
x 8-staal] ook toegevoegd aan het bataljon om
afsluitingsvuren te kunnen geven.
Er
werd in het bataljonsvak geen enkele actie gezien
tijdens de eerste oorlogsdag, met uitzondering van
enkele verbanden die vanuit de Maasverdediging over de
beide doorgaande wegen weer in eigen gelederen kwamen.
Om 23.00 uur kreeg men telefonisch de opdracht de
stellingen te evacueren en achter de Zuid-Willemsvaart
een nieuwe opstelling in te nemen. De sector die het
bataljon had aangewezen gekregen lag tussen Keldonk en
de schutsluis ten zuiden daarvan. Binnen die sector
lagen twee lichte ophaalbruggen. Eén bij Keldonk en één
bij de schutsluis, waar tegenover bij elk een sectie
6-veld werd opgesteld. Beide bruggen werden kort na
aankomst van de laatste onderdelen van het bataljon [ca.
0600 uur, toen de 2 uur vertraagde batterij 6-veld
aankwam] aan de westzijde van het kanaal, opgeblazen.
De gehele sector had als bezwaar dat de weg naar Helmond
[die tegenwoordig een 50-100 meter ten westen van de
toenmalige dijk ligt, oost van de Vaart] op een hogere
dijk lag dan de dijk aan de linkerzijde van de Vaart.
Men had dus hoegenaamd geen schootsveld en kon slechts
doelen bestrijden die zich op de beide naderingswegen
(door Keldonk en richting sluis) of op de hoofdweg zelf
toonden. Mortieren om achter de dijk te kunnen vuren had
I-13.RI niet
II-20.RA [C. reserve kapitein D.J. Galle] kende weer
een opmerkelijke geschiedenis. Zoals bekend werd 20.RA
pas op het laatste moment gevormd en uitgerust met de
museumstukken 8-staal, die enkele dagen voor de Duitse
inval arriveerden bij het
Regiment. De stukken van II-20.RA mochten slechts in het
veld [ze stonden in een bosrand opgesteld] worden
geplaatst, maar machtiging om opstellingen te graven
kreeg men niet. Dat moest dus gebeuren op de eerste
oorlogsdag
De afdeling werd in de late avond geïnstrueerd dat om
middernacht op de Zuid-Willemsvaart zou worden
teruggetrokken. Dit bevel werd aan de
batterijcommandanten meegedeeld alsmede aan de
treincommandant. Tijdens de voorbereidingen de stukken
mee te nemen (de afdeling beschikte in tegenstelling tot
III-20.RA wél over aanwezige paardentractie) kwam het
bericht dat de afdeling al om 0100 uur over het
Noorderkanaal moest zijn, omdat de bruggen nadien zouden
zijn opgeblazen. Dat bericht zorgde ervoor dat men
weliswaar om 2300 uur al gereed stond met de stukken om
via Gemert naar de Vaart te rijden, maar dat de
munitietrein, die het zwaarste werk had te verrichten,
geen tijd meer had munitie te laden. Leeg vertrok de
trein met de rest van de afdeling. Men had dus stukken
bij zich (één stuk bleef defect achter), maar geen
munitie! De Afd.C kwam hier spoedig genoeg achter en
commandeerde de trein terug om met zes munitiewagens
alsnog enige rantsoenen op te halen. Deze trein zou zich
later weer aansluiten met slechts 104 projectielen, maar
zonder de slagkwikpijpjes! Daarmee waren de vuurmonden
dus weliswaar meegekomen, maar had men in feite geen
munitie. Het was duidelijk dat de paniek bij de
munitietrein groot was geweest en daarmee de gehele
Afdeking waardeloos was geworden.
De Afdeling liep onderweg een zodanige vertraging op
dat het niet meer via de geplande terugtochtweg richting
het aangewezen terrein west van de Zuid-Willemsvaart kon
komen. Dat was het terrein bij Zondveld [terrein
tegenover de zuidwestrand van Veghel]. Zodoende werd
richting zuidwesten gereden, waarbij de afdeling niet
alle wegen kon nemen omdat men met het enkele span
paarden voor de stukken zandwegen diende te mijden. De
Afd.C. ging vooruit richting Nijnsel terwijl de
Batterijen zich bij Donk over de Zuid-Willemsvaart
manoeuvreerden, met als doel St Oedenrode. Te Nijnsel
kreeg de Afd.C. contact met overste Snoek, C-Vak Erp en
meldde daar dat men nog niet bij het Zondveld kon
geraken, maar bovendien dat men geen slagkwikpijpjes had
meegenomen en dus waardeloze munitie had. Ondanks die
mededeling kreeg de Afd.C. opdracht zich aan de weg
richting Vught, ten noorden van St. Oedenrode op te
stellen met de Afdeling. De Vakcommandant zou wel
slagkwikpijpjes regelen. Hoe, dat was onbekend. Want
zoals de Afd.C. hem er nog eens op wees dat er nergens
in Brabant 8-staal munitievoorraden waren, behalve wat
20.RA zelf in de stelling had gehad, reageerde de C-Vak
in het geheel niet. Hij persisteerde in zijn opdracht. [237] Onderwijl
zou C-Vak C-Peeldivisie informeren omtrent het gemis aan
ontstekers voor de 8-staal en als antwoord krijgen dat
II-20.RA dan maar terug onder C.20.RA moest treden.
Voordat de Afdeling echter daarvan verwittigd werd of
zelfs maar in stelling kon komen, zou het in de loop van
de ochtend alweer door de gebeurtenissen worden
ingehaald
Zo
namen de bataljons uit het onaangetaste Vak Erp keurig
de hen toegewezen posities in achter de
Zuid-Willemsvaart. Daarbij was slechts een opvallende
kwestie dat de Vakcommandant te lichtvaardig aan zijn
bataljonscommandanten had aangegeven dat niet eenvoudig
te vervoeren munitie en middelen konden worden
achtergelaten. Met uitzondering van I-13.RI, dat wel een
aanzienlijke hoeveelheid munitie met haar trein
meebracht, leverde dat op dat twee bataljons met alleen
gevechtsrantsoenen munitie waren uitgerust. Dat was een
volkomen onnodig tekort, dat verkomen had kunnen worden
door een minder vrijblijvende instructie van de
Vakcommandant. De handelingen van de verantwoordelijken
voor de munitietrein van II-20.RA vormen de enige
voorname dissonant in dit Vak. Door hun toedoen werd een
gehele afdeling schaarse artillerie volkomen onbruikbaar.
Anderzijds zouden de ontwikkelingen nadien aantonen dat
dit voor II-20.RA niet veel had uitgemaakt voor wat
betreft de gebeurtenissen op 11 mei.
|
BHIC, foto's beschikbaar gesteld door Marc van den
Berkmortel. De informatie bij de onderste foto is van
M.A. Goossens, GHC International, Koudekerk aan de Rijn |
|
Manschappen van de 1e Compagnie van het 2e Batiljon,
van het 17e Regiment in Zijtaart. Links boven T.C.A.
Baijens en rechtsboven staat Johannes Adrianus van Lith.

De eerste links in beeld is
een vaandrig. Daarnaast zijn het allemaal (aspirant)
officieren. |
Bericht van Marc van den
Berkmortel, d.d. 28 juni 2017 |
|
Jean Joseph Auguste Stans is
op 11 mei 1940 rond 14:00 uur in Veghel gedood door een
verdwaalde kogel rondom de inval van de Duitsers (richting
brug over Zuid-Willemsvaart).
In het archief van de zusters
Franciscanessen van Veghel staat vermeld in de kroniek
van 12 mei 1940: “Reeds daags tevoren waren twee
slachtoffers onder de burgerbevolking in ons ziekenhuis
gebracht, namelijk een meisje uit Erp met een
afgeschoten hand en een door een kogel getroffen meisje
uit Dinther, dat reeds overleden was. Een man uit Beek
en Donk, die getroffen was door een kogel in de buik
werd voorzien van de laatste HH. Sacramenten en stierf
enige dagen later". Het meisje uit Dinther heette Miet
van Zutphen (zie hieronder).
|
Verhaal en foto gestuurd door
Marc van den Berkmortel, op 28 juni 2017 met dank aan
Jan Schakenraad, Hoofdman Sint-Willebrordusgilde
Heeswijk, Henk van der Voort, heemkundekring Vehchele,
en Ad van Huijgevoort, Medewerker Studiezaal
Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven. |
|

Miet van Zutphen had haar oudste zuster, Bertha, beloofd
bij haar het huishouden te komen doen en kraamhulp te
zijn bij de geboorte van haar eerste kind. Bertha was
gehuwd met boer Jan Hurkmans uit Veghel. Zij woonden op
De Leest in een buurtschap ten zuidoosten van Veghel. Op
3 mei 1944 beviel Bertha van hun zoon Martinus, Martien
genoemd. Miet fietste dagelijks vanuit Dinther naar de
Leest in Veghel, waar toen slechts een paar boerderijen
stonden. Het was acht dagen na de geboorte dat Miet
dezelfde weg aflegde. De oorlog was daags tevoren
uitgebroken; de Duitsers waren Nederland binnengevallen
en stonden op 11 mei al voor Veghel. Een eenheid van het
Nederlandse leger had zich ten noorden van Zijtaart aan
het kanaal verschanst om de Duitsers op de weg aan de
overkant tegenstand te bieden. Een kort maar hevig
vuurgevecht ontstond waarin enige militairen sneuvelden.
Miet, het oorlogsgebeuren niet kennende, bleef haar
aangenomen plicht trouw en fietste ook op 11 mei naar
het jonge gezin in Veghel en verrichtte daar haar taak.
Het werk voor die dag was klaargekomen. En terwijl zij
om vijf uur in de middag naast het kraambed van haar
zuster stond werd zij door haar hoofd geschoten, het
geen de onmiddellijke dood en een ernstige verminking
tot gevolg had. De kogel was door het raam naar binnen
gekomen, vernielde de ruit en ook het leven van de
hulpvaardige jonge vrouw.
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
55-62, 72. |
|
Voor het gevecht aan de
kanaaldijk bij Zijtaart laten we enkele soldaten zelf
aan het woord.
Huub
Lafleur: "Mijn sectie kwam als eerste bij de brug. Wij
moesten ons met onze pioniersschoppen ingraven aan de
dijk. De dijk was dichtbegroeid, de kanaal was 16 meter
breed en aan de andere kant was zo’n dijk. Ik had links
naast mij aan het werk voor in te graven Cees Bouwman en
Harry van Hulten als mitrailleur schutter en helper. Ik
zelf lag +/- 4 meter naast deze schuttersput en daar
tussenin had zich Doornheim geplaatst, hij vroeg hierom.
En dan maar graven in die dijk, wij moesten zandzakken
vullen met grond van de dijk voor borstwering. Wij
hadden tot nu toe wel eenige schoten gehoord, maar dat
was nog ver weg, en we hadden niet de minste gedachten
met welk geweld de vijand op ons af kwam. Zo tegen 9 uur
had ik mijn put klaar en ben toen Bouwman en Van Hulten
gaan helpen de mitrailleur in stelling te brengen. 1e
Luitenant Colen kwam voorbij, hij had de rozenkrans in
de hand en bad. Hij bleef bij ons stilstaan en vroeg:
“Wie ligt hier?” Ik zei dat het mijn put was. “Je
ligt te ver van de mitrailleur af”, zei hij, “
wissel maar met Doornheim.” “ Ja,” zei
Doornheim, “ als dat zo is, heb ik reeds mijn put
klaar.” Ik lette er niet op en hielp verder aan de
mitrailleursput.
De Nederlandse rapporten van II-17.RI maken er melding
van dat reeds om 11.00 uur contact met Duitse
pantserwagens werd verkregen tegenover de brug bij
Veghel. Dit moeten dan de pantserwagens (of lichte
tanks) van de versterkte 5./IR.481 zijn geweest. Dat
wordt extra aannemelijk door vermeldingen in sommige
Nederlandse verslagen dat
door deze wagens geen kanonvuur maar mitrailleurvuur
werd afgegeven. Het waren dus hoogstwaarschijnlijk
inderdaad slechts de lichte pantserwagens van de
infanteriedivisies die in eerste instantie aan de
Zuid-Willemsvaart verschenen.
Maar
opeens was de oorlog er, een soldaat van II-II was
dodelijk getroffen, het was, zoals ik later hoorde,
soldaat Vogelzangs. Ja, het was nu oorlog en hoe hard
het ook is, nu moest er gevochten worden, en in flitsen
vlogen mij mijn gedachten door mijn hoofd, aan thuis;
dat ik alles wat mij dierbaar was nu moest verlaten en
ik was nog zo jong en ook Vogelzangs was nog een jonge
kerel die het reeds had getroffen. De eerste dode ging
als een alarmkreet langs de dijk en eenieder – ook al
had hij vreselijke angst, en dat hadden wij allen –
zette zich volledig in. Er werd fel gevuurd met de
geweren. De mitrailleurs zaaiden dood en verderf naar de
andere kant van de kanaal. Ook aan die kant vielen
doden en hoorden wij geschreeuw en gejammer. Ik zelf
vuurde onafgebroken. Ik hoorde geratel op de weg, het
was een helm, ik keek erna, hij was doormidden
gescheurd. Ik keek naar Doornheim, die twee meter naast
mij lag, zijn hoofd zonder helm lag tegen de dijk aan
en bloed was overal. Ik kroop naar hem toe. Hij was
dood, zijn hoofd was doormidden gespleten, het was
vreselijk dat te zien. Ik kon niet meer en was bijna
verlamd, kon mij niet meer roeren. Op hetzelfde moment
vloog de brug de lucht in, en de brokstukken vlogen in
het rond. Ik kwam weer bij en kroop naar mijn put terug.
Het
vuur werd steeds heviger. Bouwman riep mij. “Lafleur,
de mitrailleur doet het niet meer.” Ik zei:
“Laten jullie zich uit de mitrailleursput rollen, ik kom
het nakijken.” Ik ging de put in en zag wat er aan
de hand was, het ronsel en de mitrailleurglijders zaten
onder het zand van de kogels die ze van de Duitsers op
hun zandzakken kregen, het waren moedige mannen deze
Bouwman en Van Hulten. Spoelde dit uit met olie, deed er
een nieuwe trommel op van 98 kogels en wilde mij
verwijderen, toen Bouwman mij toeriep: “Pas op!”
Aan de andere kant van het kanaal lag een stal, huis, of
schuur, men had dakpannen afgenomen en een loop van een
vijandelijke mitrailleur kwam te voorschijn, men wilde
onze mitrailleur uitschakelen. Ik richt de mitrailleur
op dat dak en vuurde de totale trommel van 98 kogels op
dat dak leeg. De loop viel naar buiten schuin op dat dak
en bleef stil liggen. Terug in mijn put gingen Bouwman
en Van Hulten weder hun post bezetten. Hoe moest dit
alles aflopen. Het vuur ging onverdroten en hevig verder
en even later werden Bouwman en Van Hulten door kogels
getroffen. Wederom was het lot mij gunstig gestemd,
eerst werd Doornheim op mijn plaats dodelijk getroffen
en nu werden Bouwman en Van Hulten gewond op dezelfde
plaats die ik net had verlaten. Ik weet niet of ik
gebeden heb, maar dankte de hemel. Van Hulten was
gewond, een kogel trof hem voorbij het hoofd en een
stukje van zijn oor was eraf. Hij bloedde hevig en
schreeuwde, het was niet om aan te horen. Door al dat
bloed dacht hij zelf dat het ernstiger was. Het viel
gelukkig mee. De Ruyter als rode kruis helper heeft het
eerste verband gelegd, ze werden beiden weggevoerd.
Het
ging zeer hard toe aan de dijk, maar het zou nog veel
harder worden. Gunther, een Amsterdammer, raakte buiten
zinnen en sprong boven op de dijk, vuurde en riep
woedend scheldwoorden naar de Duitsers. Ik zag hem boven
op de dijk staan en dacht, ‘O, mijn God’ en toen viel
hij neer. Hij kreeg de volle laag in de borst en werd
deerlijk verminkt weggevoerd naar een ziekenhuis te Erp,
zo wij later vernamen. De munitie bij ons raakte op en
wat nu? Van de Duitse kant bleef men hevig op ons vuren
en de strijd aan de kanaaldijk duurde nu reeds meer dan
6,5 uur, maar wij bleven zolang er munitie was
doorvuren. Duitse vliegtuigen scheerden over onze
hoofden en het werd oorverdovend. Achter ons in een
weide werden zware mitrailleurs opgesteld, die op deze
vliegtuigen vuurden, echter zonder resultaat. Wij kregen
berichten vol te houden daar Franse troepen onderweg
zouden zijn, ons in onze wanhopige strijd te helpen. Er
kwamen pantserwagens aangereden, ze kwamen achter onze
dijk en ik zag ze komen, en toen ze dichter bij waren,
zagen wij dat ze met oranje spandoeken waren omhangen,
het zouden dus vrienden zijn…”
Uit het relaas van sergeant Helmonds: “Luitenant van
Beers zei nog: “Daar zijn de Fransen!” Maar de
pantserwagens begonnen te schieten en toen zagen wij,
dat het Duisters waren. Luitenant Van Beers sprong op om
te proberen door de kijkspleet in het voertuig te
schieten, maar hij werd zelf dodelijk getroffen. De
wagens reden door richting Veghel, keerden daar om en
kwamen opnieuw langs. Wij doken in de schuttersputten.
En voor de derde keer kwamen ze langs, nu stapvoets met
de militairen er te voet achter. Wij moesten onze wapens
neergooien en met de handen omhoog gaan staan.”
Sergeant Stokbroexk: “.. zagen we eensklaps …
pantserwagens aankomen met voorop grote oranje doeken …
Nieuwsgierig draaiden we ons om in ons gat en vlak voor,
slechts 2 meter van me af, stopte de eerste
pantserwagen. Verschrikkelijk, tóen zag ik pas, dat er
een hakenkruis op stond. Ik sprong recht met de handen
omhoog, maar had ’t verstand niet in m’n
zenuwachtigheid, m’n geweer los te laten. ’t Is niet te
beschrijven, wat men op zo’n moment voelt. Ik weet nog
dat ik zei: “Och God, nou ben ik verloren,” want
ik verwachtte elk ogenblik doorzeefd te worden door
kogels uit de dreigende vuurmonden. De pantserwagen reed
een paar meter terug, de deksel ging boven open en een
paar handen staken omhoog, die ons beduidden: Handen
omhoog. Direct kwamen enige Duitsers achter de
pantserwagen vandaan met geweer en revolver, terwijl ze
naar de granaten grepen, die in hun laarzen staken. Ze
stormden woest schreeuwend op ons af, roepend:
“Liegen! Liegen! Die Waffen nieder!” Ze ontrukten
ons de wapens en smeten die in ’t kanaal. Tegelijkertijd
begonnen onze zware mitrailleurs te vuren, dat we de
kogels konden horen kletteren aan de andere zijde van de
pantserwagen. Ik schreeuwde: “Schei toch uit met
vuren!” Terzelvertijd begonnen de Duitse
mitrailleurs te ratelen en ’t snelvuurgeschut te werken.
De Duitsers rukten verder en enigen dreven ons met een
troepje verder, schreeuwend: “Tempo! Tempo Los! Los!”
Het vuren ging verder, zodat we de druk van de
kogels langs ons hoorden suizen. Of ze uit de hel
kropen, zoveel kwamen er langs ons trekken, alles
gemotoriseerd, terwijl door de weien hele
colonnes gemarcheerd kwamen, de helmen gecamoufleerd met
wilgetakjes. In versnelde pas en looppas moesten we
verder, de handen steeds omhoog, zodat ’t zweet ons
langs ’t gezicht liep. Tot we uit ’t vuur waren en toen
pas konden we de handen omlaag doen. Direct begonnen
onze begeleiders heel vriendelijk tegen ons te spreken:
“Wir sind ja keine Feinde, wir sind Freunde…”
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
77-78. |
|
Enkele soldaten ontsnapten. Lafleur: “Auto’s kwamen
aanrijden en in een flits was het gebeurd, ik weet niet
wat er allemaal door mijn hoofd ging, maar ik sprong
achter de weg over een sloot, en ik zag nog dat
korporaal Van Krieken mij nasprong, er was een
prikkeldraad waar ik met mijn eetketel in bleef hangen,
trok mij los, zodat mijn uniform scheurde. De Duitsers
die een paar tientallen meters van ons vandaan waren,
hadden onze vlucht te laat ontdekt. Wij renden met ons
tweeën door een weide waarin kleine fruitbomen stonden,
en wij maakten ons geheel geen gedachte waar naar toe.
De Duitsers begonnen op ons te schieten en de bladeren
en takken vlogen om ons heen. Wij werden echter niet
geraakt. Ik viel en Van Krieken holde mij voorbij en
vond schutting achter een stal. Hij riep om mij:
“Huub, kom nog een paar stappen!” Ik raapte al mijn
moed bijeen en waagde de sprong. Hij trok mij achter de
muur en daar stonden Jan Govers en Piet Vossen, mijn
beste vrienden waren van dezelfde gedachten geweest niet
door de Duitsers krijgsgevangen laten worden. En daar
stonden wij dan, wij omhelsden ons en dankten de hemel
voor deze redding. Wij hadden echter geen tijd om langer
achter die schuur te blijven en verder ging het. Van
moeheid kon geen sprake zijn, wij merkten geen honger en
dorst, weg, weg en steeds maar weg en verder weg van
deze moordkanaal. Na enige tijd terugtrekken stootten
wij op een afdeling wielrijders, allen zeer jonge knapen
en moesten ons relaas vertellen. De kapitein van deze
afdeling wielrijders wilde ons gelasten bij hen te
blijven, waarop Vossen antwoordde: “Als u vechten
wilt, spoed u dan maar naar de kanaaldijk, daar kunt u
vechten naar hartelust” en wij trokken met ons
vieren verder.” Na nog een tocht vol angstige avonturen
meldden ze zich in Leerdam op een militair bureau.
|
Fotos en informatie via Marc
Berkmortel van Piet Vissers in Eerde. |
|
 Piet
Vissers in Eerde bezit nog een boekje van Engelse
soldaat, opgedragen aan een zekere Marie. Marc van
den Berkmortel deed naspeuringen en vertelt:
Zoals het er nu op lijkt heeft John Meirion Jones zijn
aantekening in dit woordenboekje (zie foto) geschreven voor
Marietje Hurkens ('Marie' volgens zijn afkorting). De
familie Hurkens heeft langere tijd de was gedaan voor een
engelse soldaat. Deze soldaat heeft zijn dankbaarheid willen
tonen en Marietje dit boekje gegeven.
De familie Hurkens
kreeg vaak extra zeep voor de geleverde dienst.
Marietje Hurkens
is nu 83 jaar, woont nog in de buurt van Piet Vissers.
Inmiddels
hebben we contact met John's zoon Huw. John heeft zijn opleiding gehad op Stormy Down Porthcawl, Wales.
Daar heeft hij zijn latere zwager Peter van der Sanden leren
kennen. Deze Peter van der Sanden kwam via de Prinses
Irenebrigade in Wales terecht, nadat hij aan de
Zuid-Willemsvaart had gevochten in de meidagen van 1940.
Peter trouwt John's zuster Winnifred en kreeg 4 kinderen bij
haar. Ná de oorlog is deze familie Van der Sanden weer naar
Holland verhuisd. Verder informatie over deze Familie Van
der Sanden heb ik nu nog niet. Klinkt aardig Brabants, dus
wie weet?
Huw Jones is er niet helemaal zeker
van dat zijn vader in Holland is geweest in de oorlog, maar
waarschijnlijk lijkt dit toch wel. Waarschijnlijk is hij met
de 3e Canadese leger met D-day naar Europa gekomen en heeft
hij een rol gespeeld bij de strijd om de Corridor. Daarna is
hij een tijdje in de regio gebleven, mogelijk is hij ergens
ingekwartierd geweest . Daarna heeft John Meirion Jones
deelgenomen aan de strijd in de zgn. 'Battle of the Bulge'
(Het Ardennenoffensief). Op 1 januari 1945 is hij daar door
een paar vechtende dronken Frans-Canadezen en 'Free
Norwegians' in zijn been geschoten. Via Andy
Ingham, historicus van 127 Squadron, weten we dat John op
het einde van de oorlog mogelijk heeft gediend als Aircraft
Engine Fitter in 6127 Servicing Echelon, mogelijk is hij
toen nog op B.85 Schijndel geweest bij het 127 Squadron. Hij
is in dienst van de RAF 3 keer gevangen genomen, éénmaal
zelfs door het verzet die zijn RAF-vleugels op zijn uniform
aanzagen voor een adelaar van de Luftwaffe. John leeft
inmiddels niet meer, maar zo krijgen we het verhaal wellicht
nog aardig compleet. Ook zijn zoon Huw wist hier nog weinig
van.
|
Mededeling per e-mail op 17
oktober 2021 van
Michael Pieter Arts,
Wenen, Oostenrijk.
|
|
Bij naspeuringen over mijn grootvader, ben ik op een
downloadpagina gekomen van uw website. Onder de link
‘1944’ ben ik dan gestoten op een verhaal over ene
Peter van der Sanden die via de Prinses Irenebrigade
in Porthcawl aankwam en met de zus van John Meirion
Jones, Winnifred trouwde. Nadat ik de trouwfoto zag
was het duidelijk. Dat zijn mijn grootouders...
 De
vrouw 3e van links is mijn grootmoeder, Winnifred,
met links van haar mijn overgrootmoeder, de moeder
van Winnifred en John. Mijn grootvader, die
overigens niet Peter maar Piet(er) heette, staat
daarachter, de man met Nederlands uniform. Het klopt
inderdaad dat uit dit huwelijk 4 kinderen zijn
ontstaan. Greta en Mary (mijn moeder) zijn in Wales
geboren en toen de familie in 45 of 46, verhuisde
naar Nederland zijn nog twee zonen geboren, Pieter
en Rob. Na de oorlog heeft de familie van der Sanden
kort in Bloemendaal gewoond en zijn daarna naar
Roosendaal verhuisd, omdat mijn grootvader bij het
Korps Commandotroepen was ondergebracht. Van
oorsprong kwam mijn grootvader uit Tilburg en is de
familie na enige jaren in Roosendaal daar weer naar
toe verhuisd. Mijn grootvader is in 1986 overleden
en mijn grootmoeder in 2000. Over John Meirion Jones
heb ik helaas geen informatie. Maar ik kan me
herinneren dat de foto van hem in het huis van mijn
grootouders hing.
 |
Bron: Persoonlijke brieven van Cor Bouman en Dossier
betreffende soldaat Cornelis Bouman (1908-1983 Dussen),
1964-1990. BHIC sBosch, archiefnr. 7707, inv.nr. 85 |
|
Cor Bouman (1908-1993), was ingedeeld bij de 4de Sectie,
1e compagnie, IIde bataljon, van het 17de Regiment
Infanterie en bediende een lichte mitrailleur. De 1e
compagnie bestond uit 4 secties met elk 3 groepen van 11
soldaten.
Op 11 mei werd de 4e sectie aangevoerd door
sergeant Helmonds. Ze verdedigden de Peel-Raam stelling.
Tijdens de gevechtshandelingen met de Duitsers raakte
hij gewond en verloor één oog. Na hun overgave wierp
Bouman zijn mitrailleur in het kanaal van Zijtaart. Na
de oorlog werd hij door sectie-commandant sergeant
Helmonds geëerd voor zijn optreden en tot
oorlogsinvalide verklaard met het daarbij behorende
pensioen.
De taak van de compagnie was: stellingbouw in de Peel-Raamstelling,
een van de linies voor de verdediging van Nederland.
Commandant van deze "Peeldivisie" was kolonel Schmidt. Na het begin van de aanval van Duitsland op Nederland
werden als gevolg van de doorbraak bij Mill, de
inmiddels voltooide stellingen in de Peel en ook in
Boekel verlaten in de nacht van 10/11 mei 1940 om 24.00
uur. Men trok zich terug van de Peel-Raamstelling naar
de westelijke kanaaloever van de Zuid-Willemsvaart om de
sector bij en tussen de bruggen van Keldonk en van
Veghel te verdedigen.
Tegen 11 uur in de ochtend van
zaterdag 11 mei kreeg de 1e compagnie vuurcontact met de
vijand die zich op de oostelijk kanaaloever ophield.
Deze oever met daarlangs de weg Den Bosch-Helmond was
hoger gelegen dan de westelijke oever. Het over en weer
vuren hield aan. Enkele pantservoertuigen aan de andere
brugzijde werden door de 6-velders vernield. Er
sneuvelden aan beide oevers mannen. Om circa 16.00 uur
werd bevel gegeven terug te trekken naar Sint¬Oedenrode,
welk bericht door de 2e en 3e compagnie werd opgevolgd
maar op de een of andere manier de 1e compagnie niet
heeft bereikt. De terugtrekkenden verzamelden zich circa
2 km voor de brug bij Sint-Oedenrode en vonden daar de
munitie die bestemd was voor de kanaaltroepen. Zij
lieten deze ontploffen.
De strijd voor de 1e compagnie
ging nog door. Vanaf circa 12.00 uur kwamen Duitse
pantserwagens over het kanaal over de vernielde brug bij
Keldonk; de vijand reed een pantserwagen in het gat en
kwam zo naar de overkant. De duitse pantserwagens reden enkele keren
achter de Nederlandse stellingen door. Tenslotte kwam de
infanterie mee. De situatie werd onverdedigbaar en
onhoudbaar. Om circa 17.50 uur gaf de strijdgroep van 58
(of 62?) mannen zich over. Zeven jongemannen waren
gesneuveld aan Nederlandse zijde. De groep
krijgsgevangenen marcheerden af richting Erp/Keldonk,
waar men rond 20.00 uur aankwam en overnachtte in de R.K.
jongensschool. Op 13 mei ging men naar Veghel, waar men
overnachtte in het Franciscanessenklooster. Op 14 mei
ging het 's ochtends naar Uden en dezelfde dag 's avonds
naar Duitsland. Men reisde per trein via gevangenkamp
Bocholt naar gevangenkamp Neubrandenburg, ook genaamd
Stalag IIa. Op 9 juni kregen de daar aanwezige
Nederlandse krijgsgevangenen (circa 7.000 manschappen)
het bericht dat ze van de Führer naar huis mochten
terugkeren. Ze reisden toen met de trein naar Enschede/Hengelo
van waar ieder naar huis vertrok.
|
Bron:
https://www.defensie.nl/
onderwerpen/militaire-geschiedenis-nimh |
|
Gevechtsverslagen Meidagen 1940
Kapitein V. de Kruijff, commandant 2-II-2
R.I. pag. -25-:
…..Helaas moeten wij een ernstig gewonde
soldaat F. Verbeek uit Eindhoven, die door 5 kogels was
getroffen en een ernstig gewonde soldaat P. Vogelsangs
uit Bakel, die naar mij later is gebleken aan zijn
verwondingen is overleden en te Eerde werd begraven,
achterlaten.
Majoor J.F.L. Bruijn, commandant II-2 R.I.
pag. -2-, -3- en -4-:
…..Tegen den avond
kreeg ik bevel om gedurende de duisternis de stelling te
verlaten en deze te verplaatsen achter de
zuid-Willemsvaart ter hoogte bij Eerde ( Veghel )…… ……De
afdeelingen waren tegen den morgen op hunner plaatsen
aanwezig en zijn begonnen met zich in te graven. Daar ik
constateerde dat de munitievoorraad te weinig was heb ik
dit persoonlijk om ongeveer 9.00 uur aan mijn
commandant, den Overste Snoek, gerapporteerd en hem
tevens gerapporteerd dat ik ten Noorden van mijne
stelling niet was aangeleund, maar dat zich daar eene
gaping in de stelling vertoonde van ongeveer 3
Kilometer. Ik vermoed dat een bataljon, dat daar moest
zijn, niet gekomen is !! Van deze rapporten werd kennis
genomen, doch van resultaten werd door mij niets
gemerkt. Munitie ontving ik niet en ik werd ook niet
links aangeleund.
Daar ik in den ochtend reeds
mededeeling had ontvangen dat ik op een terugtocht moest
rekenen, had ik den officieren van mijn staf opdracht
gegeven om zooveel mogelijk autobussen te vorderen en
ongeveer 10 stonden dan ook op pl.m. 5 Km. achter het
front gereed. Deze autobussen had ik ook speciaal
genomen om, indien de vijand naast mij mocht
doordringen, een middel te hebben, oogenblikkelijk
afdeelingen naar de bedreigde punten te zenden. Tegen
12.00 werd mij de komst van den vijand gerapporteerd en
door mij doorgezonden aan mijn commandant, die ongeveer
2½ Km. achter mij op den weg Vechel – St Oedenrode zijn
commandopost had ingericht, doch bij het vernemen van
dit bericht zijn cp een drietal K. meer naar het Westen
verplaatste in de richting St Oedenrode.
Te ongeveer
15.00 kreeg ik per ordonnans bericht van den commandant
der 2e Compagnie, den Kapitein de Kruijff,
dat hij munitie hebben moest en niet langer zonder
versterking kon standhouden. Ik heb den Kapitein Lanker,
ct der zware-mitrailleurcompagnie opdracht gegeven met
één, zoo mogelijk met twee zware mitrailleurs de flank
van de 2e compagnie ( bij opgeblazen brug
over de Zuid-Willemsvaart, voor mijne stelling ) te
versterken. Om ongeveer 15.30 kreeg ik nogmaals verzoek
om munitie, daar deze bijna verschoten was. Daarom heb
ik een ordonnans naar zijn commandant, den Overste
Snoek, gezonden, maar daar de ordonnans niet terugkeerde
ben ik zelf te 15.45 naar de commandopost gegaan waar ik
tot mijne verbazing vernam dat de Overste reeds om 14.00
zijn commandopost met zijn staf verlaten had en in
Westelijke richting was gegaan. Zonder mij te
verwittigen, of bericht achter te laten waar hij te
vinden was.
Terugkeerend in mijne stelling kwam ik tot
de ontdekking dat mijn bataljonsarts Dr. Kolsters niet
in de stelling was, maar ergens in een garage, ongeveer
halverwege tusschen Eerde en St Oedenrode aan de
kunstweg, zijn hulpverbandplaats had ingericht. Daar ik
de gewonden in de stelling had zien liggen en loopen,
heb ik den dokter moeten halen en hem moeten bevelen een
als Roode Kruis- ingerichte auto naar de stelling te
zenden en de gewonden te verzorgen en te verplegen. Zeer
tot mijn spijt moet ik hier melden het gemis van
medische hulp in de stelling, doordat de doktoren er
niet waren en ernstig tekort schoten in de uitoefening
van hun ambt: de reserve-bataljonsarts Dr. Jaarsma heb
ik bij het gevecht aan de Zuid-Willemsvaart nergens
kunnen ontdekken ! Een aalmoezenier was niet aanwezig.
In de stelling t. O. van Odiliapeel had ik als
aalmoezenier Majoor Baljon. Na het uitbreken van den
oorlog heb ik hem niet meer gezien en ook geen
aalmoezenier van de Peel-Divisie heeft zich vertoond.
Om
16.15, toen de munitie op was, heb ik het bevel tot den
terugtocht gegeven, richting tilburg. Er was slechts één
kunstweg in Westelijke richting in mijn bataljonsvak en
daar ook de manschappen van het nevenbataljon alsook de
compagnie Wolffs ( welke achter mij gelegen was ) daar
gebruik van maakten, benevens de voertuigen der treinen
en gerequireerde autobussen, ging alles door elkaar en
werd de terugtocht een verwarring. Vele voertuigen
raakten defect………
Kapitein A.F. Lancker, commandant M.C.-II-2
R.I. pag. -5- en -6-:
…..Ik had toen nog niets gegeten,
ik heb toen omgehangen (koppel met patronen, karabijn,
broodzak enz.) en hoorde dat de richting was Zijtaart,
ik vlug naar Uden gemotord en vlug koffie drinken.
Intusschen was de goederentrein in Uden gearriveerd,
waar ik me bij aansloot, doch de opdracht kreeg, mijn
collega Kaak in de Peel te gaan halen, daar deze was
achtergebleven, de plaats van onze bestemming was
Zijtaart. Doch in de Peel aangekomen was behalve Kaak
daar ook nog Sergt. v.d. Burgt met een wagen, deze zijde
mij we zullen wel nakomen, ik alleen terug, nog even in
Uden aan, ik reed toen naar Zijtaart. We hebben daar
kwartier gemaakt, en de wagens (liefst elf) zooveel
mogelijk in boerenschuren gezet, nog steeds was de lucht
vol vliegtuigen.
Den geheelen dag hebben we in Zijtaart
gezeten, omstreeks 5 uur kreeg ik opdracht om naar
Veghel te rijden naar de verplegingsofficier Lt.
Kortooms wat er gebeuren moest met de manage en
inkwartiering. De lt. Gaf me opdracht inkwartiering met
manage in Zijtaart, in de School werden ingekwartierd en
het eten werd besteld in een klooster, dat ’s avonds
fijn door zusters was klaargemaakt en wat natuurlijk
lekker heeft gesmaakt, na hat eten hebben we nog een
glaasje gedronken en een partijtje billard gespeeld en
toen gingen alle slapen, behalve ik, want ik kreeg
telefoonwacht bij een molenaar, waar onze Majoor was. Ik ben toen bij het telefoontoestel in een groote stoel
gaan liggen, van slapen kwam niet veel, om half elf daar
ging de schel. Lt. Nabben belde den Commandant ik liep
naar boven om den Majoor, die rustig sliep te wekken,
deze vlug naar de telefoon en kreeg de opdracht om 12
uur vertrekken naar St. Oedenrode. De majoor gaf mij
opdracht alle jongens te wekken, die toen allen fijn
lagen te pitten. Met ophef van stem riep ik Jongens
eruit om 12 uur vertrekken, om ongeveer 12 uur waren
alle wagens start klaar. De comdt. gaf het sein van
vertrek en wij in het donker van de nacht naar St.
Oedenrode…….
Kapitein A.E. de Ras, commandant 1-I-13 R.I.
pag -5-:
…..Kapt de Ras wist niet dat II-17 RI zoo dicht
bij hem lag, 1e bezetting bij weg naar
Zijtaart….. Vaandrig J.T. Doesburg, 4e sectie
1-I-13 R.I. pag. -3-: …..De soldaat Mengeleers
deserteerde in een achtergelegen boschje. En Gr.C. heb
ik bevolen deze gaan halen, zonder succes. Dit had een
slechte uitwerking op het moreel van mijn soldaten, die
ik overal persoonlijk in alles heb gesteund. Ongeveer de
helft der Sectie vluchtte bij de eerste uitwerking van
vijands mortiervuur. Ik heb deze soldaten luidkeels
teruggeroepen en op hen geschoten met mijn pistool.
Waargenomen een gewonde hierdoor…..
Kapitein L. de
Sterke, M.C.-I-13 R.I. pag. -6-:
…..Achterwaartsche
opstelling was uitgesloten in verband met de
Veiligheidsgrens en de lage ligging van het terrein.
Zoodat alle zw.mitrs. in voorste lyn worden opgesteld.
Zy moesten zelfs op de dyk plaats nemen, teneinde het
voorterrein, N.O. van de harde weg langs het kanaal
onder vuur te kunnen nemen. Dit terrein lag lager dan de
harde weg en was dicht begroeid. Van de Aschstraat (Nu:
De Roost MBE) was alleen een gedeelte by de Erpsche
Ophaalbrug te zien. Het vuren op laag vliegende
vliegtuigen, waarvoor aanvankelyk per 1e en 3e
sectie 1 stuk was aangewezen, is later verboden, ten
einde de opstelling niet te verraden!.....
Kapitein S.
Klapwijk, commandant 1-II-17 R.I. pag. -5- t/m -8-:
…..In de loop van de avond (tusschen 19 en 21 uur) waren
wij getuigen van het luchtbombardement te Mill, wat heel
goed zichtbaar was. De terugkerende vliegtuigen
beschoten met hun mitrailleurs onze stellingen bij het
passeren van onze opstellingen. Tevens waren vijf
ooggetuigen van het verlaten der burger bevolking van
hunne boerderijen enz. Te ± 20.30 kwam het bevel binnen
dat de stelling ten spoedigsten ontruimd moest worden
teneinde terug te trekken op Veghel. Doordat de trein
niet ter beschikking gesteld kon worden, ging dit met de
grootste moeilijkheden gepaard. Doordat de boeren met
karren goed waren vertrokken, waren ook geen voertuigen
te requireren. Toevallig gelukte het ons de hand te
leggen op een voertuig met paard. Door deze
omstandigheid gelukte het ± 15000 mitrailleurpatronen +
enige kisten handgranaten mede te voeren. Aan 1-II-17
R.I. was bevel gegeven de achterhoede te vormen.
11 mei
± 5 uur aangekomen te Veghel en stelling ingenomen
achter de Zuid Willemsvaart Opstelling 1-II-17 R.I.
Linkervleugel bij brug van Z.W. vaart bij Zijtaart (op
hoofdverkeersweg naar St. Oedenrode). Rest van de
compagnie tot 1000 M te Zuiden van deze brug, aangeleund
aan 2-II-2 R.I. Taak: overgang Z.W. vaart beletten. Brug
werd opgeblazen. Te 11.30 ongeveer vielen de eerste
schoten uit het voorterrein. Dit terrein was zeer
bedenkt, zoodat alleen vijandelijk vuur aangaf dat
vijand hier aanwezig.
Vanaf te ongeveer 13.00 werd het
vijandelijk vuren zeer heftig. Min of meer ingegraven
achter de dijk (W. dijk) langs Z.W. vaart werd rustig
standgehouden. De munitie welke manschappen medevoerden
+ 15000 reservepatronen zijn verschoten, wat tot
resultaat had het terugdringen van het vijandelijk vuur
(voornamelijk mitrailleurvuur) en het absoluut beletten,
in front, dat de vijand een poging kon wagen zich te
doen zien teneinde over de Zuid-Willemsvaart te komen.
In mijn bezit zijn nog 2 bevelen. Bericht Nr 3. Datum
11.5.40: 7.00 uur. Adres C 1-II-17 R.I. Inhoud. Taak is
standhouden ten einde het opmarcherende fransche leger
ruimte te geven zich te ontwikkelen. Aaneengesloten naar
front, voornamelijk op de hoofdwegen. C II-17 R.I.
Bericht Nr. .. Datum 11.5.40 13.00 uur Adres C
1-II-17 R.I. Inhoud. Munitie is in
aanvoer. Over ± 1½ uur komt een Fransch regiment
pantsertroepen. Daarom standhouden tot het uiteinde. C
II-17 R.I.
In afwachting van bovengenoemde hulp werd
taai standgehouden. ± 17.00 munitietekort. Ordonnans
weggezonden naar Cp II-17 R.I. Deze post inmiddels
vertrokken. Ongeveer deze tijd werden wij ook bestookt
vermoedelijk met mortierprojectielen. Ook vliegtuigen
namen ons onder vuur.
Te ± 17.30 werden aan eigenzijde
op rechtervleugel tanks waargenomen. De eerste gedachte
was, aangezien aan eigenzijde, dat het de beloofde
fransche hulp was. Dichterbij gekomen, bleken het hevig
vurende Duitsche tanks te zijn, welke man voor man de
linie opruimden en buiten gevecht stelde. ± 17.45 uur
bereikten deze tanks het linkse gedeelte van de
compagnie, dat zich in nabijheid v/d brug bevond.
Aangezien wij tegen dit wapen volkomen weerloos waren
(afgegeven mitrailleurvuur had heelemaal geen
uitwerking) gaven wij ons krijgsgevangen.
Opgemerkt mag
worden dat de manschappen zich pas overgaven na
toestemming gevraagd te hebben aan mij, hun
compagniesscommandant. Gesneuveld zijn één luitenant,
één sergeant, één korporaal en drie soldaten. Bovendien
zijn enige soldaten ernstig gewond. Gezien het gevaar,
waaraan allen gelijkelijk blootgesteld stonden, moet dit
verliescijfer als zeer gunstig beschouwd worden. De
beloonde moed onzer soldaten was groot te noemen.
Voorbeelden waren o.a. de serg.capitulas (? moeilijk
leesbaar MBE) H.J. Leenders en de dienstpl. Serg. M.
Janssen. In het algemeen mag met vreugde opgemerkt
worden dat de houding van de troep was kalm, zich bewust
van het gevaar, ook bereid zijn plicht te doen, en mijns
inziens heeft van laag tot hoog zijn uiterste plicht
gedaan.
Terug uit krijgsgevangenschap is mij gebleken
dat ± 75 man van 1-II17 R.I. krijgsgevangen geweest is.
Tevens was mij gebleken dat II-17 R.I. eenige uren
geleden teruggetrokken was, ook dit feit had mij niet
bereikt. Een gedeelte v/d compagnie (……gedeelte) was
terug gegaan of ……. van de rechts liggende troepen. Van
de velen lotgevallen van dit teruggetrokken gedeelte is
mij niets bekend. Uit inlichtingen, die mij gezonden (?)
zijn, is mij gebleken, indien dit echter juist is, dat
het tot het laatste ogenblik vasthouden van de opgegeven
stelling, voor de vijand van nadeel geweest is. Hij was
n.l. hierdoor gedwongen om hoofdverkeersweg los te laten
en op een andere manier zijn doel te bereiken. Hierdoor
kwam hij in moeilijk begaanbaar terrein, ook voor tanks,
en dit zou hen veel tijd gekost hebben. De waarheid is
door mij niet te controleren. Een
collega-krijgsgevangene, voor mij te Uden op het
Duitsche ………….(moeilijk leesbaar MBE), meende op te
merken dat de weerstand te Veghel geboden, van belang
geacht werd.
De voormalig commandant 1-II-17 R.I. De res.
Kapitein S. Klapwijk Fred. Hendrikstraat 93 ..H Utrecht.
Sectiecommandanten waren: res. 1e
Luit A.H. Coolen Adres onbekend res. 1e Luit
v. Beers Gesneuveld, Vaandrig v. N……hoven Adres
onbekend, Serg. M. Jansen v Maasdijkstr. 1. Utrecht.
Kapitein T.W. Zouteriks, commandant 3-II-17 R.I. pag.
-2- en -7-: “Terugtochtsweg” door Zijtaart volgens
Kapitein T.W. Zouteriks. Om
circa 23.00 uur, (10 Mei 1940) als een donderslag
temidden van de beschouwingen waarmede ieder zich verder
bezig hield, kwam het bevel “terugtrekken en verzamelen
op de weg Venhorst-Boekel. Volgorde 1-2-3… Wat ging er
nu gebeuren? Waren we reeds ingesloten en zouden onze
stellingen, waaraan we 10 maanden gewerkt hadden en die
voor ons een kostbaar bezit vormden, geen dienst doen en
zonder mee worden prijsgegeven? Een vliegtuig wierp
regelmati “lichtfilters” uit. Telkens was het terrein
over honderden meters verlicht. Voorzichtig mannen; de
vijand mag onder geen voorwaarde zien wat hier gedaan
wordt. Op het laatste ogenblik schoot mijn bezetting van
kazemat 430 dit lastig heerschap omlaag. Bravo Sergt. De
Natris. Jij koekebakker van beroep, was steeds de minste
onder m’n onderofficieren. Jij had moeilijkheden in je
zaak als gevolg van de mobilisatie. Ongeveer 8000 gulden
had je er in zitten. Nu heb je verduveld goed werk
geleverd.
Het verzamelen ging thans vlotter. Munitie en
handgranaten, welke niet meegevoerd konden worden,
gingen het water in, en om circa 24.00 uur kon
afgemarcheerd worden langs de weg
Venhorst-Boekel-Erp-Veghel, waar bij het aanbreken van
den dag de Zuid-Willemsvaart gepasseerd werd. Even appél
houden en dan in bedekt terrein nabij het gehucht
Zijtaart laten rusten, wachtend op nadere orders. Eén
man van me bleek te ontbreken: Trinus, de kapper uit
Meyel. Hij moet vrijwillig zijn achtergebleven,
misschien in huis bij een bekende familie. Hier, waar we
konden uitblazen, bleek welk een ontzettende uitwerking
het angstig afwachten en het zien der bombardementen op
sommigen onzer had gehad.
De Kapitein Kleinkramer,
commandant van de mitrailleur-comp. Kwam met zijn
menschen aan. Kleinkramer was een principieele jood, die
zijn compagnie rechtvaardig, doch veel te streng
regeerde. Hij kende de dienst door en door. Op 8 Mei was
hij jarig geweest en in de bataljonscommandopost hebben
we toen een borrel gedronken. Bij die gelegenheid gaf
hij te kennen, zich een kogel door de kop te zullen
jagen wanneer krijgsgevangenschap dreigde. Maar was dit
nog dezelfde pittige Kleinkramer? In één dag is hij 10
jaar ouder geworden, het gezicht vaalbleek half
tevoorschijn komend vanonder de helm, de oogen diep in
hun kassen vraagt hij: “wat ga je doen Zout?” Moet hij,
opvolger bataljonscommandant steeds gereed om te
bevelen, dit vragen aan mij, de jongste kapitein van het
bataljon? Mijn mannen hebben honger: zij gaan in
Zijtaart eten.
A.J.W. Vollebergh pag. -11-: JAN VAN DER
LINDEN, gesneuveld op 11 mei 1940 te Zijtaart-Veghel.Jan werd geboren in Den Bosch op 19 december 1917. Hij
verliet het Sint-Janslyceum na de tweede klas en ging
werken in de bakkerij van zijn vader. Jan was de tweede
zoon in het gezin van twaalf kinderen. In de meidagen van 1940 was hij als dienstplichtig
sergeant gelegerd in Venhorst. Hij was ingedeeld bij
II-17 R.I., het tweede bataljon van het zeventiende
regiment infanterie, dat het vak Boekel in de
Peel-Raamstelling moest verdedigen. Hij was
sectiecommandant in de eerste compagnie, een
evenwichtige, rustige onderofficier, die gezien was bij
de troep, maar ook bij zijn collega’s. In het vak Boekel
was op 10 mei nauwelijks geschoten, maar in het vak er
naast werd zwaar gevochten: bij Mill forceerden de
Duitsers een doorbraak, waarop de commandant van de
Peeldivisie besloot ’s nachts terug te trekken op de
Zuid-Willemsvaart. Het tweede bataljon moest de sector
tussen Veghel en Keldonk verdedigen, waarbij de eerste
compagnie de brug en de sluis bij Veghel en de weg naar
Zijtaart langs het kanaal kreeg toegewezen. Na de
nachtelijke mars kwam de eerste compagnie om 5.30 uur in
Veghel aan.
Onmiddellijk begonnen de vier secties zich
met behulp van pionierschopjes in te graven.
Schuttersputjes voor de manschappen en stellingen voor
de zware wapens. Toen de troepen over het kanaal waren,
werden de bruggen opgeblazen. De westelijke oever van de
Zuid-Willemsvaart was feitelijk ongeschikt voor de
verdediging, omdat hij lager lag dan de oostelijke
oever, waar de provinciale weg Den Bosch-Helmond over
liep. De vijand kon onder dekking van die weg ongezien
naderen omdat artillerie en zware mitrailleurs vrijwel
onbruikbaar waren. Ten elf uur kreeg de eerste compagnie
vuurcontact met de vijand. De mannen werden zelfs vanuit
de huizen en bomen aan de overzijde onder vuur genomen.
De secties van sergeant Van der Linden lagen langs de
weg naar Zijtaart. Zij leden zware verliezen. Om kwart
voor drie sneuvelde een der mitrailleurschutters. Jan
gaf diens helper opdracht achter de mitrailleur plaats
te nemen. Toen hij merkte dat de man niet durfde, gaf
hij hem zijn geweer en nam zelf de mitrailleur over. Nog
voor mij een schot gelost had, werd hij dodelijk
getroffen door een kogel in het hoofd. De strijd heeft
nog geduurd tot tien voor zes, toen de secties bij de
burg zich overgaven. Op de plek, waar de gevechten zich hebben afgespeeld,
staat een eenvoudig monument, opgericht door de oudmilitairen van 1-II-17 R.I. voor hun gevallen
vrienden, die jaarlijks herdacht worden in de maand
september te Zijtaart, waar ze dan samen komen. Jan ligt
begraven op het ereveld van de begraafplaats Groenendaal
te Orthen
A J W Vollebergh
Kapitein G.J. Klompers,
commandant II-17 R.I. pag. -11-, -17- en -19-:
De omgeving van de brug lag onder het hevigste vuur; ons
vuur gaf de vijand echter geen kans het Kanaal te
overschrijden. Tweemaal stelde onze 6 Veld een
pantserwagen in de Hoofdstraat van Veghel, recht
tegenover de brug, door een voltreffer, buiten gevecht.
Na ongeveer 1½ uur verschenen pantserwagens in ons vak.
Toen eenige menschen in die richting liepen en zwaaiden,
openden dezen het vuur en bleken het Duitsche
pantserwagens te zijn. Van de rechtervleugel kwam
bericht, dat het kanaal Zuid van hen overgetrokken was
en dat zich secties v.a. Infanterie aan onze zijde
bevonden. De munitie was bijna op en de toestand werd
zeer ernstig. Aangezien tevoren een regeling door mij
was gemaakt indien een terugtocht noodzakelijk zou
worden en de vleugel reeds omsingeld was begon de derde
compagnie terug te trekken. Naar 2 C en 1 C werd eveneens
bevel tot terugtrekken op St. Oedenrode gezonden. De cp.
Werd verlaten en de Staf begaf zich langs boschpaadjes
in de richting van St. Oedenrode om aldaar de
terugtrekkende troepen op te wachten en nieuwe orders
uit te geven. Dit gebeurde ongeveer 2 km. voor de brug
bij St. Oedenrode.
Den luitenant-adjudant werd bij het
verlaten van de cp. Opgedragen de Regimentscp. op te
zoeken en te melden dat de toestand onhoudbaar was
geworden en met terugtrekken een aanvang was gemaakt.
Ter plaatse aangekomen bleek bij informatie in de
betrokken woning, dat de cp. reeds twee uur tevoren was
verlaten. Uit de richting van de brug kwam nog hevig
vuren. Hieruit bleek wel, dat terugtrekken voor de
troepen bij de brug onmogelijk was geworden. De C.C. en
56 manschappen werden afgesneden en gevangen genomen en
verschillende manschappen, alsmede 1ste
luitenant van Beers en sergeant van der Linden, gedood.
Alleen de uiterste vleugel is dan ook nog teruggekeerd.
Ik trof op vorengemeld verzamelpunt te St. Oedenrode de
luitenant-adjudant, die mij zijn bevindingen meldde. Het
grootste gedeelte van de 2e en 3e
compagnie was dit punt toen reeds gepasseerd.
Breda 22
Nov 1941
Het sneuvelen van res 1ste luit v
Beers rC1-2-II-17 R.I. is als volgt geschied. Op een
gegeven moment slaagde de tegenpartij er in over de
gesprongen brug bij Keldonk aan de Zuid-Willemsvaart een
noodbrug te leggen. Het 13de R.I. was naar
men mij meldde teruggeweken en werd met
kleingevechtstanks de brug overschreden. Achter Zijtaart
om, slaagde men er in mijn Bataljon in den rug te komen.
Eenige tanks kwamen zoodoende in den rug der linker
compagnie die tot taak had het verdedigen van en met de
brug over de Z.W. aansluiting gevende aan den weg naar
St. Oedenrode tot en met ± 1300 M zuidelijk hiervan,
hierop sloot de 2de C aan en hierop weer de 3de
C. Verdeeld over die compagnieën was de MC II-17 R.I. De
tanks kwamen vurende achter langs de linie. Zijn
manschappen aanvurende trachtte de res 1ste
luit van Beers met zijn pistool de kijksleuf van een der
voorste tanks onder vuur te nemen. Hij lostte twee
schoten en viel toen door het mitrailleurvuur der tank
doodelijk getroffen ter aarde.
Vergeten was te vermelden
ook het sneuvelen van den dpl sergt J v/d Linden,
groepcommandant van de 3de Sectie 1-II-17 RI.
De schutter uit zijn groep was door mitrailleurvuur van
over het kanaal (de ZWillemsvaart) gedood. Geen der
andere mannen beschikbaar zijnde ging hij zelf achter
het wapen zitten en werd vlak daarop door een kogel in
het hoofd getroffen en gedood. Hij verdiende alsnog op
de voordracht onderscheidingen geplaatst te worden. Tot
nadere inlichtingen steeds gaarne bereid. De vm C II-17
RI, De res kapitein. G.J. Klompers Conclusie
Over de verrichtingen van II – 17 R.I. Gegevens die mij
in de loop der tijd na 1 juni 1940 bereikten, alsmede
eigen waarneming. Een Duitsche motormitraillist, die bij
Veghel streed verklaarde, dat bij Veghel moedige
soldaten lagen, dat het geduchte schutters waren en dat
zeer veel van zijn kameraden daar gevallen waren.
De weg
Veghel – St. Oedenrode bleek een der hoofd-opmarschwegen
te zijn en het is een II – 17 R.I. te danken, dat deze
opmarsch gedurende vrijwel een geheelen dag is
tegengehouden en dus dit Bataljon den tegenstander een
enorme vertraging bezorgde. De brug Veghel – St.
Oedenrode is niet genomen kunnen worden voor 16.30 en
eerst nadat de brug bij Keldonk, verdedigd door een
ander Regiment was genomen en de tegenstander hierdoor
in de rug van het Bataljon kon komen. Naar gebleken is
zijn de troepen die Zuid van Vak II-17 R.I. opereerden
reeds teruggetrokken na de eerste vliegtuigaanvallen.
Vandaar dat de vijand ons reeds vrij vroeg in de flank
en rug was.
Eerst nadat dit laatste het geval was – het
Bataljon dreigde geheel te worden opgerold, man voor man
zou zijn neergeschoten en zoals de opdracht luidde, de
laatste patronen vrijwel verschoten waren – is door mij
het bevel “terugtrekken op St. Oedenrode” gegeven, waar
ik het Bataljon, verminderd met krijgsgevangenen,
gesneuvelden en gewonden weer in de hand had en de 3e
Compagnie onder commando van res. Kapitein Zouteriks
opdracht kon geven “de Uitgang van St. Oedenrode naar
Veghel verdedigen en minstens een uur stand te houden”,
om zodoende de te St. Oedenrode verzamelde troepen
gelegenheid te geven terug te trekken op Tilburg. Deze
order is volgens opdracht uitgevoerd. De order was
gegeven door Luit. Kol. v.d. Schrieck, die in St.
Oedenrode het bevel op zich genomen had over alle daar
aanwezige troepen van verschillende regimenten.
Door dat
oponthoud was bijna geheel 27 R.I. in staat van St.
Oedenrode terug te trekken naar Best-Tilburg. Zeer zeker heeft het IIe Bataljon van 17 R.I. onder mijn
commando een roemvolle bladzijde aan de geschiedenis van
ons regiment toegevoegd. De res.Kapitein v.m. C.-II-17
R.I.w.g. G.J. Klompers.
Dpl. Sergeant G.J. van Geffen,
M.C.-II-17 R.I. pag. -8-: Verklaring afgelegd door de
dpl. Sergeant G.J. VAN GEFFEN van M.C.II-17 R.I. in de
vergadering van de Commissie Militaire Onderscheidingen
van 14 juni 1948.
Ik was ingedeeld bij de 3e
sectie van de Vdr. ZEEMAN. Tegen de morgen van 11 Mei
kwamen we vanuit de peel/Raamstelling aan de Zuid
Willemsvaart aan. In opdracht van de Kapitein
KLEINKRAMER zijn we langs de Zuid Willemsvaart bij Sluis
4 gelegd. Aangezien het vak te breed was zijn we in
opdracht van de Kapitein achteruit gehaald in een bos.
Daar hebben we een tijd gelegen en zijn later door de
Vdr. ZEEMAN op de hoek van de weg naar ZIJTAART
verplaatst. We hebben daar enige malen gevuurd om de
hoek van de weg, waar een open vak was, gunstig voor het
oprukken der Duitsers. We zagen evenwel geen vijand. Het
vuur lag over de Z.W.vaart. Toen er bij ons vuur viel
hebben wij wel een uur aan een stuk gevuurd. De
vij.kogels vielen bij ons over de weg en er op. We zijn
blijven zitten tot het te bar werd; we ontvingen hevig
vuur van verschillende kanten. We waren echter nog niet
omsingeld. Ik heb toen tegen 17.00 een ordonnans naar de
cp. van de kapitein gestuurd, die terugkwam met het
bericht dat de cp. van de kapitein reeds om 14.00 was
vertrokken. Ik overlegde met de sergeant WAGEMAKERS,
wiens stuk een 60 M achter mij stond. Hij heeft naar hij
mij vertelde, nog over mij heen gevuurd. We kwamen
overeen met het heele stuk terug te trekken. WAGEMAKERS
ging meer rechts en ik meer links over landwegen.
Op een
zeker ogenblik kwam ik met mijn stuk bij een boerderij.
Toen we daar waren kwamen de jongens van WAGEMAKERS over
het land aanzetten en vertelden dat ze overvallen waren.
We hebben nog getracht een boerenkar aan te spannen om
daarmee verder te trekken, doch de Duitsers kwamen
inmiddels over het land opzetten. We hebben de munitie
op overjassen gelegd en met petroleum aangestoken. De
mitr. Hebben we onklaar gemaakt. Ik heb er niet aan
gedacht de Duitsers toen nog onder vuur te nemen. Met
z’n allen, ook het Stuk van WAGEMAKERS, zijn we over een
brug naar St. Oedenrode vertrokken. Ik herinner mij dat
een soldaat van een andere comp. aan zijn hoofd gewond
werd dicht bij het punt waar we in stelling zaten. Hij
was zijn comp. kwijt. Ik heb hem naar een klooster
verwezen, doch ik weet niet of hij daarheen gegaan is.
’s-Gravenhage, 14 juni 1948 Opgemaakt M. Typ.B. G.J.
Van Geffen
AANVULLING
Ik heb in opdracht op de sluis
gevuurd en daarmede de terugtocht van het Bat. Mogelijk
gemaakt. De tirailleurs, die voor ons zaten gingen er al
vrij vroeg hollende vandoor. Ik ben toen nog ongeveer 1½
à 2 uur gebleven op eigen initiatief, omdat ik geen
opdracht had terug te trekken. De vndr. ZEEMAN heeft mij
later verteld, dat hij wel een ordonnans had gestuurd,
doch deze heeft mij niet bereikt. Het regende kogels op
de weg, echter zonder gewonden te veroorzaken. Naar ik
meen te weten kwam WAGEMAKERS bij de boerderij zonder
stuk aan. Ik heb bij de boerderij mijn stuk onklaar
gemaakt.
Res. Vaandrig P. Zeeman, M.C.-II-17 R.I. pag.
-9-: Verklaring afgelegd door de Reserve-Vaandrig P.
Zeeman van M.C.-II-17 R.I., in de vergadering der
Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 14 juni 1948
Ik was commandant van de 3e sectie en
bovendien van de 1e sectie. Ik had deze er
bij gekregen, omdat deze zonder commandant was. Ik had 2
stukken op de weg naar Zijtaart (deze waren van de 3e
sectie). Het 3e stuk van de 3e
sectie (onder sergeant OLIESLAGERS) en de stukken van de
1e sectie stonden opgesteld langs de
Zuid-Willemsvaart. De stukken, welke op de weg naar
Zijtaart waren opgesteld, hadden opdracht de weg onder
vuur te houden. Eén stuk hiervan was practisch
onbruikbaar, het had geen affuit meer (ik meen onder
commando van sergeant WAGEMAKERS).
Daarachter stond het
stuk van sergeant VAN GEFFEN, omdat ik bang was dat het
stuk van sergeant WAGEMAKERS gauw zou uitvallen. De
stukken, welke langs de Zuid-Willemsvaart opgesteld
stonden, lagen rechts van de weg. Ik had 6 stukken,
waarvan er twee van de 1e sectie tegen
luchtdoelen opgesteld stonden. Over de andere 2 secties
kan ik niets mededelen, deze stonden onder commando van
Luitenant VOOGD. Ik meen, dat wij om kwart voor 12
opdracht kregen terug te trekken, uit de stellingen van
de Peel/Raamstelling. Om 12 uur moesten wij op het
verzamelpunt zijn. De toestand achter de
Zuid-Willemsvaart was vrij verward. Wij hadden weinig
contact met de groepen, die achter en naast ons zaten.
Wij stonden vrijwel zelfstandig. De
Bataljonscommandopost bevond zich ver naar achteren en
was niet te bereiken. De opdracht om terug te trekken,
heb ik – meen – van Luitenant VINDGES ontvangen. Wij
moesten terugtrekken op St.Oedenrode. Alle stukken zijn
medegegaan op twee na. Dit waren de stukken, die op de
weg naar Zijtaart stonden. Ik kon ze niet meer bereiken.
Ik heb er een ordonnans heengestuurd. Deze heeft ze
echter niet weten te bereiken.
Ik ben met Luitenant
VOOGD op St.Oedenrode teruggetrokken. Volgens mededeling
van sergeant WAGEMAKERS zijn ze op de weg naar Zijtaart
blijven standhouden, totdat de Duitsers practisch voor
hun neus stonden. Deze waren over het kanaal. Sergeant
WAGEMAKERS heeft de mitrailleur in het water gegooid. De
munitie hebben ze verbrand. Over het optreden van de
sergeanten WAGEMAKERS en VAN GEFFEN kan ik niets
mededelen. Voordat wij terugtrokken op St.Oedenrode,
weet ik niet of wij in contact geweest zijn met de
Duitsers. De stukken stonden ver uit elkaar opgesteld en
ik bevond mij dan bij het een en dan bij het andere
stuk. Op de terugtocht van St.Oedenrode naar Tilburg ben
ik uitgevallen. Vanaf Best tot Moergestel zijn wij
steeds door vliegtuigen onder vuur gehouden. Vlakvoor
Moergestel had ik dekking gezocht in de bossen. Dertien
vliegtuigen waren op dit moment reeds overgevlogen. Net
toen ik naar de overkant van de weg wilde gaan, omdat
daar een betere dekking was, toen het veertiende
vliegtuig mij onder vuur nam. Ik kreeg een kogel door
mijn hoofd en een paar door mijn arm. ’s-Gravenhage, 14
juni 1948
|
Foto links: collectie Stichting
Kennispunt Mei 1940 Allert M.A. Goossens. Foto rechts:
Bas Slaats |
|
 Foto
links bij de keldonkse brug richting het Hool, genomen kort na
de inval van de Duitse troepen. Foto rechts; de brug bij Heeswijk.
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
64. |
|
Vanaf 11 mei 6 uur ’s avonds is er een vrije doortocht
voor de Duitsers om het kanaal over te komen. Een
ononderbroken stroom Duitse troepen begint door Veghel
te trekken. Dit houdt dag en nacht aan tot maandagmiddag
13 mei.
|
'Zijtaart', 29-30, 65. |
|
Één boerderij, die van Narus van de Sanden, ging
in vlammen op, overige schade was er nauwelijks. Twee
gewonde soldaten werden naar het klooster gebracht. De
ene werd overgebracht naar het ziekenhuis, de ander, C.
Bouman, had een wond aan zijn oog en werd in het
klooster verzorgd. Een paar maanden later schreef hij
een dankbrief (hij had zijn oog verloren). 'Wat is het
toch goed, dat op een aarde waar zoovelen in staat zijn
hun medemenschen dood of omgelukkig te maken, ook steeds
weer anderen gevonden worden die belangeloos met liefde
wonden willen helen en lijden verzachtten.'
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
In mei 1941 is er
hard gevochten aan de Zuid-Willemsvaart, maar dit was
meer aan de Doornhoek. Het nederlandse leger richtte een
commandopost in in het huis van de familie Van de Velde
(Skup en Riek).
Gewonde
soldaten werden op karren bij Van de Ven binnen gereden
en kregen daarna de eerste verzorging in het klooster.
Later werden zij naar het ziekenhuis in Veghel vervoerd
om daar verder verzorgd te worden. Voor de gevallenen is
het monument aan de Zuid-Willemsvaart opgericht, op
verzoek van de veghelse gemeente wat verder naar Veghel,
dan oorspronkelijk de bedoeling was.
Ook herinnert Mien
van de Tilaart zich de boerderijen langs de
Zuid-Willemsvaart, die zwaar beschadigd raken. De
boerderij recht tegenover het monument aan de
Zuid-Willemsvaart (Narus
van de Sanden) en een boerderij richting Keldonk aan
de Sweenslag.
|
Herinneringen van de
kinderen van Bakel in de jaren tachting
door Jan van Bakel in Canada op schrift
gesteld, collectie Mari Brugmans. |
|
De eerste
herinnering van
Jan van Bakel is het begin van de Tweede
Wereldoorlog. Hij herinnerde zich dat hij
op een bank bij de sloot aan de kant van
de weg zat en toekeek hoe het Nederlandse
leger voorbijtrok. Sommige soldaten zaten
op een paard en sommigen liepen. Jan was toen vier jaar.
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
Tijn
van den Tilaart, die toen in Eerde woonde, herinnert
zich uit die dagen de onafgebroken stroom Duitse
soldaten. Er kwam geen eind aan, met zovelen als ze
waren. Het materieel waarmee de Duitsers Nederland
binnen trokken was indrukwekkend. Omgezaagde bomen die
dwars over de weg lagen vormden totaal geen obstakel. De
Duitsers schoven ze gewoon aan de kant of reden om door
de roggevelden. In Eerde werden de mannen door de
Duitsers verplicht om ná de hoogmis, in hun zondagse pak,
mee te helpen de omgezaagde bomen aan de kant te dragen.
|

Doornheim heette eigenlijk Doornhein. Naast deze zeven
is er nog een achtste gesneuvelde.
Gerardus Antonius Trines uit Eindhoven (geboren
2-9-1903) is op 11 mei 1940 aan de
Zuid-Willemsvaart gewond geraakt; op 13 mei 1940
overleden in een ziekenhuis te Schijndel. Hij is in
eerste instantie niet in Zijtaart begraven en daarom in
Zijtaart nooit in beeld geweest. Zijn naam ontbreekt ook
op het monument aan de Zuid-Willemsvaart. De foto's
hieronder werden beschikbaar gesteld door zijn
kleindochter Margot Trines. (Met dank aan Marc van den Berkmortel).
 
|
Brabants Dagblad d.d.
12-4-2008. |
|
Een zakmes en een veldfluitje. Dat had de Bossche
sergeant Johannes van der Linden bij zich toen hij op 11
mei 1940 bij Zijtaart omkwam, terwijl hij zijn militaire
plicht vervulde. Van der linden - hij werd slechts 22
jaar - is één van de zestien Bossche militairen die in
die eerste oorlogsdagen het leven lieten, en van wie een
aantal persoonlijke bezittingen wordt bewaard in een
kist in het monument voor gevallenen in de Oranjegalerij
in het stadhuis in Den Bosch. Bij het zakmes en het
fluitje van Van der Linden zit een visitekaartje van
zijn ouders dat op de achterkant is beschreven. '....werd
bij opgraving vier weken na zijn sneuvelen op hem
gevonden in een zijner zakken van zijn velduitrusting
waarin hij begraven was', staat erop. Het initiatief
voor het monument werd in 1940 genomen door J.
Hunkemöller. Diens zoon was één van de in mei
gesneuvelde militairen. Hij werd voorzitter van het 'Schrijn-comité',
dat bezittingen van de militairen in een kunstig
versierde kist aan het gemeentebestuur wilde aanbieden.
Half 1941 was de kist klaar, maar uiteindelijk zou het
tot 3 mei 1947 duren voordat het in het stadhuis kon
worden geplaatst.
|
Brabants Dagblad,
5 mei 1969; 'Zijtaart', 30; de foto van
het oorspronkelijk zwarte monument
(rechts) komt uit de collectie van Harrie
Vervoort. De linkse foto is gemaakt in
juni 2006. |
|
Op 12 mei 1940,
eerste pinksterdag, keerden de bewoners
terug naar hun huizen. Zij zagen de
gesneuvelden langs het kanaal liggen en
informeerden pastoor Smolenaars. Die
bezocht de Duitse commandant in Veghel om
te vragen wat er met de lichamen diende
te gebeuren. Hij mocht ze begraven. Aan
de boeren in de omgeving, Dorus van den
Bogaart, Janus Ketelaars en diens zoon
Dorus, en aan Janus van de Ven werd gevraagd de
lijken naar het kerkhof te brengen, dat
gebeurde met de hoogkar. Hierboven: foto´s van de
gesneuvelde militairen.
|
Herinneringen
van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007. |
|
Graard van Eert: “Wij
gingen op zondag 12 mei, Eerste Pinksterdag, kijken naar de kanaal. We zagen de soldaten
dood in hun schuttersputjes zitten. Een soldaat per
putje, hun geweren nog omhoog ter hoogte van hun
hoofd. Pastoor Smolenaars was er ook. Het Duitse leger trok
over de brug. Hij ging er op af om te vragen of hij de
lichamen op mocht halen. Janus Max (Ketelaars)
kwam
met de hoogkaar. Ik laadde met mijn neef Bert van Eert
de lichamen op de kar. We hebben
ze in het knekelhuisje bij het kerkhof gelegd.”
|
Gesprek met Marietje van de Wijgert
- Kanters op 14 januari 2007. |
|
Marietje van de Wijgert - Kanters
was toen bijna vier jaar oud. Ze herinnerde zich
dat ze de lijken op de kar zag liggen en dat de benen
van de kar af bungelden. Ze herinnerde zich ook de
schuttersputjes langs het kanaal. Verlaten gaten in de
grond. De soldaten waren vertrokken, sommigen met
bungelende benen. De kruitdampen verwaaid in de wind en
het geluid van de schoten verstorven. De kleine Mariet
mocht er eigenlijk niet komen, maar later ging ze er
toch spelen. Ze vond er slakkenhuisjes.
|
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel
een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983)
67-68. |
|
Een onbekende Veghelaar: “Op 11 mei 1940 was ik met mijn
vader op de fiets gaan kijken naar de Zuid-Willemsvaart.
Daar waren Hollandse soldaten bezig zich in te graven in
de kanaaldijk. De hele dijk was voorzien van
schietstellingen. Ons werd in bekende ruige soldatentaal
toegeroepen dat we op moesten sodemieteren als we niet
graag kapotgeschoten wilden worden. (..) Daags erna ben
ik weer met de fiets gaan kijken. Ik was moederziel
alleen. De kanaaldijk lag vol uitrustingsstukken. In een
paar schuttersputten zat geronnen bloed, op de weg lag
een helm vol bloed en met een gat erin. Dit was ter
hoogte van de plaats waar nu het monument staat met de
namen erop. Vrij regelmatig ga ik er kijken. Het beeld
dat ik toen zag, zie ik nog heel duidelijk en het is
nauwelijks vervaagd.”
|
Herinneringen
van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007. |
|
Graard
van Eert: “Na
de mis op Maandag 13 mei, Tweede Pinksterdag, werden
de lichamen ter aarde gebracht. Ik heb bij de ingang
van het kerkhof de mensen tegengehouden. De soldaten
werden ongekist met kleren aan begraven. Korte tijd
later zijn ze opgegraven en in een kist opnieuw
begraven. Nog later zijn ze herbegraven, sommigen
ergens anders.”
  
Het kruis met vier namen dat op het kerkhof in
Zijtaart gestaan heeft.
|
'Zijtaart', 30. |
|
De pastoor bracht na de begrafenis
zelf op de fiets de persoonlijke bezittingen van de
gesneuvelden naar de familieleden. Ook heeft pastoor
Smolenaars zich ingezet voor het monument.
|
Foto: collectie Frans
Goossens |
|
Vlakbij
sluis no. 4 (voorgrond) bij Veghel steekt een onderdeel
van 9.PD de Zuid-Willemvaart over middels een
pontonbrug. Deze is kennelijk sterk genoeg om de 9 tons
zware SdKfz.263 te kunnen dragen. Deze voertuigen waren
slechts in gebruik bij de stafafdeling van de divisie (Panzerfunkkompanie),
de stafafdeling van PzRgt.33 en een drietal bij de
AufklRgt.9 (Aufklärungsregiment.9). Op deze locatie is
vandaag de dag de sluis nog aanwezig, zijn de bomen
allen verdwenen maar is de loods annex schuur rechts in
beeld nog altijd daar.
In beeld zijn twee SdKfz.263 te herkennen alsmede enige
Kradschützen. Voor het overige ontbreken herkenbare
gevechtsvoertuigen. Het ziet er daarom naar uit dat hier
de divisieverbindingsafdeling de Vaart oversteekt. De
foto werd daarom vermoedelijk op 12 of 13 mei 1940
genomen. (Foto: collecttie Frans Goossens)
|
Gesprek
met zuster Theodosia van Asseldonk op 14 november
2004. |
|
Heb
je iets van de oorlog gemerkt in het klooster? "In
het begin zijn we van Veghel uit, wij waren toen nog
novicen, toen zijn wij moeten gaan vluchten. Toen zijn
wij naar Vorstenbosch gelopen op een morgen, en daar
hebben we denk ik een week of een dag of tien in die
school gezeten. De mensen brachten wat hooi en stro en
en dan konden we ’s nachts op het stro gaan liggen
en eerst zaten we in de banken van de klassen. Maar
daar hebben we toch maar een week... toen mochten we
weer naar huis."
|
Gesprek met Janus van Nunen
op 15 april 2007. |
|
Janus van Nunen was in die dagen in Den Haag gelegerd.
Janus: “Op een gegeven moment lagen we langs een weg,
als er vijandelijke troepen aankwamen moesten we een
granaat gooien. Daar moest je het dopje afdraaien, de
pin eruit trekken en dan gooien. Toen kregen we bericht
dat er een NSB-er achter ons in een gebouw zat. De
seregant telde vijf soldaten: één, twee, drie, vier en
ik was nummer vijf. “Meekomen!” Ik dacht moet ik
nou een mens doodschieten? Enkelen gingen het gebouw in,
maar gelukkig was daar niemand te zien of te horen.
Enkele dagen later zei de sergeant zei: “Rotterdam is
gebombardeerd.” Aan de horizon was een streep niks
dan vuur. Wij lagen toen in de duinen. Er kwam een boot
over de Noordzee gevaren die schoot. De Sergeant vroeg.
“Wie durft er te gaan kijken?” Drie
Rotterdammers, die zeiden, “ik wil wel.” Ze
zeiden dat een grote boot langzaam in de richting van
Rotterdam voer en schoot.
Wat later zei Winkelman: “Nederland heeft zich
overgegeven. De koningin is naar Engeland vertrokken.”
We moesten al onze wapens inleveren. Drie dagen later
kwamen de Duitsers met vrachtwagens met geweren den Haag
inrijden.
|
Interview met Johan van
Sleeuwen op 1 maart 2007 en door Jan Vervoort in april
2007. |
|
Johan: "Ik
was mitrailleurist in compagnie MC3 II-R.I. Eind april
1940 moest ik terug naar mijn stuk. We moesten naar Den
Bosch. We waren een reservebataljon. Wij werden ingezet,
waar ze ergens in nood zaten. Toen zaten ze op de
Grebbenberg in nood en wij ’s nachs ons bed uit. Met de
pinksterdagen zaten we in Haaften in een fruitboogert.
Daar kwam een vliegtuig heel laag over. En verdomme,
sommigen schoten met hun karabijn op dat vliegtuig, wat
een verstand hè. Van daar uit moesten we naar de
Grebbenberg, zo kort mogelijk erbij. We kwamen terecht
in fort Honswijk, dat is Amerongen voorbij aan de Lek.
Wij zaten tussen de kazematten (betonnen gevaarten met
schietopeningen). We moesten de mitrailleurwagen zelf
voorttrekken, waterpas zetten, slang aansluiten, dat
moest vlug gebeuren, maar dat ging zo vlug soms niet. Ik
schoot door een schietgat. Afstand meten en dan kregen
we bericht zoveel graden breedte en diepte spreiden. Dan
draaide je aan het hoogtewiel en stelde het breedtewiel
in en dan maaide je alles weg. We hebben de hele kar
leeg geschoten, of het iets uithaalde, daar wisten we
niks van. Bende gek.
Op
een gegeven moment was al onze munitie op. We zaten in
de kazematten en toen hoorde ik iets. Wij zagen ze
aankomen. Dat zijn Hollanders, dachten we eerst. Maar
het waren moffen, hè. Die hadden een tentzeil omhangen.
De militaire politie had zat geschoten, maar ze kwamen
er door. Ze riepen ‘Raus ! raus !’ Zo heb ik
Duits geleerd. ‘Raus ! raus !’ Ik had een
pistool, een koppel en dat zat nog gelijk vol. Dat pistool moest hij hebben. Eerst die
rustpal omhoog. Hij ging zo tekeer. Ik haalde toen die hele
houder met munitie er uit. Dan kon er niks gebeuren. Ik
denk: hij schiet me niet kapot met mijn eigen pistool.
Hij ging zo lelijk tekeer, een jonge gast. Hij schopte
me onder mijn kant. Ik liet het gelijk in het zand
vallen. Hij raapte het op deed de houder erin en deed
het in zijn laars. Hij viet me met mijn kraag. Hij
schudde me op en neer.
“Alles ! Alles !”
riep hij. Hij deed zijn zeil opzij. Ik zag een doodskop
op zijn borst, het was ’n jong menneke van een jaar of
18. Zo’n vrijwilliger. Hij was zo tekeer gegaan. Hij
maakt mijn gasmaskerzak open. Hij haalde mij
portefeuille er uit. Daar had ik foto’s inzitten. Hij
trok er een foto uit. Ik weet niet wie er op stond, maar
het waar een vrouw. Hij vroeg iets wat ik niet verstond.
Ik knikte maar ‘ja’. Toen kreeg ik de portefeuille
direct terug. Maar mijn sigaretten waren weg. Die nam
hij mee.
Die
nacht sliepen we in de kerk van Amerongen. ’s Morgens
moesten we gaan lopen. ‘Nach Hause’, zeiden de,
maar we liepen steeds tegen de zon in en we kwamen bij
de Grebbenberg terecht. O, ik kreeg tranen in m'n ogen,
da zeg ik oe. Al kilometers van te voren, kon ik zien
wat er was gebeurd. Aan de prikkeldraad gescheurde
kleren en van alles, die waren gevlucht en daar blijven
hangen. En we kwamen naast een weg, daar zat een
kapitein, een mitrailleurist, die was dood geschoten.
Maar links .. doden, vooral veel paarden, cavaleristen.
Er lager er duzenden! Daar zijn we doorgetrokken, naar
Ede, Wageningen en door naar Arnhem. Daar in de kazerne
hebben we ons wat kunnen scheren en wassen. Daarna
moesten we naar Zevenaar, en daar een trein in. Daar
ging kalk in, we begonnen meteen te niezen. Ik had ook
het verstand niet, waar dat voor was. Maar dat was voor
de hygiëne natuurlijk. Zonder eten is niet erg, maar
dorst leiden, dat is erg, da moette mar eens leije.
Onderwegens stonden we gedurens stil, och jongen, en
toen zijn we in Luckenwalde terecht gekomen. Daar zaten
we met zo’n 5.000 man.”
|
Verteld door Jans van de Pol
- Vervoort op 17 april 2007. |
|
Toen Jas Vervoort in Veghel was gelegerd, kwam hij elke
avond naar huis. Hij heeft op de Grebbenberg in de
frontlinie gevochten. Hij stuurde nog een kaart vanuit
Rhenen, ‘Rhenen onder de boompjes’, met een korte tekst,
zoiets als: ‘we moeten weg, worden opgeladen.’
|
Doc. GAvB. |
|
Van 11 tot 15 mei
1940: 'Zijtaart 5 dagen geen melk kunnen
leveren. Na 5 dagen gaf Nederland zich
over. Over alle wegen trokken 2 à 3
dagen Duitse troepen. Honderden
vliegtuigen waren in de lucht, soms maar
tien meter van de grond.'
|
Verteld door Jans van de Pol
- Vervoort op 17 april 2007. |
|
Bij Jan Vervoort keken ze over de velden uit naar de
kanaaldijk. Ze zagen Duitse soldaten over de kanaaldijk
marcheren en hoorden hen zingen, de hele dag door.
|
Gesprek met Jaantje van de
Ven - van Sleeuwen op 28 februari 2007. |
|
Jaantje van Sleeuwen was de koeien aan het melken in een
wei bij Toon van Eert (Krijtenburg 6) toen de Duitsers
langs kwamen vanuit het Hool over de Erpse Steeg naar
Krijtenburg. Ze stopten en dronken melk uit de deksel van
de romkan (melkbus).
|
Verteld door Harrie en Annie
van Asseldonk op 25 september 2007. |
|
Harrie
van Asseldonk was 8 jaar toen de oorlog uitbrak. Hij
herinnert zich dat er in De Bulten een paardewagen
stond, die daar was achtergelaten door weggevluchtte
nederlandse militairen. Op de wagen stonden melkbussen
met water. Harrie's vader had meegholpen met het ophalen
van de lijken aan de kanaaldijk.
Annie:
"De Duitse soldaten trokken langs en ze stopten om
melk te drinken. Ze dronken melk uit de deksel van de
romkan."
|
Nieuwe Tilburgsche Courant, d.d. 28 mei 1940 |
|
Roof op een gesneuveld soldaat
Door den rijksveldwachter M. Schuurmans te Veghel-Eerde
en agent van politie J. Guns te veghel werd voor den
Officier van justitie geleid de landbouwer J.J. van der
L. wonende te Veghel, Doornhoek, welke persoon wordt
verdacht van roof van een horloge van een der
Nederlandsche soldaten, die nabij sluis 4 te Veghel voor
het vaderland zijn leven liet, schrijft de Bossche
Courant. Na door de rechtercommissaris te zijn verhoord
werd de verdachte in het huis van bewaring ingesloten.
(Het ging om het horloge van P. Vogelenzangs).
|
Geschreven door Annemarie van
Geloven, BHIC, Den Bosch op 11 januari 2016 |
|
Over
wat er met het stoffelijk overschot van de op 11 mei
1940 gesneuvelde soldaat Piet Vogelsangs gebeurde, gaat
dit verhaal. Een openbaar geworden strafzaak in hoger
beroep voor het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch uit
1940, geeft aan de hand van de verklaringen van getuigen
en de verdachte een kijk op wat er zich afspeelde, die
1e Pinksterdag op 12 mei.
Uit een proces-verbaal van de gemeentepolitie van Veghel
van 24 mei 1940, blijkt dat het stoffelijk overschot van
Piet Vogelsangs ’s avonds op 12 mei 1940 is overgebracht
naar het lijkenhuisje op het RK kerkhof te Eerde onder
Veghel. Het was de rijksveldwachter in Veghel op die 1e
Pinksterdag omstreeks 8 uur verteld dat het zakhorloge
dat de soldaat bij zich droeg, zou zijn ontvreemd. Hoe
hij aan deze informatie kwam, vertelt het proces-verbaal
niet, maar geruchten kunnen snel gaan in een kleine
gemeenschap. Bij de kistlegging van het stoffelijk
overschot op 14 mei werd geconstateerd dat er nog een
stuk horloge ketting aan het horlogezakje in de broek
van de overledene hing en dat er geen horloge meer in
zat. Tijdens de begrafenis op 15 mei op het RK kerkhof
in Eerde informeerde de veldwachter bij de familie of
hun zoon een horloge bij zich had gedragen, waarop zij
bevestigend antwoordden. Vraag was of het horloge vóór
of na het overlijden van de soldaat ontvreemd was.
De politie probeerde verdachte uit zijn tent te lokken.
Op 17 mei was er door de burgemeester van Veghel in
overleg met de Duitse autoriteiten een bekendmaking
uitgevaardigd over de onmiddellijke aangifte van gewonde
soldaten, lijken van soldaten en militaire uitrusting.
Een exemplaar hiervan werd diezelfde avond nog door de
politie bij het ouderlijk huis van de verdachte thuis
uitgereikt en mondeling toegelicht. Maar dit was
blijkbaar geen reden voor verdachte om het horloge van
de gesneuvelde soldaat meteen aan te geven.
Verdachte en zijn vader kregen het blijkbaar toch een
beetje benauwd en zochten trucs om de verdenking bij de
politie weg te nemen. De vader van verdachte kwam op
zondag 19 mei twee doosjes scherpe geweerpatronen bij de
politie inleveren, waarover hij verklaarde ‘dat hij deze
had gevonden in de omgeving van zijn woning’.
Toen op dinsdag 21 mei de politie de verdachte met vader
en zijn zussen in de buurt van de boerderij in de gaten
hielden, riep de verdachte tegen de politie ‘dat hij nog
militaire goederen in zijn bezit had’. Die zouden door
iemand uit Veghel op een zandweg zijn neergelegd en
verdachte had deze bij hen in de stal gelegd. Verdachte
overhandigde toen aan de ene politieagent een paar
onderdelen van een machinegeweer en een leren patroontas.
De andere politieagent vroeg toen weer aan verdachte of
hij soms nog meer goederen van militairen in zijn bezit
had, waarop hij ontkennend antwoordde. ‘Alstoen vroegen
wij verbalisanten, om ons het horloge ter hand te
stellen hetwelk hij had ontvreemd van den Hollandschen
soldaat Vogelsangs die was gesneuvelde nabij de Boterpad
vlak bij hem in de buurt. Hierop antwoordde de verdachte
‘O ja die heb ik nog en die zal ik wel even halen,
waarop hij bedoelde horloge van een opkamer uit zijn
woning haalde, en aan ons verbalisanten overhandigde’.
De politie stelde nu een officieel onderzoek in.
Getuigen werden op 22 mei door de politie verhoord. De
65-jarige buurman van de verdachte, verklaarde dat hij
zich met verdachte en nog vijf andere mannen (buurtbewoners
en broers verdachte) op 1e Pinksterdag 12 mei 1940
omstreeks half 7 ophield op het Boterpad in de
buurtschap Doornhoek onder Veghel. Ze hadden horen
zeggen dat er ter plaatse een soldaat was doodgeschoten,
en dat deze daar in een weiland lag. Op een afstand van
ongeveer 9 à 10 meter zagen zij in een sloot langs een
weiland een persoon liggen in soldaten uniform. De
soldaat lag geheel bebloed op zijn rug dood in de sloot.
Een paar meter van die dode soldaat lagen twee
zakboekjes, welke door de andere mannen die bij hem
waren, werden opgeraapt en bekeken. Wat ze er verder mee
hebben gedaan, weet hij niet. Toen zij allen bij de dode
soldaat stonden, zag hij dat verdachte een horloge uit
het horlogezakje van die dode soldaat haalde en het
horloge even bekeek. Aan het horlogezakje hing nog een
stuk van de een horlogeketting, die vermoedelijk van te
voren stuk was. Hij had niet gezien dat verdachte de
horlogeketting heeft stukgetrokken. De verdachte stak
het horloge in zijn zak en is met zijn broers naar huis
gegaan. Een andere getuige uit het gezelschap meldde dat
één van de zakboekjes toebehoorde aan soldaat Petrus A.A.
Vogelsangs uit Bakel. Hij was nog even een eindje
doorgelopen om te kijken of er nog meer dode of gewonde
soldaten lagen, maar had verder niemand aangetroffen. De
broer van verdachte verklaarde dat de sloot, waarin de
soldaat werd aangetroffen, geheel droog was.
De burgemeester van Veghel die op verzoek van de
Officier van Justitie inlichtingen over de verdachte
verschafte, gaf aan dat hij geen dronkaard was en niet
onder invloed was van sterke drank tijdens het vergrijp.
Hij stond in de gemeente niet ongunstig bekend, en zijn
financiële toestand was niet slecht. Hij was niet
getrouwd en woonde bij zijn vader, die eigenaar was van
een boerderij.
Op dezelfde dag dat het proces-verbaal was opgemaakt, op
24 mei, werd verdachte door de politie voorgeleid aan de
Officier van Justitie en overgebracht naar het Huis van
Bewaring in Den Bosch. Op 20 juni moest hij verschijnen
voor de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch.
Het vonnis van de rechtbank werd op 4 juli 1940
uitgesproken: schuldig aan diefstal en een
gevangenisstraf van 2 jaar. Een zeer strenge straf werd
gerechtvaardigd omdat hij zelfs na de uitreiking van de
bekendmaking van de burgemeester van 17 mei bij hem
thuis niet uit zich zelf aangifte van het horloge had
gedaan.
De brief van de Reclassering aan de Rechtbank van 14
juni 1940, die verzachtende omstandigheden voor
verdachte aanvoerde, had niet tot strafvermindering
geleid. Op 26 augustus 1940 ging de veroordeelde in
hoger beroep bij het Gerechtshof in Den Bosch. Zijn
raadsman voerde familieomstandigheden als verzachtende
omstandigheden aan in zijn brief aan de Edel Groot
Achtbare Heeren. In het procesdossier van het
Gerechtshof treffen we daarnaast brieven aan van oude
werkgevers, die ontlastende verklaringen over het gedrag
van de schuldige van vóór zijn veroordeling aflegden.
Deze varieerden van ‘een sterk en ijverig werkman op
wiens gedrag hij niets wist aan te merken, terwijl hij
speciaal op het gebied van oneerlijkheid zelfs geen
spoor heef kunnen ontdekken’ tot ‘als melkrijder bij de
stoomzuivelfabriek gedurende acht jaar, een zeer eerlijk
man, al de gelden der leden heeft afgedragen, dat al die
jaren op geen enkele wijze op genoemde is aan te merken’.
Ook al bleef de jonge boer schuldig aan de diefstal,
uiteindelijkheden leidden de omstandigheden van de dader
tot een half jaar strafvermindering.
|
Gesprek met Janus van Nunen
op 15 april 2007. |
|
Na de capitulatie bleef Janus van Nunen nog een week of
drie in Den Haag. Janus: "We moesten iets te doen
hebben. Ik moest plavuizen ‘gif leggen’ (vlak leggen) op
straat. Toen ik daar mee bezig was, kwam er een Duitser
op een zijspan aanrijden. Die vroeg “Who ist
stadion!?” Hij wees in drie straten: “dort,
dort, oder dort!?” Ik wist er niks van. Haalde mijn
schouders op. Hij keek heel lelijk. Of hij mij wou
slaan. Ik keek naar de baas in de zijspan. Die had een
goei gezicht. Hij vroeg het weer. Ik haalde mijn
schouders weer op. Toen startte hij zijn motor en
scheurde weg.
Ik lag ook een tijdje op vliegveld Ockenburg. Al die
Kerozine. Van Liempd uit Veghel lag daar ook. Ik zeg
tegen hem: “Al die kerozine, als ze er een bom op
gooien, dan zijn we er geweest.” Op 27 mei 1940
mocht ik op de trein naar huis.”
|
Interview met Johan van
Sleeuwen op 1 maart 2007 en door Jan Vervoort in april
2007. |
|
Johan van Sleeuwen zat een
week of vijf in het kamp in Luckenwalde. Johan: "Jas
Vervoort was daar ook, die zat in een van de eerste vijf tenten. Een tent was
voor 200 man, maar in sommige zaten er wel 400. Jas is een
keer of drie flauwgevallen tijdens het appèl. Dan
moesten we in rijen gaan staan – vijf man naast elkaar -
en dan werden we geteld. Dat duurde wel een half uur. Er
waren er wel meer die omvielen. Die gingen dan het
ziekenhuis in totdat ze weer wat opgekalefatert waren
met erpelsoep. Jas was
infanterist, hij lag toen wel tegelijk met mij in Veghel
gelegerd, maar op een andere plaats."
Vraag: "Wat moesten jullie de hele dag doen in het
kamp?" Johan: “Niks doen, dan 5 meter van de afrastering
afblijven. Daar stond stroom op en er waren kijktorens
met gewapende bewakers. Het was drie keer per dag appèl,
’s morgens, ’s middags en om een uur of vijf ’s avonds.
Dan telden ze of we er nog allemaal waren. Dat had
weinig zin, want ge kost er toch nie uit. En herrie
maken dat die Duitsers deden. Hard kwèken, da kosse ze.
Maar we zijn niet mishandeld. De Polen wel, die werden
afgeslagen, maar de Nederlanders zijn goed behandeld.
Een paar Polen hadden straf gekregen. Wat ze gedaan
hadden, dat weet ik niet. Die moesten gepakt en met een
gewicht op hun rug rondlopen door de hoefslag van de
paarden, het had geregend en daar stond water in. En dan
moesten ze dekken, plat gaan liggen, en als ze dan niet
plat genoeg lagen dan stampten de Duitsers met de kolf
van het geweer op de rug. Dat heb ik zelf gezien. Er
werden er elke dag begraven, elke dag.
Uit Zijtaart zat ook Driek van Toon van de Linden in
Luckenwalde, hij was grenswacht geweest. Johan: “Ik lag in tent 14,
de laatste tent, en Driek in tent
7. Ik zag hem op de hoek van de tent zitten. Ik zeg:
‘potverdorie Driek, wa bende nou aan het doen?’
Hij zat enne gruune erpel in schijfjes op te eten. Die
had hij met een houtje van achter de gaas uitgehaald.
‘Da ziede toch,’ zei Driek. "Moette ok ’n
stukske?" "Nee," zei ik. "Dan hedde nog ginne
honger," zei Driek. We kregen 's morgens wat
brood en 's middags een paar erpel met water, erpelsoep
noemden we dat."
Johan somde namen op van bekenden in Luckenwalden: "Jas
van Zutphen en Jan Dirks uit Veghel, Jan Pepers, Jas
Vervoort en Driek van de Linden uit Zijtaart, Jas
Vissers (Veghel). Die ging ’s morgens om vijf uur mee
erpel schellen, dan kreeg hij een bord erpelsoep extra."
|
Verteld door Harry van
Boxmeer op 15 april 2007. |
|
Bert (van Tinus) van Boxmeer heeft ook in dat kamp
gezeten. Harry van Boxmeer vertelde wat hij van zijn
broer Bert hoorde: “Nederlanders werden er goed
behandeld. De Jappen (moet zijn Polen -mva) moesten met
stenen op hun rug rondlopen. Ze kregen er weinig te
eten, groen erpel en groene kolen. Onze Bert vertelde
over Jo Hoek, dat was ene hele dikke mens, die kos
onderhand zijn neus snuiten met het vel van z'nne buik.”
|
Verteld door Jans van de Pol
- Vervoort op 17 april 2007. |
|
Jans Vervoort hoorde van haar broer Janus (Jas): "In
Luckenwalde lagen Nederlandse, Franse, Belgische
soldaten.‘s Avonds kregen ze te eten, erpel in de schil
gekookt. Die lusten ze niet, maar na vijf dagen hadden
ze honger en aten ze alles. Sommigen haalden zelfs
geschimmeld brood van de vuilnisbelt. ‘s avonds kregen
ze te eten en ‘s morgens niet. Maar je kon niks bewaren
voor ‘s morgens, je moest alles ‘s avonds opeten, want
als je ‘s nachts een homp brood in je jaszak had, dan
was de kans groot dat die er ‘s nachts uitgejat werd."
|
Verteld door Jans Van de Pol
- Vervoort en Jan Vervoort op 17 april 2007 en door Jan
Vervoort tijdens een interview met Johan van Sleeuwen in
april 2007. |
|
Half juni werden de
krijgsgevangen uit Luckenwalde vrij gelaten, waaronder
uit Zijtaart Johan van Sleeuwen, Jas Vervoort, Bert van
Boxmeer en Driek van de Linden. Jas Vervoort was een
dag eerder weg dan Johan. Ze riepen af wie er
Limburgers waren. Ook Brabander Jas Vervoort stak zijn
vinger omhoog en mocht met de Limburgers mee vertrekken.
Ze moesten gelijk in een wagon van een trein er werd hun
niet verteld waar ze naar toe gebracht werden. De wagon
was verduisterd en ze konden niet naar buiten kijken.
Toen de trein stopte en ze eruit gelaten werden, zagen
ze een bordje ‘Enschede’, toen wisten ze pas waar ze
waren. Jas Vervoort werd daar ingekwartierd, mocht er
douchen, kreeg schoon ondergoed, kleren, goed
en lekker eten. ‘s Anderdaags mocht hij naar huis. Jan
Vervoort: “Op het station in Den Bosch is toen iets
gebeurd. Ons vader zei: “als dieje mens er niet
geweest was, dan was ik er niet meer geweest.” Maar
ik weet niet wat er gebeurd is.” Anna van
Eijndhoven (toen de vriendin van Jas) vertelde:
“Ik
zie hem zo nog aankomen in zijn lange jas, hij was
gruwelijk mager geworden en had al een flinke baard.”
|
Interview met Johan van
Sleeuwen op 1 maart 2007 en door Jan Vervoort in april
2007. |
|
"Op
een gegeven moment mochten we vanuit kamp Luckenwalde
naar huis. Maar dat was al een keer of vier eerder
beloofd en elke keer moesten we dan om 5 uur onze
spullen weer inleveren. Dus de moed, die ging er uit.
Maar op zekere keer kregen we bericht dat we wel naar
huis moesten. Ik ben toen ‘s zondagsmiddags in Almelo
aangekomen. Het volk stond rijen dik langs de weg te
kijken naar de Nederlandse militairen die terug kwamen.
We kregen sigaretten en kwatta’s. Jas Vissers zei tegen
een meisje: “Och meidje kom ik eens hier, dat ik jouw
’n kusje geef. Die naaide eruit.” Rijen dik stond
het volk. Ik werd ingeschreven en kreeg traktement van
het leger.
Ik
werd ingekwartierd bij een leraar van de HTS, de heer
Visser. Overal zaten ze met tweeën, maar hij had mij
alleen. En toen moest ik daar in bad. Die mens ging met
mij in bad en ontsmetten, hij was secuur. Ik kreeg
splinternei ondergoed van hem, het mèn waar gelijk
verrot. En ik kreeg een nieuw kostuum en ging mee om te
passen dat het niet te groot was. Hij zei na het wassen:
“En nou gaan we lekker eten, maar je moet wel
voorzichtig zijn met eten, je moet niet te vet eten.”
Dat hadden ze hem verteld, dat hij ons moest
waarschuwen. Die mens was ontzettend in de weer. “En
nou stappen we in de wagen.” Hij had een auto. Hij
bracht mij naar de kapper en hij wachtte totdat ik
geknipt en geschoren was en betaalde het gelijk. En toen
gingen hij met mij naar het postkantoor en daar mochten
wij allemaal een telegram naar huis sturen. Daar mocht
niet meer op staan als ‘Ik ben in Holland. Ik ben zo
thuis.’ Dat telegram kwam een uur of drie later aan, dat
kwamen ze op de fiets brengen. En ons vader die ging met
alle geweld op de fiets naar Veghel, naar Van Houten, de
horlogemaker, daar was ons mam (zijn vriendin), en hij
zei: “Johan is zo thuis, hè.” De hele dag had hij rond
liggen lopen. Hij had de hele nacht niet geslapen. Weer
de hele dag wachten. Er kwam maar niks. Hij fietste maar
rond, zeiden ze.
’s
Woensdags ben ik thuis gekomen. We werden tot aan de
waterlinie gebracht, ergens boven den Bosch, en vanaf
daar met de bus naar Den Bosch. Verder moesten we zelf
maar zien om thuis te komen. Een vrachtwagenchauffeur
uit Gemert vroeg: “Jongens waar moeten jullie naar
toe?” “Naar Veghel.” “Stap maar in.” Ik was de
eerste die uit moest stappen in Veghel.
Ik kwam om half 2 ’s middags thuis en het lag gelijk op
bed. Ik tikte tegen de opkamerraam. Ze kwamen er gelijk
in een keer uit. Achter ging de deur open. Onze pap van
de kook. Ik kon niks zeggen. Alles kwam omhoog. Dat
kunde wel vertellen, maar als ge dè niet meemaakt... Ik
heb lang gezeten voordat ik iets kon zeggen. Ons vader
zei: “Kleed oe eigen maar eens om en waaast oe eigen
maar eens goed en dan vatte mar een boterham, en dan
ziede maar vlug da ge in Veghel bent, want die zitten al
lang te wachten.”
Nou en toen ben ik op Veghel aangedaan. En toen waar ik
bekant in Veghel aan het huis van Chris van Hoof en ik
zou zo omgedraaid hebben. Ik dacht, dadelijk begint
dezelfde ellende als bij ons. Maar ik denk ik moet
doorzetten. Ik ging gewoon achterom. Ze hadden mij al
aan zien komen. De deur vliegt open en mijn meid vloog
me om m’n nek en schreuwen, dè snapte wel. Maar
schoonvader, die was veel erger. Die ging toch tekeer,
en schreuwen! Ik kom binnen en ging op een stoel zitten
en daar zaat ik. Ik kende m’n eigen gewoon nie, ik kos
niks, het was krek of ik helemaal machteloos waar. Daar
hebben ’n wijl gezeten en Chris Van Hoof dat was zo’n
hele secure mens - als je afscheid nam, dan een handje
geven en dan vertrokte hè. Ja, en nie anders, echt nie.
Hij was heel streng. En onderhand was ik toch aan het
praten gekomen. En schoonvader zei onderhand, nadat hij
zelf uitgeschreuwd waar, ik vergeet dè nooit meer, op
mijn sterfbed zal ik er nog aan denken.” Johans onderlip
trilt als hij dit vertelt: “Opa was altijd zo náauw,
maar nou…“Witte
wa, godde gullie mar samen het Binnenveld in. Ga samen
maar wat wandelen. Dan zijn jullie samen rustig onder
elkaar en dan zal het hendig rustig worden.
We zien wel wanneer gullie terug komt."
Ja,
en wij daar achter die hooimijt, vinde da gek, van die
jongelui. Maar ja, daar gebeurde niks, want ho, nee, ik
heb tien jaar naar de meid gegaan, maar nee, dat was er
vroeger niet bij. Dat durfde ik niet.”
|
Doc. GAvB. |
|
15 juni 1940:
'Broodkaarten ingevoerd, 200 gram per man
in 7 dagen. Landarbeiders kregen een
broodkaart meer in het drukke seizoen.
Mannen die hier geen werk hadden, moesten
naar Duitsland gaan werken. Steun bestond
toen nog niet.'
|
Gesprek van Marc van den
Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op
13-2-2011 |
|
Tijn en Mien van den Tillaart
noemen de broodkaarten (3 ons brood per dag per persoon),
kleding-bonnen (bij aanschaf van nieuwe kleren of
schoenen de oude meteen inleveren).
Ook de boeren ontkwamen niet
aan nieuwe regelgeving: zij werden verplicht om hun
grasland te ‘scheuren’, hierop dienden granen verbouwd
te worden om te kunnen voorzien in de groeiende vraag
naar bijvoorbeeld rogge om brood te bakken. Naast dit
scheuren van grasland werd boeren verplicht om 10% van
hun areaal in te zaaien met koolzaad. Dit koolzaad was
nodig voor de consumptie van olie. Door de schaarste
liepen de prijzen op, wat weer veel zwarthandel
veroorzaakte. De bezetter probeerde met regels deze
zwarthandel aan banden te leggen. Afhankelijk van de
grootte van een gezin mochten er 1 of 2 varkens geslacht
worden.
Door deze regels ontstond er een levendige handel in
bonnen, waar veel mensen ook weer geld aan verdiend
hebben. Eieren kostten in de zwarte handel fl. 1,= per
stuk, een pak shag fl. 10,= (normale prijs fl. 0,70).
|
Verteld
door Harrie van Asseldonk op 25 september 2007;
Het
Huisgezin d.d. 15-6-1940. |
|

Op
15 juni 1940 werd ook Harrie van Asseldonk gevormd. Hij
herinnert zich dat alle vormelingen op een platte
paardewagen naar Veghel gebracht werden om daar
gevormd te worden. Ze kregen een scapulier en
gekleurde lapjes voor het scapulier, die werden op hun
schouder gelegd.
|
Gesprek met Janus van Nunen
op 15 april 2007. |
|
Toen Janus van Nunen uit Den Haag terugkeerde, zei Toon
van Zutphen tegen hem: “Je krijgt een Ausweiss, dan
moet je je in Amersfoort melden en dan mag je meteen
weer naar huis. Anders moet je naar Duitsland gaan
werken.” Ik ging me maar melden, anders zou ik onder
moeten duiken. Ik kwam in Amersfoort bij de Duitsers,
allemaal mannen in uniformen en ik dacht: hier is het
niet goed. Ik kwam langs mensen die er gevangen zaten
met gevangenkleren aan. Ik moest bij de letter N zijn,
van Van Nunen. Daar zat een Duister met een platte pet
en die gaf een stempel op mijn ausweiss. Toen mocht ik
gaan. Voordat ik er uit was, werd ik vier keer
aangehouden door de Duitsers, die mijn Ausweiss wilden
zien. Ik mocht elke keer door. Ik had grote schrik. Ik
ben op een draf naar het station gelopen. Vanaf het
station in Veghel ben ik te voet naar huis gelopen. Ik
kwam langs het café van Jan van de Biggelaar. Die zei:
“Janus komt een glaaske bier vatten. Vertel ‘s wa
ge
allemaal meegemaakt hebt in Amersfoort.” Dat deed
ik, maar ik moest ok nog weiter lopen, op hous oan.”
|
Het Huisgezin
d.d. 20-6-1940. |
|
Onze militairen
zijn op één na, die nog in een Duitsch ziekenhuis
verpleegd wordt, allen weer thuis. Voor de R.K.
gevallenen werd in de parochiekerk een plechtige H. Mis
van Requiem gecelebreerd waarna uitvaart en begrafenis
plaats had op het R.K. Kerkhof.
|
Inv. nr.
1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 28 juni 1940. |
|
Het is de eerste keer dat de gemeenteraad bijeen is na
het uitbreken van de oorlog. De burgmeester memoreert
dat voor zover bekend alle Veghelse mannen die in het
leger dienden ongedeerd teruggekeerd zijn, behalve
enkele gewonden en een aantal wier lot en verblijfplaats
nog niet bekend zijn. Het oorlogsgeweld heeft wel het
leven geëist van enkele burgers. Ook de militairen die
op Veghelse grond sneuvelden worden herdacht. Veel
inwoners hebben schade geleden aan gebouwen en andere
eigendommen, vooral door het springen van de
verschillende bruggen. “Wij mogen vertrouwen, dat in
het komende tijdvak van wederopbouw de geslagen wonden
weer zullen worden herstelt, en dat spoedig van
Rijkswege door beschikbaarstelling van de noodige gelden
hulp zal worden verleend om het herstel krachtig te
kunnen aanvatten.”
|
Het Huisgezin, 16 juli
1940 |
|
Zijtaart. Alhier heerscht
onder de schoolgaande jeud in ernstige mate de mazelen.
Sterfgevallen kwamen echter nog niet voor.
|
De Eindhovensche en meierijsche courant d.d. 27 juli
1940 |
|
De brug over sluis 4 in Veghel is weer hersteld.
|
Foto: collectie van
Harrie Vervoort. |
|
Leden van de RKJB hielpen in de zomer van 1940 bij
het puinruimen van de boerderij
van Narus
van de Sanden. Tweede van rechts is Jas Vervoort, nog
niet lang terug uit Luckenwalde.
|
Rapport en foto: collectie
Erna van den Elsen, Boxtel. Bericht over zuster
Theodorica: mededeling van Bea van Zoggel d.d. 14
december 2007 die het van haar moeder hoorde. |
|
 
Het schoolrapport van de zevende klas van de
meisjesschool van Maria Thijssen, geboren in 1926.
Het rapport is ondertekend door zuster Theodorica. Van
zuster Theodorica was bekend dat ze een geweldig goede
onderwijzeres was, maar ze had zo haar nukken. Ze had
altijd favorieten in iedere klas. Behoorde je tot dat
groepje, dan zat je gebeiteld. Was dat niet het geval,
dan had je het moeilijk. Ze gaf les aan de 5e, 6e en 7e
klas. In de 7e Klas zaten meisjes die niet door mochten
leren in Veghel. Meestal betekende dit dat ze niet naar
de huishoudschool mochten. Dan kregen ze nog een jaar
les in naaien en andere huishoudelijke zaken en
vervolgens werden ze van school gehaald om thuis of
elders te gaan werken.
|
Inv. nr.
1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 7 augustus 1940. |
|
De gemeenteraad besloot op 7 augustus 1940 om twee
lokalen in het gemeentehuis te verhuren aan de
distributiedienst.
|
Inv. nr.
1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 7 augustus 1940. |
|
Raadslid Adrianus Jzn van de Ven zegt dat het meermalen
voorkomt dat mensen uit Eerde en Zijtaart na geruime
tijd gewacht te hebben nog niet geholpen worden en door
het sluiten van het distributiebureau ‘s middags of des
anderen daags nog eens terug kunnen komen. Hij zegt dat
de regeling nergens zo zot is als in Veghel. De
burgemeester antwoordt dat getracht zal worden om de
distributiekaarten op bepaalde tijden ook te Zijtaart,
Eerde en Mariaheide uit te gegeven. Hij is er niet mee
eens dat de distributie in Veghel slechter is dan
elders.
|
De Gelderlander,
10 augustus 1940. |
|
'Benoemd tot Rector te Zijtaart (Liefdegesticht) den
Weleerwaarde heer L.N. van Delft.'
|
Doc. GAvB. |
|
Aantekeningen van Graard van Boxmeer:
10 augustus 1940: 'Alle bruggen over de
Zuid-Willemsvaart weer opgeknapt.
Scheepvaart lag stil, er was geen voer of
mest. Maar er was ook geen benzine of
olie. Voor de landbouwer kwam de benzine
op de bon, tot 14 augustus 1940 kreeg ik
25 liter, prijs fl. 0,19 per liter.
Petroleum kregen wij 20 liter, prijs fl
0,11 per liter, dit alles op de bon. Wij
hadden toen een voorraad van 50 liter
benzine en 30 liter petroleum. Alles werd
beperkt wegens gebrek aan voedsel.'
24 augustus 1940: 'Prijzen als volgt
(oorlog): mestkalveren 0.40 - 0,45 per
kg, vette varkens 0,25 - 0,30 per kg,
biggen fl. 8,-- tot fl. 14,-- per stuk.
Mocht men het nog ooit beleven, zorg dan
voor voorraad op elk gebied.'
|
Het Huisgezin, 13-08-1940 |
|
Zijtaart. De smid M. B. (= Martinus Bosch) alhier,
werkzaam bij van Tiels draadfabrieken te de Donk had bij
het mastiekgieten het ongeluk zoodanig met deze gloeiend
heete massa bespat te worden, dat handen, armen en
aangezicht ernstig werden verbrand.
|
Kasboekjes van de
rijvereniging in bezit van Cor Coppens. |
|
Onder de bezetting draaiden de verenigingen aanvankelijk
gewoon door. De rijvereniging ging op 2 september 1940
nog op concours naar Heeswijk, daarna waren er nog
concoursen in Uden en in Eerde.
|
Verteld door Harrie en Annie
van Asseldonk op 25 september 2007, aangevuld met
gegevens uit de parochieregisters; de foto komt uit de
collectie van Erna van den Elsen uit Boxtel. |
|
In deze jaren ging het er
ooit op tussen Zijtaart en Soffelt. Op een keer was An
van Asseldonk aan het vechten met An van Toon van de
Hurk. Harry van Sleeuwen riep tegen Jan, dat was er een
broer van: "Slaat 'r op mi oe klompen. Die zijn
wel duur, maar niet te duur voor zoiets."
Op een andere keer was Bertje van Toon
Thijssen (zie foto)afgeslagen door grote jong van Soffelt.
Annie: "Hij lag in de sloot bij hun thuis, geschopt
en geslagen en hij bloedde aan zijn kop. Ik zag hem daar
liggen, toen ik van school af kwam. Dat heeft toen grote
indruk op mij gemaakt. Het was geen sterke jongen. Hij
is ook jong gestorven." Bertje was gedoopt op 12
juli 1925 en hij werd op 5 mei 1945 begraven. Hij
stierf aan TBC.
|
Doc. GAvB. |
|
14 oktober 1940: 'Petroleumzegels
uitgegeven, wij kregen 48 liter, dit voor
heel de winter, eerder hadden wij al 30
liter. Carbiet was vrij.'
|
Willem van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer
(Oirschot, oktober 1984) 75. |
|
Met mijn haverproefveld van de Jonge Boerenstand op de
grond thuis haalde ik in de zomer van 1940 de eerste
prijs. Ik liet een proefveld aardappelen bij Van
Lankvelt achter vanwege vroegtijdig vertrek. Na de
drukste periode op de boerderij kreeg ik er ontslag. Dat
was de eerste keer in acht jaar knecht spelen. Het kwam
omdat ik een keer gevloekt had. Van Lankvelt waren hele
lieve mensen en hadden een voorbeeldig huwelijk, ze
konden geen ongepast woord dulden. Hij dacht mij een
zware straf toe te moeten delen en daarom moest ik op
slag het huis uit. Ineens had hij me niet meer nodig,
met de lage huur was geen rekening gehouden. Ik was
ineens te slecht om de overeenkomst voor een jaar vol te
maken. Misschien ergerden zij zich aan de oorlog, die
hun toekomst in gevaar bracht. Ik schrok erg, het kwam
aan als een doodstraf. Maar dat duurde maar één minuut
en toen juichte ik van blijdschap, want nu zouden ze mij
bij ons thuis wel een betere kans geven. En waarachtig
thuis waren ze er ook blij mee. Ik vond hierna werk op
de Bata boerderij in Best.
|
Inv. nr.
1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 21 november
1940. |
|
Op 7 augustus 1940 had het raadslid
Adrianus Jzn van de Ven al aandacht gevraagd voor het
schoonhouden van een tweetal lopen te Zijtaart, die
bijna dicht zaten. Op 21 november wijst hij op de
onhoudbare toestand van ‘den Zondveldschen loop’. Hele
stukken land en van de weg staan daar onder water en er
gebeurt maar niets. De burgemeester geeft een uitvoerige
uiteenzetting van het verloop van het ontwateringsplan
Lieshout Veghel, en de problemen met sommige
belanghebbenden die een goed oplossing onmogelijk hebben
gemaakt. Van de Ven zegt op het ogenblik nog geen grote
loop te willen hebben. De schoren, welke onder Lieshout
liggen, zijn groot, terwijl die onder Veghel maar klein
zijn. Die schoren dienen vergroot te worden. Hij wist op
een nieuw plan van Lieshout dat het water in de richting
Boerdonk wil afvoeren.
De burgemeester zei dat de gemeente in de afgelopen
jaren tal van waterlopen heeft geveegd, die eigenlijk
door de aangelande eigenaren geveegd hadden moeten
worden. Dat gebeurde tijdelijk als werkverschaffing. Van
de Ven zag hierin weer eens een bewijs dat voor de boer
weinig of niets wordt gedaan. “Als het voor de straat
is,” zegt hij, “kan alles en kost het nooit
teveel. Zo gaat het hier altijd.” Andere leden van
de raad protesteren tegen deze opmerking, de boeren
worden slechts aan hun verplichtingen herinnert. Van de
Ven: “Er zijn verschillende zaken voor de mensen in
de straat, zoals de vuilnisophaaldienst, welke toch ook
heel wat kost, maar daar wordt hier nooit iets van
gezegd. Als het voor de straat is, moet het er altijd
komen en wordt er niet op de kleintjes gelet.”
|
Nieuwe Tilburgsche Courant,
15-11-1940 |
|
Op 2 december 1940 vierde J.M.
Diels, rector te Zijtaart, zijn koperen priesterjubileum.
(Diels was toen echter al opgevolgd door rector Van
Delft).
|
Eindhovensche en Meijerijsche
courant, d.d. 12-12-1940 |
|
De collecte ten bate der R.K.
Universiteit heeft te Zijtaart f 54 opgebracht.
|
BHIC, toegang 7698, archief
van de gemeente Veghel. |
|
De lijst van
militairen uit Zijtaart van de lichting van 1940 die om vrijstelling verzochten:
Naam |
Geboren
|
Ouders |
Adres |
Beroep |
Vrijgesteld wegens |
Martinus Antonius Kremers |
2-1-1920 te Veghel |
Wilhelmus Kremers en Maria Vervoort |
Ouders:
Zijtaart G 47 |
opperman |
kostwinnerschap |
Johannes Richardus van de Rijt |
1-8-1920 te Veghel |
Hendrikus van de Rijt (overleden) en Hendrika
Johanna van den Hoogen |
Ouders:
Doornhoek G 55 |
landbouwer |
Persoonlijke onmisbaarheid |
Antonius Henricus Vervoort |
1-7-1920 te Veghel |
Engelbertus Vervoort en Hendrika Josephina van
de Ven |
Ouders:
Doornhoek G 37 |
landbouwer |
Geschikt, geen reden voor vrijstelling |
|
|