Foto's Huizen Kroniek

Kroniek van het jaar 1940


Brabants Dagblad, 25 april 1979.   In het kasboek van de KVO staat dat men in de winter van 1939-1940 wol kocht om daarvan bivakmutsen te breien voor de Nederlandse soldaten die gelegerd waren langs de Maas. Het boek meldt ook dat de Boerinnenbond vlak voor de bezetting snel al het geld in kas opmaakte. Zij kochten daarvoor huishoudelijke apparaten.

Het Huisgezin, d.d. 18-1-1940  

Tengevolge der gladheid viel bij het dorschen de knecht van den landbouwer van E. met zijn aangezicht in een scherp stuk ijzer van de dorschmachine waarbij hij zoo ernstig werd gewond dat geneeskundige hulp noodzakelijk was.

Het Huisgezin, d.d. 6-2-1940   Toen de heer A.K. (Toon Kanters?) zich zondagmorgen ter kerke gaf had hij tengevolge van de gladheid het ongeluk te vallen en daarbij zijn enkel te breken, zoodat opname in het ziekenhuis noodzakelijk was.

Het Huisgezin, d.d. 6-2-1940   De Klok staat stil.

Na een looptijd van 65 jaar heeft het torenuurwerk ons dezer dagen in den steek gelaten. De bussen waarin de verschillende assen draaien waren zoodanig uitgesleten dat loopen niet meer mogelijk was. Deze bussen  moeten vernieuwd worden. Vermoedelijk zal deze reparatie 3 weken in beslag nemen, zoodat we ons nog geruime tijd in dit groot ongerief moeten getroosten. De reparatie wordt uitgevoerd door M. van de Kerkhof, torenuurwerkmakers te Aarle-Rixtel.

Het Huisgezin, d.d. 15-2-1940  

Men schrijft ons uit Zijtaart: Sedert eenigen tijd genieten we hier de surprise eener geweldige radiostoring die soms een half uur of meer aanhoudt. reeds werd een verzoek aan de P.N.E.M. gericht, onderteekend door alle luisteraars doch men heeft nog geen antwoord ontvangen of gezien.

Het Huisgezin d.d. 27-2-1940.

 

 

In de Vereeniging (het verenigingsgebouw) had de algemene jaarvergadering plaats van de afdeling Zijtaart van den N.C.B. Uit het verslag van den secretaris bleek de afdeling te bestaan uit 121 leden. Aan meststoffen en voederartikelen was omgezet 32,017 kilo voor f 13,486,95, hieronder niet begrepen den omzet aan het plaatselijk pakhuis. Er werd een nadeelig saldo geboekt van f 20,15. Het lid Hendr. van de Ven werd op 3 na met algemeene stemmen herkozen als bestuurslid. De geestelijka dviseur, de pastoor, sprak nog een opwekkend woord.

Willem van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer (Oirschot, oktober 1984) 74.    Willem van Stiphout vertelt: Onze buurman Van Lankvelt was bij ons thuis geweest en had om een knecht gevraagd. Onze Johan diende in Lieshout. Onze Gerard diende nog bij Van Rijssel. Gerrit bij Piet van Lankvelt. Ik was thuis en werd verhuurd aan Van Lankvelt. Rond Eindhoven werd wel 500 gulden huur per jaar betaald. Ik vond het erg dat ik knecht moest spelen tot aan mijn trouwdag, die gepland was op 24 april 1941. De huur was maar maar 75 gulden per jaar en 75 cent per zondag. Het kost me nu (in 1984) nog moeite dat op te schrijven. Vader had er niet bij gezegd: “Goed zijn voor de jongens.” Dat verwachtte hij met zo’n lage huur. We werkten gemiddeld 12 uur per dag. Het waren wel goeie mensen, want ik kreeg een dag vrij toen Miena der Kinderen, een zus van Sjaan, trouwde op 24 april 1940.

Het Huisgezin d.d. 4-4-1940.  

Aanstaande zondag 7 april zal in de vereeniging (het verenigingsgebouw) ten bate van de blinden een flim vertoond worden, gettiteld “Levenslang” en “Ziende handen”. De blinde pater Andreas zal als spreker optreden.

Verteld door Jans Vervoort op 17 april 2007.     In april 1940 lagen er nederlandse soldaten in het verenigingsgebouw gelegerd. Sommige van hen stonden voor 9 uur ‘s morgens al bij Jan Vervoort op de misse om de koeien mee naar het veld te brengen en te halen, dat deden ze graag. Marc van de Berkmortel deelde in oktober 2023 mee: de soldaat linksvoor is Jo Mohr.




Gesprek van Marc van den Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op 13-2-2011   Tijdens de mobilisatie werden soldaten en paarden ingekwartierd bij boeren. Tijn van den Tillaart herinnert zich dat dit soms wel 10 paarden op één bedrijf waren.

Gesprek van Marc van den Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op 13-2-2011   Graard van de Rijt uit Zijtaart was werkzaam bij Driek van de Ven. Via het Administratiekantoor in Veghel  werd hij persoonlijk onmisbaar verklaard. Graard van de Rijt heeft in totaal 13 jaar voor Driek van de Ven als knecht gewerkt.

Gesprek met Jaantje Schepers - van Nunen op 9 juni 2008.   Ik heb vier jaar in Nijnsel bij een boer gediend, bij Van de Linden. ´s Zondagsmiddags mocht ik naar huis, en dan moest ik ´s morgens weer terug zijn. Dan fietste ik over een pad over Jekschot. Het lange natte gras hing over het fietspad en ik kwam met een natte boks in Nijnsel aan. Ik kwam dan langs boer Arts gefietst, die woonde in Nijnsel bij de steenoven. Die riep altijd: “Hoe is't meiske, doe't nog zeer van gisteren!”  Ik moest daar ooit naast de weg de koeien melken. Dan kwamen er van die jong gasten langs, die waren op weg naar hun werk bij Philips. Riep er eentje: “Hé, wat denkte da ge in oew haand hebt!” “ Iets waar gè d´r geen vier van hebt!”  riep ik terug. “Da hadde goed gezegd,” zei de boer naderhand.

Gesprek met Jaantje Schepers - van Nunen op 9 juni 2008.   Ties Tijssen, de missionaris, kwam vaak bij hun thuis als hij op vakantie was. Het was een echte boer. Hij stoeide met de klein jong, onze Harry en Frits, die viet hij op zijn knie. Daar gaf hij niks om. Zijn broer Wim die pastoor was in Budel was krek het tegenovergestelde. Dat was een echte heer. Die viet zijn hoed af en die werd dan in de goei kamer gelegd. Als die ging zitten, veegde hij eerst de stoel af. Die viet geen handje van de keinder. Ties wel, die was altijd met de jong aan het stoeien.

Kasboekjes van de rijvereniging in bezit van Cor Coppens.    Ondanks de dreigende oorlog ging het leven gewoon door. Op 15 april 1940 ging de rijvereniging op concours naar Tilburg.

Het Huisgezin d.d. 16-4-1940.

  In de Vereeniging (het Verenigingsgebouw) had de algemene vergadering plaats van de plaatselijke boerenleenbank. Uit het verslag van de kassier bleek dat er een winst was gemaakt van f 400,--. Hiervan werd f 300 gevoegd bij de reserve en f 25 bij de aanvullingsreserve. Voorts werd er een subsidie gegeven van f 10 aan de Boerinnenbond en f 15 aan den Boerenbond. In de vacature Chr. van Nunen werd voorzien door Jan Adriaans en in de vacature Arn. van de Linden door Antoon van de Ven. Rente spaargelden werd verhoogd van 2,88 procent op 3 procent. Hierna sluiting.

Het Huisgezin d.d. 26-4-1940.

  Aanstaande dinsdag om half 3 houdt de Boerinnenbond haar algemene jaarvergadering in de vereeniging (het verenigingsgebouw). De eerwaarde pater Gerardus O.M. Cap. zal een lezing houden.

Het Huisgezin d.d. 27-4-1940.

 

Op 13 Mei (2e Pinksterdag) zal door Rijvereeniging St. Georgius te Zijtaart een groot landelijk Concours Hippique met spring concours worden gehouden. (Dit concours zou vanwege het uitbreken van de oorlog niet doorgaan.)

Gesprek met Janus van Nunen op 15 april 2007.   Janus van Nunen hoefde niet in dienst omdat zijn vader overleden was en hij thuis werkte, maar hij werd op 1 april 1940 toch gemobiliseerd. Hij moest zich melden bij de Kromhouterkazerne aan de Bredaseweg in Tilburg. Janus: "Ik kende nog niks. We moesten drie keer gaan oefenen. De vierde keer moesten we met de trein naar Den Haag, waar we in een protestantse school gelegerd werden. Ik had nog nooit met een geweer geschoten. Op 10 mei zei een sergeant: “Nederland is in oorlog met Duitsland.” Ik zeg tegen mijn kameraad Harrie, “Dat kost onze krach, daar kunnen wij niet tegen vechten.” "


Het Havelt, wel en wee van een Veghels buurtschap (Veghel 2011) 171-172.   Piet, Harry en Henk Waals, die bij de Mestbrug op het Zeelstje woonden vertellen: "Enkele weken voor het uitbreken van de 1940 oorlog stonden er twee nette mannen aan de deur. De een deed het woord, de ander zei helemaal niets. Ze wilden de binnenweggetjes weten die naar de sluis liepen, of we soms nog andere wegen wisten die door het land liepen naar de sluis. We hebben het er nog vaal over gehad. Zouden het misschien al verkenningen geweest zijn van de Duitsers?

Feit is wel dat er enkele weken later plotseling 28 Duitsers voor de deur stonden, hun afweergeschut al in de schuur hadden gezet en overal rondom de boerderij lagen, terwijl wij niets in de gaten hadden. Ze kwamen binnen en bleven overnachten omdat ze moesten wachten totdat ze verder konden trekken naar sluis 4. De paarden moesten drinken zodat de put bij ons huis werd leeggetrokken. Voordat de paarden dronken van het water moest eerst ons ma van het water drinken om zeker te zijn dat het goed drinkbaar was.

De hele tijd dat ze bij ons zijn geweest zijn we zoveel mogelijk voor de schouw blijven zitten, want in de schouw hing spek en worst en dat mocht niet ontdekt worden. Ons ma weigerde haar bed af te staan en de luitenant koos maar eieren voor zijn geld en sliep die nacht op een stoel, terwijl buiten de Duitse soldaten op wacht stonden.

Harry weet nog goed dat hij ‘s ochtends de koe moest melken. Ze dronken alle melk op en ik (Harry) moest van hen naar bakker Coppens chocolade en bier halen op mijn fiets. Je had niets te willen, je moest en dat heb ik toen gedaan op m’n fiets en niemand die me aanhield. Bakker Coppens was al op de hoogte voordat ik er was en ik kreeg de gevraagde spullen mee.

Zo snel als ze gekomen waren, zo snel braken ze weer op en waren ze weg. Zo uit het niets gaf de luitenant een sein en ze vertrokken heel snel richting sluis 4 waar ze fel gevochten hebben."

'Zijtaart', 29.   Op 10 mei 1940, om 6 uur 's morgens werden de mensen die in de Doornhoek en omgeving woonden wakker geschud door een zware ontploffing. De spoorbrug over het kanaal was opgeblazen, zodat de Duitse pantsertrein Veghel niet voorbij zou komen. Deze trein was echter al bij Mill tot stilstand gebracht. Die dag was er veel lawaai van Duitse vliegtuigen.

Collectie Margot Trines, mail januari 2016   Margot Trines, kleindochter van Sergant Gerard Antonius Trines schreef: "Ik heb nog 2  foto's bijgesloten van mijn opa  die ik erg bijzonder vind: het familieportret had hij in een sigarenblikje in zijn uniform zitten toen hij neergeschoten werd, (het kleine jongetje met het beertje is mijn vader). De andere foto geeft me elke keer nog kippenvel, de laatste brief die hij haastig geschreven heeft in  de vroege ochtend van 10 mei toen duidelijk werd dat het menens was... Ongelooflijk wat de mensen toen moeten hebben doorstaan.....?"

Herinneringen van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007.    Op vrijdagmorgen 10 mei 1940 werd Graard van Eert wakker van het geluid van vliegtuigen. Het was tijd om het paard in te spannen om met de romkaar te gaan rijden. De hoge brug over de Zuid-Willemsvaart was gesloten, want die was ‘gelaoien’ (met springstof). Vanuit Veghel kwamen ze met lege karren naar de brug en de ‘romkannen’ (melkbussen) werden over de sluis gedragen. De directeur van de melkfabriek had dekentjes meegebracht om op de schouders te leggen voor het dragen van de zware kannen. Later kwam men de lege bussen aan de andere kant weer terugbrengen. De spoorbrug was al opgeblazen en sommigen gingen daar kijken. “Stom, want dat was gevaarlijk,” zegt Graard. Anderen waren verstandiger en bleven bij hun paard. Er werd verteld dat de Duitsers al in Mill waren.

Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 39.   Op 10 mei werd de Peelraamstelling door de Duitsers doorbroken. Het grootste deel van de troepen had daar geen schot gelost. Het vak Erp van de Peeldivisie kreeg om 21.00 uur bevel om op het middernachtelijk uur terug te gaan op de Zuid-Willemsvaart om daar een nieuwe verdedigingslijn te vormen.

Willem van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer (Oirschot, oktober 1984) 74.    In mei 1940, vroeg in de morgen, toen we om 5 uur in de wei waren om de koeien van Van Lankvelt te melken, lagen er overal Hollandse soldaten. We dachten aan een oefening, maar het leek wel echt. In de verte hoorden we kanonnen donderen. Na een tijdje vlogen de bommenwerpers en jagertjes over ons heen. Het was oorlog.

Herinneringen van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007.   Graard van Eert was op zaterdag 11 mei 1940 met de romkaar wel op de weg geweest, maar is toch niet naar de melkfabriek gereden want het werd al spannend.

 
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 43, 45. De twee eerste foto's werden toegestuurd door Vincent van Rijn, de andere foto's, behalve de laatste,  door Antoon Vissers.   De brug over de Aa in Veghel werd op 11 mei om 7.35 uur vernield. De glasschade en vernielingen aan veel gebouwen was groot. De houten Mestbrug werd niet vernield. Ook een net gereed gekomen nieuwe betonbrug over de Aa achter de pastorie werd heel gelaten. Deze werd door de Duitsers gevonden en gebruikt. Bovendien legden de Duitsers binnen enkele dagen een noodbrug naast de opgeblazen Aa-brug. Deze twee foto's zijn door een Duitse militair gemaakt.






De opgeblazen brug en het verwoestte postkantoor en cafe.






Foto's van enige tijd later van de Duitsers aangelegde noodbrug.

 
Familiegeschienis Van de Ven, venhorst, 'Zijtaart', 29-30.   Na de snelle doorbreking, op de eerste oorlogsdag, van de Peel-Raamstelling in Mill, kwam laat in de avond op 10 mei de opdracht, voor de militairen, om de Peel-Raamstelling te verlaten. Ze hadden nog geen schot gelost… Om 00.00 uur verzamelden ze zich bij Café Anna van de Ven en van daar trokken ze naar de nieuwe stelling bij Zijtaart......

's Morgens vroeg op 11 mei 1940 werden de mensen in de omgeving van het kanaal wakker van stemmen. Het waren Nederlandse militairen, die 's nachts te voet of met de fiets uit de Peellinie waren teruggeroepen, zonder onderweg Duitsers te hebben gezien. Langs het kanaal hadden ze schuttersputjes gegraven om zich te verdedigen. De onwonenden kregen de raad om te vertrekken, want er zou gevochten worden. Snel werd het een en ander op de hoogkar geladen en vertrokken de inwoners naar de Biezen of Zondveld. 

Gesprek van Marc van den Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op 13-2-2011     Toen Mien van de Ven op 11 mei 1940 uit de raam van de kamer naar buiten keken, zaten er tientallen soldaten bij hen thuis (Leinserondweg 11) tegen de muur. Hun huis werd geconfisqueerd door het leger. Omdat de bruggen bij Veghel (de spoorbrug werd 10 mei ’s morgens om 06:00 uur opgeblazen) en Keldonk waren opgeblazen (11 mei) door het Nederlandse leger (om de Duitsers de oversteek te beletten) verwachtte men aan het kanaal gevaarlijke gevechtshandelingen.

Het gezin Van de Ven moest vanwege het verwachte gevaar vluchten; zij werden geëvacueerd naar Hannes Habraken, Krijtenburg. Daar zijn zij een paar dagen geweest, Mien moest dan slapen naast de vrouw van Hannes Habraken in het zelfde bed. Dit zal ongeveer geduurd hebben tot de capitulatie van Nederland op 15 mei.

Verteld door Harry van Boxmeer op 15 april 2007.   Op 11 mei 1940 gingen de families van Tinus van Boxmeer (7 man) en van zijn buurman Christ van de Ven (9 man) met de hoogkaar naar veiliger oorden. Chris had een grote ham achter zijn jas gestoken. Op de kanaaldijk kwamen ze langs Nederlandse soldaten. “Schijt oewen angst maar out langs het kanoal,” riep Christ. Ze gingen naar de Rooise hei, naar Willem van Eert, dat was een zwager van Christ van de Ven. Daar hebben ze een paar nachten gezeten. 

Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 42-55.  

Nadat op 11 mei 1940 tussen 5 en 6 uur ’s morgens alle troepen de bruggen over het kanaal bij Veghel en Keldonk waren gepasseerd, werden deze opgeblazen. De eerste compagnie van bataljon II-17 R.I onder leiding van kapitein Klapwijk nam plaats op de kanaaldijk tegenover Zijtaart. De bataljonscommandant richtte zijn commandopost in aan de verharde weg van Zijtaart naar het kanaal. Compagniescommandant Klapwijk zocht een boerderij beneden aan de dijk bij de Veghelse brug uit als commandopost. Bij het aanbreken van de dag, de elfde mei, waren de stellingen ingenomen. Er werden met spoed schuttersputten gegraven. Het in gereedheid brengen van gevechtsopstellingen voor de zware mitrailleurs en voor de 6-veld kanonnen was moeilijker. Deze moesten op een verhoging worden geplaatst, om effectief over de dijk aan de overkant te kunnen schieten. Aan de kant van Veghel is de kanaaldijk hoger dan aan de kant van Zijtaart.

Een andere groep militaire groef zich in aan weerszijden van de Keldonkse ophaalbrug. Om 12.00 uur verschenen daar twee Duitse pantserwagens vanuit Keldonk. Er werd geschoten. De door 6-veld geschut afgevuurde projectielen maakten slechts deuken in de pantservoertuigen van de Duitsers. Er verschenen vijandelijke vliegtuigen boven het kanaal. Om 14.15 werd een 6-veld kanon door de Duitsers geraakt en uitgeschakeld. De Duitse pantserwagen reden aan de Keldonkse kant op de kanaaldijk en konden de Nederlandse stellingen nauwkeurig onder vuur nemen. Nadat de Duitse pantserwagens een bocht in het kanaal passeerden kregen ze zicht achter de westelijke dijk. Om 17.00 uur passeerden de Duisters met rubberboten het kanaal. De brug werd door de Duitsers provisorisch hersteld en Duitse pantserwagens staken de Zuid-Willemsvaart over.

Gesprek met Piet van de Tillaart op 28 juni 2007.   Piet van de Tillaart (Hoeve Corsica) werkte als knecht bij Toon van Zutphen. Toen het vechten begon stond hij te buurten met zijn ome Christ van de Ven en Janus Bie (Biemans), een vrijgezel die in het Hool woonde. Vliegtuigen kwamen laag overvliegen en beschoten de soldaten aan de kanaaldijk. Piet, Christ en Janus zijn toen de schoor van de loop voor het huis ingevlucht.

Bron: http://www. zuidfront-holland1940. nl/index.php?page=peel-raamstelling---ontruiming

 
 

Peel-Raamstelling – ontruiming





Vak Erp

Het Vak Erp in de Peel-Raamstelling werd (van noord naar zuid) gevormd door de naast elkaar opgestelde bataljons II-2.RI, II-17.RI en I-13.RI. Allen dus bataljons, uit de oorspronkelijke bezetting van de Peel-Raamstelling, behorende tot het III.LK. Het vak lag tussen Uden en Elsendorp, met Erp centraal op enige afstand achter de stelling. 15.GB vormde de voorverdediging binnen het Vak. Als artillerie eenheid voor de sector van I-13.RI, was II-20.RA aanwezig, omdat in dat bataljonsvak twee van de drie doorlopende naderingswegen van het Vak lagen. De derde lag in het linkerdeel van het Vak en kon nog beheerst worden door III-20.RA in Vak Schaik. Het gehele Vak miste inundaties en eveneens uitgestrekte drassige grond, zodat de nadering van de stelling slechts belangrijk werd beperkt door ontbrekende infrastructuur. Vanwege de ontbrekende natuurlijke hindernissen (m.u.v. het defensiekanaal) waren er daarom drie bataljons van het veldleger opgesteld. De Duitse aanvalsplannen voorzagen echter in een operationele luwte in deze sector, die vlak tegen de Legergrens aanlag. Dat wisten de verdedigers uiteraard echter niet.

Commandant van het Vak was luitenant-kolonel E. Snoek [met als adjudant q.q. chef-staf reserve kapitein J.J. van Hoogstraten]. Oorspronkelijk merkwaardig genoeg C.41.RI, welke dus geen enkele eigen eenheid onder commando had, want alle drie de bataljons van 41.RI lagen in de drie vakken eronder.  Overste Snoek had zijn commandopost in Erp.

In de Maassector voor de hoofdstelling werd 15.GB slechts op twee voorname locaties aangevallen, en wel bij Boxmeer en Afferden. Met name bij Boxmeer werden hevige gevechten gevoerd, waarbij in het bijzonder 2-15.GB betrokken was. De Duitsers kozen na de oversteek aldaar (en te Afferden) echter een noordelijke route richting Mill. Even zuidelijker bij Bergen zouden zij een pontonbrug over de Maas bouwen, maar die zou op 10 mei nog niet leiden tot militair verkeer richting de Peel-Raamsector in het Vak

C-Peeldivisie gaf opdracht aan C-Vak om 15.GB vertragend te laten terugtrekken van de Maas en over het defensiekanaal te halen, waarna het bataljon als operationele reserve zou dienen voor Vak Schaik. Daarvan kwam het niet. Hoewel de Duitsers nauwelijks nadrongen in de sector van 15.GB, was een aanzienlijk deel van 2-15.GB (Boxmeer) en 3-15.GB (Afferden) gevangen genomen of ordeloos verspreid. Het was 1-15.GB [reserve kapitein E.P.C. Wolfs] dat voor een belangrijk deel binnen de stelling kwam. Kleine delen van de andere onderdelen van het bataljon kwamen later ook nog groepsgewijs terug achter eigen linie. Maar als eenheid werd 15.GB niet ingezet volgens de wensen van de C-Peeldivisie. Daarvan werd overigens door overste Snoek geen terugkoppeling gegeven, omdat hij slechts met C-1-15.GB contact verkreeg. Wel werd een deel van 4-2.GB – grenstroepen vanuit Vak Asten – in Vak Erp aangetroffen en doorgestuurd naar II-2.RI. Zij zouden nog enige actie meemaken in de zuidelijke uitlopers van het Duitse offensief in de avond tegen de sector Mill.

C-Vak gaf in de late avond van 10 mei instructies uit aan zijn BC’n en Afd.C. om zich naar de Zuid-Willemsvaart te verplaatsen met afmarstijdstip 24.00 uur. Munitie die niet redelijkerwijs kon worden meegevoerd moest men maar achterlaten. Zelf zou de C-Vak zijn CP inrichten in St. Oedenrode, langs de noordelijke verbindingsweg met Vught [Schijndelseweg].

II-2.RI [C. reserve majoor J.F.L. Bruyn] lag in de meest linkse sector van het Vak en leunde tegen I-3.RI aan. Het bataljon beheerste de kunstweg naar Volkel, wat voor de Duitsers en de Nederlanders een belangrijke verbindingsweg was naar Uden. De linker compagnie alsmede een sectie 6-veld werden dan ook enige tijd zijdelings bij de strijd betrokken. Een stuk 6-veld dat de kunstweg richting Volkel beveiligde, vuurde nog enkele schoten op de Duitse troepentrein. Ook bij de Duitse compagniesaanval richting het vak net benoorden dat van II-2.RI, tussen spoor en kunstweg, raakte één sectie in vuurgevecht. Er vielen echter bij II-2.RI geen slachtoffers

Rond 2300 uur in de avond van 10 mei kreeg de BC telefonisch opdracht van de C-Vak om zijn bataljon naar Veghel over te brengen en het meest linker vak van de aan Vak Erp toegewezen sector te bezetten, aanleunend tegen I-3.RI bij Dinther. Daarbij zag het bataljon onvoldoende kans alle munitie mee te nemen, waardoor een aanzienlijk deel werd achtergelaten. Het verlof dat aan CC’n was gegeven alleen de munitie mee te nemen die men redelijkerwijs kon vervoeren, leidde ertoe dat er een groot munitietekort werd geconstateerd toen het bataljon in goede orde tegen het ochtendgloren de Zuid-Willemsvaart bereikt had. Rond 09.00 uur in de ochtend werd bovendien geconstateerd dat het vak tussen Veghel en Dinther niet bezet was. Dat werd aan overste Snoek gerapporteerd, die het op zijn beurt bij de staf Peeldivisie in Tilburg meldde. Daar was echter kolonel Schmidt niet aanwezig omdat deze zich inmiddels in België bevond voor afstemming met colonel Dario. Onbekend is de reactie van de chef-staf Peeldivisie. Wel is bekend dat C-Vak 4-2.GB opdracht gaf het gat te halveren door links naast II-2.RI posities in te nemen. De eenheid zou te laat komen, zoals in een volgend hoofdstuk zal worden behandeld.

 II-17.RI [C. reserve kapitein G.J. Klompers] bezette het middelste bataljonsvak, dat geen grote uitdagingen bood, omdat het geen belangrijke naderingswegen kende. De enige uitdaging die het verdedigingsvak wel bood, was de merkwaardige trapsgewijze saillant, die in het defensiekanaal was gemaakt, zodat de kanaalstelling wel tot vijf kilometer voor de werkelijke Peel-Raam hoofdverdediging kwam te liggen. Bovendien lag de voorzijde van de saillant tegen een klein bos aan, wat het schootsveld belemmerde. De saillant was echter vooral aangelegd omdat terzijde ervan een uitgestrekte bospartij lag die anders een veel groter deel van de stelling eenvoudig benaderbaar maakte. Een andere reden was dat het kanaal enigszins oostwaarts moest opschuiven om tegen de zompige grond tussen Rips en Deurne aan te kunnen worden gelegd. Het bood echter de enige uitdaging voor het bataljon, want een goed berijdbare weg lag er dus niet in de sector, waardoor een krachtige aanval in de bewuste sector minder voor de hand lag. Overigens was in deze sector de verdediging van het defensiekanaal nog niet geheel gereed. Zo waren de meeste kazematten nog niet van verbindingen voorzien en sommigen zelfs nog niet eens opgeleverd.

 Er gebeurde niets spraakmakends in het Vak gedurende de dag. In de late avond [ca. 23.00 uur] ontving ook C.II-17.RI de opdracht terug te trekken op de Zuid-Willemsvaart. Men trok terug onder achterlating van aanzienlijke voorraden munitie en een stuk 6-veld, alsmede alle kazemataffuiten voor zware mitrailleurs. Rond 0600 uur was men in stelling tussen Veghel (vanaf de brug) en Keldonk, waarbij de 6-veld bij de brug aan de linkerzijde van het bataljonsvak werd geplaatst.

I-13.RI [C. reserve majoor J.J.G. Staal] bezette het meest uitdagende bataljonsvak binnen Vak Erp. Dat was het meest rechtse deel, dat tegen Vak Bakel [III-27.RI] aanleunde. De twee doorlopende wegen vormden daarbij de essentiële verdedigingspunten en daarom was II-20.RA [12 x 8-staal] ook toegevoegd aan het bataljon om afsluitingsvuren te kunnen geven.

Er werd in het bataljonsvak geen enkele actie gezien tijdens de eerste oorlogsdag, met uitzondering van enkele verbanden die vanuit de Maasverdediging over de beide doorgaande wegen weer in eigen gelederen kwamen. Om 23.00 uur kreeg men telefonisch de opdracht de stellingen te evacueren en achter de Zuid-Willemsvaart een nieuwe opstelling in te nemen. De sector die het bataljon had aangewezen gekregen lag tussen Keldonk en de schutsluis ten zuiden daarvan. Binnen die sector lagen twee lichte ophaalbruggen. Eén bij Keldonk en één bij de schutsluis, waar tegenover bij elk een sectie 6-veld werd opgesteld. Beide bruggen werden kort na aankomst van de laatste onderdelen van het bataljon [ca. 0600 uur, toen de 2 uur vertraagde batterij 6-veld aankwam] aan de westzijde van het kanaal, opgeblazen. De gehele sector had als bezwaar dat de weg naar Helmond [die tegenwoordig een 50-100 meter ten westen van de toenmalige dijk ligt, oost van de Vaart] op een hogere dijk lag dan de dijk aan de linkerzijde van de Vaart. Men had dus hoegenaamd geen schootsveld en kon slechts doelen bestrijden die zich op de beide naderingswegen (door Keldonk en richting sluis) of op de hoofdweg zelf toonden. Mortieren om achter de dijk te kunnen vuren had I-13.RI niet 

 II-20.RA [C. reserve kapitein D.J. Galle] kende weer een opmerkelijke geschiedenis. Zoals bekend werd 20.RA pas op het laatste moment gevormd en uitgerust met de museumstukken 8-staal, die enkele dagen voor de Duitse inval arriveerden bij het Regiment. De stukken van II-20.RA mochten slechts in het veld [ze stonden in een bosrand opgesteld] worden geplaatst, maar machtiging om opstellingen te graven kreeg men niet. Dat moest dus gebeuren op de eerste oorlogsdag

De afdeling werd in de late avond geïnstrueerd dat om middernacht op de Zuid-Willemsvaart zou worden teruggetrokken. Dit bevel werd aan de batterijcommandanten meegedeeld alsmede aan de treincommandant. Tijdens de voorbereidingen de stukken mee te nemen (de afdeling beschikte in tegenstelling tot III-20.RA wél over aanwezige paardentractie) kwam het bericht dat de afdeling al om 0100 uur over het Noorderkanaal moest zijn, omdat de bruggen nadien zouden zijn opgeblazen. Dat bericht zorgde ervoor dat men weliswaar om 2300 uur al gereed stond met de stukken om via Gemert naar de Vaart te rijden, maar dat de munitietrein, die het zwaarste werk had te verrichten, geen tijd meer had munitie te laden. Leeg vertrok de trein met de rest van de afdeling. Men had dus stukken bij zich (één stuk bleef defect achter), maar geen munitie! De Afd.C kwam hier spoedig genoeg achter en commandeerde de trein terug om met zes munitiewagens alsnog enige rantsoenen op te halen. Deze trein zou zich later weer aansluiten met slechts 104 projectielen, maar zonder de slagkwikpijpjes! Daarmee waren de vuurmonden dus weliswaar meegekomen, maar had men in feite geen munitie. Het was duidelijk dat de paniek bij de munitietrein groot was geweest en daarmee de gehele Afdeking waardeloos was geworden.

 De Afdeling liep onderweg een zodanige vertraging op dat het niet meer via de geplande terugtochtweg richting het aangewezen terrein west van de Zuid-Willemsvaart kon komen. Dat was het terrein bij Zondveld [terrein tegenover de zuidwestrand van Veghel]. Zodoende werd richting zuidwesten gereden, waarbij de afdeling niet alle wegen kon nemen omdat men met het enkele span paarden voor de stukken zandwegen diende te mijden. De Afd.C. ging vooruit richting Nijnsel terwijl de Batterijen zich bij Donk over de Zuid-Willemsvaart manoeuvreerden, met als doel St Oedenrode. Te Nijnsel kreeg de Afd.C. contact met overste Snoek, C-Vak Erp en meldde daar dat men nog niet bij het Zondveld kon geraken, maar bovendien dat men geen slagkwikpijpjes had meegenomen en dus waardeloze munitie had. Ondanks die mededeling kreeg de Afd.C. opdracht zich aan de weg richting Vught, ten noorden van St. Oedenrode op te stellen met de Afdeling. De Vakcommandant zou wel slagkwikpijpjes regelen. Hoe, dat was onbekend. Want zoals de Afd.C. hem er nog eens op wees dat er nergens in Brabant 8-staal munitievoorraden waren, behalve wat 20.RA zelf in de stelling had gehad, reageerde de C-Vak in het geheel niet. Hij persisteerde in zijn opdracht. [237] Onderwijl zou C-Vak C-Peeldivisie informeren omtrent het gemis aan ontstekers voor de 8-staal en als antwoord krijgen dat II-20.RA dan maar terug onder C.20.RA moest treden. Voordat de Afdeling echter daarvan verwittigd werd of zelfs maar in stelling kon komen, zou het in de loop van de ochtend alweer door de gebeurtenissen worden ingehaald

 Zo namen de bataljons uit het onaangetaste Vak Erp keurig de hen toegewezen posities in achter de Zuid-Willemsvaart. Daarbij was slechts een opvallende kwestie dat de Vakcommandant te lichtvaardig aan zijn bataljonscommandanten had aangegeven dat niet eenvoudig te vervoeren munitie en middelen konden worden achtergelaten. Met uitzondering van I-13.RI, dat wel een aanzienlijke hoeveelheid munitie met haar trein meebracht, leverde dat op dat twee bataljons met alleen gevechtsrantsoenen munitie waren uitgerust. Dat was een volkomen onnodig tekort, dat verkomen had kunnen worden door een minder vrijblijvende instructie van de Vakcommandant. De handelingen van de verantwoordelijken voor de munitietrein van II-20.RA vormen de enige voorname dissonant in dit Vak. Door hun toedoen werd een gehele afdeling schaarse artillerie volkomen onbruikbaar. Anderzijds zouden de ontwikkelingen nadien aantonen dat dit voor II-20.RA niet veel had uitgemaakt voor wat betreft de gebeurtenissen op 11 mei.

 

BHIC, foto's beschikbaar gesteld door Marc van den Berkmortel. De informatie bij de onderste foto is van M.A. Goossens, GHC International, Koudekerk aan de Rijn   Manschappen van de 1e Compagnie van het 2e Batiljon, van het 17e Regiment in Zijtaart. Links boven T.C.A. Baijens en rechtsboven staat Johannes Adrianus van Lith.






De eerste links in beeld is een vaandrig. Daarnaast zijn het allemaal (aspirant) officieren.
 
Bericht van Marc van den Berkmortel, d.d. 28 juni 2017   Jean Joseph Auguste Stans is op 11 mei 1940 rond 14:00 uur in Veghel gedood door een verdwaalde kogel rondom de inval van de Duitsers (richting brug over Zuid-Willemsvaart).

In het archief van de zusters Franciscanessen van Veghel staat vermeld in de kroniek van 12 mei 1940: “Reeds daags tevoren waren twee slachtoffers onder de burgerbevolking in ons ziekenhuis gebracht, namelijk een meisje uit Erp met een afgeschoten hand en een door een kogel getroffen meisje uit Dinther, dat reeds overleden was. Een man uit Beek en Donk, die getroffen was door een kogel in de buik werd voorzien van de laatste HH. Sacramenten en stierf enige dagen later". Het meisje uit Dinther heette Miet van Zutphen (zie hieronder).

 
Verhaal en foto gestuurd door Marc van den Berkmortel, op 28 juni 2017 met dank aan Jan Schakenraad, Hoofdman Sint-Willebrordusgilde Heeswijk, Henk van der Voort, heemkundekring Vehchele, en Ad van Huijgevoort, Medewerker Studiezaal Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven.    



















Miet van Zutphen had haar oudste zuster, Bertha, beloofd bij haar het huishouden te komen doen en kraamhulp te zijn bij de geboorte van haar eerste kind. Bertha was gehuwd met boer Jan Hurkmans uit Veghel. Zij woonden op De Leest in een buurtschap ten zuidoosten van Veghel. Op 3 mei 1944 beviel Bertha van hun zoon Martinus, Martien genoemd. Miet fietste dagelijks vanuit Dinther naar de Leest in Veghel, waar toen slechts een paar boerderijen stonden. Het was acht dagen na de geboorte dat Miet dezelfde weg aflegde. De oorlog was daags tevoren uitgebroken; de Duitsers waren Nederland binnengevallen en stonden op 11 mei al voor Veghel. Een eenheid van het Nederlandse leger had zich ten noorden van Zijtaart aan het kanaal verschanst om de Duitsers op de weg aan de overkant tegenstand te bieden. Een kort maar hevig vuurgevecht ontstond waarin enige militairen sneuvelden. Miet, het oorlogsgebeuren niet kennende, bleef haar aangenomen plicht trouw en fietste ook op 11 mei naar het jonge gezin in Veghel en verrichtte daar haar taak. Het werk voor die dag was klaargekomen. En terwijl zij om vijf uur in de middag naast het kraambed van haar zuster stond werd zij door haar hoofd geschoten, het geen de onmiddellijke dood en een ernstige verminking tot gevolg had. De kogel was door het raam naar binnen gekomen, vernielde de ruit en ook het leven van de hulpvaardige jonge vrouw.

 
Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 55-62, 72.   Voor het gevecht aan de kanaaldijk bij Zijtaart laten we enkele soldaten zelf aan het woord. Huub Lafleur:  "Mijn sectie kwam als eerste bij de brug. Wij moesten ons met onze pioniersschoppen ingraven aan de dijk. De dijk was dichtbegroeid, de kanaal was 16 meter breed en aan de andere kant was zo’n dijk. Ik had links naast mij aan het werk voor in te graven Cees Bouwman en Harry van Hulten als mitrailleur schutter en helper. Ik zelf lag +/- 4 meter naast deze schuttersput en daar tussenin had zich Doornheim geplaatst, hij vroeg hierom. En dan maar graven in die dijk, wij moesten zandzakken vullen met grond van de dijk voor borstwering. Wij hadden tot nu toe wel eenige schoten gehoord, maar dat was nog ver weg, en we hadden niet de minste gedachten met welk geweld de vijand op ons af kwam. Zo tegen 9 uur had ik mijn put klaar en ben toen Bouwman en Van Hulten gaan helpen de mitrailleur in stelling te brengen. 1e Luitenant Colen kwam voorbij, hij had de rozenkrans in de hand en bad. Hij bleef bij ons stilstaan en vroeg: “Wie ligt hier?” Ik zei dat het mijn put was. “Je ligt te ver van de mitrailleur af”, zei hij, “ wissel maar met Doornheim.” “ Ja,”  zei Doornheim, “ als dat zo is, heb ik reeds mijn put klaar.”  Ik lette er niet op en hielp verder aan de mitrailleursput.

De Nederlandse rapporten van II-17.RI maken er melding van dat reeds om 11.00 uur contact met Duitse pantserwagens werd verkregen tegenover de brug bij Veghel. Dit moeten dan de pantserwagens (of lichte tanks) van de versterkte 5./IR.481 zijn geweest. Dat wordt extra aannemelijk door vermeldingen in sommige Nederlandse verslagen dat door deze wagens geen kanonvuur maar mitrailleurvuur werd afgegeven. Het waren dus hoogstwaarschijnlijk inderdaad slechts de lichte pantserwagens van de infanteriedivisies die in eerste instantie aan de Zuid-Willemsvaart verschenen.

Maar opeens was de oorlog er, een soldaat van II-II was dodelijk getroffen, het was, zoals ik later hoorde, soldaat Vogelzangs. Ja, het was nu oorlog en hoe hard het ook is, nu moest er gevochten worden, en in flitsen vlogen mij mijn gedachten door mijn hoofd, aan thuis; dat ik alles wat mij dierbaar was nu moest verlaten en ik was nog zo jong en ook Vogelzangs was nog een jonge kerel die het reeds had getroffen. De eerste dode ging als een alarmkreet langs de dijk en eenieder – ook al had hij vreselijke angst, en dat hadden wij allen – zette zich volledig in. Er werd fel gevuurd met de geweren. De mitrailleurs zaaiden dood en verderf naar de andere kant van de kanaal. Ook aan die kant vielen doden en hoorden wij geschreeuw en gejammer. Ik zelf vuurde onafgebroken. Ik hoorde geratel op de weg, het was een helm, ik keek erna, hij was doormidden gescheurd. Ik keek naar Doornheim, die twee meter naast mij lag, zijn hoofd zonder helm lag tegen de dijk aan en bloed was overal. Ik kroop naar hem toe. Hij was dood, zijn hoofd was doormidden gespleten, het was vreselijk dat te zien. Ik kon niet meer en was bijna verlamd, kon mij niet meer roeren. Op hetzelfde moment vloog de brug de lucht in, en de brokstukken vlogen in het rond. Ik kwam weer bij en kroop naar mijn put terug.


Het vuur werd steeds heviger. Bouwman riep mij. “Lafleur, de mitrailleur doet het niet meer.”  Ik zei: “Laten jullie zich uit de mitrailleursput rollen, ik kom het nakijken.” Ik ging de put in en zag wat er aan de hand was, het ronsel en de mitrailleurglijders zaten onder het zand van de kogels die ze van de Duitsers op hun zandzakken kregen, het waren moedige mannen deze Bouwman en Van Hulten. Spoelde dit uit met olie, deed er een nieuwe trommel op van 98 kogels en wilde mij verwijderen, toen Bouwman mij toeriep: “Pas op!” Aan de andere kant van het kanaal lag een stal, huis, of schuur, men had dakpannen afgenomen en een loop van een vijandelijke mitrailleur kwam te voorschijn, men wilde onze mitrailleur uitschakelen. Ik richt de mitrailleur op dat dak en vuurde de totale trommel van 98 kogels op dat dak leeg. De loop viel naar buiten schuin op dat dak en bleef stil liggen. Terug in mijn put gingen Bouwman en Van Hulten weder hun post bezetten. Hoe moest dit alles aflopen. Het vuur ging onverdroten en hevig verder en even later werden Bouwman en Van Hulten door kogels getroffen. Wederom was het lot mij gunstig gestemd, eerst werd Doornheim op mijn plaats dodelijk getroffen en nu werden Bouwman en Van Hulten gewond op dezelfde plaats die ik net had verlaten. Ik weet niet of ik gebeden heb, maar dankte de hemel. Van Hulten was gewond, een kogel trof hem voorbij het hoofd en een stukje van zijn oor was eraf. Hij bloedde hevig en schreeuwde, het was niet om aan te horen. Door al dat bloed dacht hij zelf dat het ernstiger was. Het viel gelukkig mee. De Ruyter als rode kruis helper heeft het eerste verband gelegd, ze werden beiden weggevoerd.

Het ging zeer hard toe aan de dijk, maar het zou nog veel harder worden. Gunther, een Amsterdammer, raakte buiten zinnen en sprong boven op de dijk, vuurde en riep woedend scheldwoorden naar de Duitsers. Ik zag hem boven op de dijk staan en dacht, ‘O, mijn God’  en toen viel hij neer. Hij kreeg de volle laag in de borst en werd deerlijk verminkt weggevoerd naar een ziekenhuis te Erp, zo wij later vernamen. De munitie bij ons raakte op en wat nu? Van de Duitse kant bleef men hevig op ons vuren en de strijd aan de kanaaldijk duurde nu reeds meer dan 6,5 uur, maar wij bleven zolang er munitie was doorvuren. Duitse vliegtuigen scheerden over onze hoofden en het werd oorverdovend. Achter ons in een weide werden zware mitrailleurs opgesteld, die op deze vliegtuigen vuurden, echter zonder resultaat. Wij kregen berichten vol te houden daar Franse troepen onderweg zouden zijn, ons in onze wanhopige strijd te helpen. Er kwamen pantserwagens aangereden, ze kwamen achter onze dijk en ik zag ze komen, en toen ze dichter bij waren, zagen wij dat ze met oranje spandoeken waren omhangen, het zouden dus vrienden zijn…”

Uit het relaas van sergeant Helmonds: “Luitenant van Beers zei nog: “Daar zijn de Fransen!” Maar de pantserwagens begonnen te schieten en toen zagen wij, dat het Duisters waren. Luitenant Van Beers sprong op om te proberen door de kijkspleet in het voertuig te schieten, maar hij werd zelf dodelijk getroffen. De wagens reden door richting Veghel, keerden daar om en kwamen opnieuw langs. Wij doken in de schuttersputten. En voor de derde keer kwamen ze langs, nu stapvoets met de militairen er te voet achter. Wij moesten onze wapens neergooien en met de handen omhoog gaan staan.”

Sergeant Stokbroexk: “.. zagen we eensklaps … pantserwagens aankomen met voorop grote oranje doeken … Nieuwsgierig draaiden we ons om in ons gat en vlak voor, slechts 2 meter van me af, stopte de eerste pantserwagen. Verschrikkelijk, tóen zag ik pas, dat er een hakenkruis op stond. Ik sprong recht met de handen omhoog, maar had ’t verstand niet in m’n zenuwachtigheid, m’n geweer los te laten. ’t Is niet te beschrijven, wat men op zo’n moment voelt. Ik weet nog dat ik zei: “Och God, nou ben ik verloren,” want ik verwachtte elk ogenblik doorzeefd te worden door kogels uit de dreigende vuurmonden. De pantserwagen reed een paar meter terug, de deksel ging boven open en een paar handen staken omhoog, die ons beduidden: Handen omhoog. Direct kwamen enige Duitsers achter de pantserwagen vandaan met geweer en revolver, terwijl ze naar de granaten grepen, die in hun laarzen staken. Ze stormden woest schreeuwend op ons af, roepend: “Liegen! Liegen! Die Waffen nieder!” Ze ontrukten ons de wapens en smeten die in ’t kanaal. Tegelijkertijd begonnen onze zware mitrailleurs te vuren, dat we de kogels konden horen kletteren aan de andere zijde van de pantserwagen. Ik schreeuwde: “Schei toch uit met vuren!” Terzelvertijd begonnen de Duitse mitrailleurs te ratelen en ’t snelvuurgeschut te werken. De Duitsers rukten verder en enigen dreven ons met een troepje verder, schreeuwend: “Tempo! Tempo Los! Los!” Het vuren ging verder, zodat we de druk van de kogels langs ons hoorden suizen. Of ze uit de hel kropen, zoveel kwamen er langs ons trekken, alles gemotoriseerd, terwijl door de weien hele colonnes gemarcheerd kwamen, de helmen gecamoufleerd met wilgetakjes. In versnelde pas en looppas moesten we verder, de handen steeds omhoog, zodat ’t zweet ons langs ’t gezicht liep. Tot we uit ’t vuur waren en toen pas konden we de handen omlaag doen. Direct begonnen onze begeleiders heel vriendelijk tegen ons te spreken: “Wir sind ja keine Feinde, wir sind Freunde…”

Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 77-78.   Enkele soldaten ontsnapten. Lafleur: “Auto’s kwamen aanrijden en in een flits was het gebeurd, ik weet niet wat er allemaal door mijn hoofd ging, maar ik sprong achter de weg over een sloot, en ik zag nog dat korporaal Van Krieken mij nasprong, er was een prikkeldraad waar ik met mijn eetketel in bleef hangen, trok mij los, zodat mijn uniform scheurde. De Duitsers die een paar tientallen meters van ons vandaan waren, hadden onze vlucht te laat ontdekt. Wij renden met ons tweeën door een weide waarin kleine fruitbomen stonden, en wij maakten ons geheel geen gedachte waar naar toe. De Duitsers begonnen op ons te schieten en de bladeren en takken vlogen om ons heen. Wij werden echter niet geraakt. Ik viel en Van Krieken holde mij voorbij en vond schutting achter een stal. Hij riep om mij: “Huub, kom nog een paar stappen!” Ik raapte al mijn moed bijeen en waagde de sprong. Hij trok mij achter de muur en daar stonden Jan Govers en Piet Vossen, mijn beste vrienden waren van dezelfde gedachten geweest niet door de Duitsers krijgsgevangen laten worden. En daar stonden wij dan, wij omhelsden ons en dankten de hemel voor deze redding. Wij hadden echter geen tijd om langer achter die schuur te blijven en verder ging het. Van moeheid kon geen sprake zijn, wij merkten geen honger en dorst, weg, weg en steeds maar weg en verder weg van deze moordkanaal. Na enige tijd terugtrekken stootten wij op een afdeling wielrijders, allen zeer jonge knapen en moesten ons relaas vertellen. De kapitein van deze afdeling wielrijders wilde ons gelasten bij hen te blijven, waarop Vossen antwoordde: “Als u vechten wilt, spoed u dan maar naar de kanaaldijk, daar kunt u vechten naar hartelust” en wij trokken met ons vieren verder.” Na nog een tocht vol angstige avonturen meldden ze zich in Leerdam op een militair bureau.

Fotos en informatie via Marc Berkmortel van Piet Vissers in Eerde.   Piet Vissers in Eerde bezit nog een boekje van Engelse soldaat, opgedragen aan een zekere Marie. Marc van den Berkmortel deed naspeuringen en vertelt:




Zoals het er nu op lijkt heeft John Meirion Jones zijn aantekening in dit woordenboekje (zie foto) geschreven voor Marietje Hurkens ('Marie' volgens zijn afkorting). De familie Hurkens heeft langere tijd de was gedaan voor een engelse soldaat. Deze soldaat heeft zijn dankbaarheid willen tonen en Marietje dit boekje gegeven. De familie Hurkens kreeg vaak extra zeep voor de geleverde dienst. Marietje Hurkens is nu 83 jaar, woont nog in de buurt van Piet Vissers.

Inmiddels hebben we contact met John's zoon Huw. John heeft zijn opleiding gehad op Stormy Down Porthcawl, Wales. Daar heeft hij zijn latere zwager Peter van der Sanden leren kennen. Deze Peter van der Sanden kwam via de Prinses Irenebrigade in Wales terecht, nadat hij aan de Zuid-Willemsvaart had gevochten in de meidagen van 1940. Peter trouwt John's zuster Winnifred en kreeg 4 kinderen bij haar. Ná de oorlog is deze familie Van der Sanden weer naar Holland verhuisd. Verder informatie over deze Familie Van der Sanden heb ik nu nog niet. Klinkt aardig Brabants, dus wie weet?

Huw Jones is er niet helemaal zeker van dat zijn vader in Holland is geweest in de oorlog, maar waarschijnlijk lijkt dit toch wel. Waarschijnlijk is hij met de 3e Canadese leger met D-day naar Europa gekomen en heeft hij een rol gespeeld bij de strijd om de Corridor. Daarna is hij een tijdje in de regio gebleven, mogelijk is hij ergens ingekwartierd geweest . Daarna heeft John Meirion Jones deelgenomen aan de strijd in de zgn. 'Battle of the Bulge' (Het Ardennenoffensief). Op 1 januari 1945 is hij daar door een paar vechtende dronken Frans-Canadezen en 'Free Norwegians' in zijn been geschoten. Via Andy Ingham, historicus van 127 Squadron, weten we dat John op het einde van de oorlog mogelijk heeft gediend als Aircraft Engine Fitter in 6127 Servicing Echelon, mogelijk is hij toen nog op B.85 Schijndel geweest bij het 127 Squadron. Hij is in dienst van de RAF 3 keer gevangen genomen, éénmaal zelfs door het verzet die zijn RAF-vleugels op zijn uniform aanzagen voor een adelaar van de Luftwaffe. John leeft inmiddels niet meer, maar zo krijgen we het verhaal wellicht nog aardig compleet. Ook zijn zoon Huw wist hier nog weinig van.

 
Mededeling per e-mail op 17 oktober 2021 van Michael Pieter Arts, Wenen, Oostenrijk.
  Bij naspeuringen over mijn grootvader, ben ik op een downloadpagina gekomen van uw website. Onder de link ‘1944’ ben ik dan gestoten op een verhaal over ene Peter van der Sanden die via de Prinses Irenebrigade in Porthcawl aankwam en met de zus van John Meirion Jones, Winnifred trouwde. Nadat ik de trouwfoto zag was het duidelijk. Dat zijn mijn grootouders... 


De vrouw 3e van links is mijn grootmoeder, Winnifred, met links van haar mijn overgrootmoeder, de moeder van Winnifred en John. Mijn grootvader, die overigens niet Peter maar Piet(er) heette, staat daarachter, de man met Nederlands uniform. Het klopt inderdaad dat uit dit huwelijk 4 kinderen zijn ontstaan. Greta en Mary (mijn moeder) zijn in Wales geboren en toen de familie in 45 of 46, verhuisde naar Nederland zijn nog twee zonen geboren, Pieter en Rob. Na de oorlog heeft de familie van der Sanden kort in Bloemendaal gewoond en zijn daarna naar Roosendaal verhuisd, omdat mijn grootvader bij het Korps Commandotroepen was ondergebracht. Van oorsprong kwam mijn grootvader uit Tilburg en is de familie na enige jaren in Roosendaal daar weer naar toe verhuisd. Mijn grootvader is in 1986 overleden en mijn grootmoeder in 2000. Over John Meirion Jones heb ik helaas geen informatie. Maar ik kan me herinneren dat de foto van hem in het huis van mijn grootouders hing.

 
Bron: Persoonlijke brieven van Cor Bouman en Dossier betreffende soldaat Cornelis Bouman (1908-1983 Dussen), 1964-1990. BHIC sBosch, archiefnr. 7707, inv.nr. 85   Cor Bouman (1908-1993), was ingedeeld bij de 4de Sectie, 1e compagnie, IIde bataljon, van het 17de Regiment Infanterie en bediende een lichte mitrailleur. De 1e compagnie bestond uit 4 secties met elk 3 groepen van 11 soldaten.

Op 11 mei werd de 4e sectie aangevoerd door sergeant Helmonds. Ze verdedigden de Peel-Raam stelling. Tijdens de gevechtshandelingen met de Duitsers raakte hij gewond en verloor één oog. Na hun overgave wierp Bouman zijn mitrailleur in het kanaal van Zijtaart. Na de oorlog werd hij door sectie-commandant sergeant Helmonds geëerd voor zijn optreden en tot oorlogsinvalide verklaard met het daarbij behorende pensioen.

De taak van de compagnie was: stellingbouw in de Peel-Raamstelling, een van de linies voor de verdediging van Nederland. Commandant van deze "Peeldivisie" was kolonel Schmidt. Na het begin van de aanval van Duitsland op Nederland werden als gevolg van de doorbraak bij Mill, de inmiddels voltooide stellingen in de Peel en ook in Boekel verlaten in de nacht van 10/11 mei 1940 om 24.00 uur. Men trok zich terug van de Peel-Raamstelling naar de westelijke kanaaloever van de Zuid-Willemsvaart om de sector bij en tussen de bruggen van Keldonk en van Veghel te verdedigen.

Tegen 11 uur in de ochtend van zaterdag 11 mei kreeg de 1e compagnie vuurcontact met de vijand die zich op de oostelijk kanaaloever ophield. Deze oever met daarlangs de weg Den Bosch-Helmond was hoger gelegen dan de westelijke oever. Het over en weer vuren hield aan. Enkele pantservoertuigen aan de andere brugzijde werden door de 6-velders vernield. Er sneuvelden aan beide oevers mannen. Om circa 16.00 uur werd bevel gegeven terug te trekken naar Sint¬Oedenrode, welk bericht door de 2e en 3e compagnie werd opgevolgd maar op de een of andere manier de 1e compagnie niet heeft bereikt. De terugtrekkenden verzamelden zich circa 2 km voor de brug bij Sint-Oedenrode en vonden daar de munitie die bestemd was voor de kanaaltroepen. Zij lieten deze ontploffen.

De strijd voor de 1e compagnie ging nog door. Vanaf circa 12.00 uur kwamen Duitse pantserwagens over het kanaal over de vernielde brug bij Keldonk; de vijand reed een pantserwagen in het gat en kwam zo naar de overkant. De duitse pantserwagens reden enkele keren achter de Nederlandse stellingen door. Tenslotte kwam de infanterie mee. De situatie werd onverdedigbaar en onhoudbaar. Om circa 17.50 uur gaf de strijdgroep van 58 (of 62?) mannen zich over. Zeven jongemannen waren gesneuveld aan Nederlandse zijde. De groep krijgsgevangenen marcheerden af richting Erp/Keldonk, waar men rond 20.00 uur aankwam en overnachtte in de R.K. jongensschool. Op 13 mei ging men naar Veghel, waar men overnachtte in het Franciscanessenklooster. Op 14 mei ging het 's ochtends naar Uden en dezelfde dag 's avonds naar Duitsland. Men reisde per trein via gevangenkamp Bocholt naar gevangenkamp Neubrandenburg, ook genaamd Stalag IIa. Op 9 juni kregen de daar aanwezige Nederlandse krijgsgevangenen (circa 7.000 manschappen) het bericht dat ze van de Führer naar huis mochten terugkeren. Ze reisden toen met de trein naar Enschede/Hengelo van waar ieder naar huis vertrok.

Bron: https://www.defensie.nl/ onderwerpen/militaire-geschiedenis-nimh   Gevechtsverslagen Meidagen 1940

Kapitein V. de Kruijff, commandant 2-II-2 R.I. pag. -25-:
…..Helaas moeten wij een ernstig gewonde soldaat F. Verbeek uit Eindhoven, die door 5 kogels was getroffen en een ernstig gewonde soldaat P. Vogelsangs uit Bakel, die naar mij later is gebleken aan zijn verwondingen is overleden en te Eerde werd begraven, achterlaten.


Majoor J.F.L. Bruijn, commandant II-2 R.I. pag. -2-, -3- en -4-:
…..Tegen den avond kreeg ik bevel om gedurende de duisternis de stelling te verlaten en deze te verplaatsen achter de zuid-Willemsvaart ter hoogte bij Eerde ( Veghel )…… ……De afdeelingen waren tegen den morgen op hunner plaatsen aanwezig en zijn begonnen met zich in te graven. Daar ik constateerde dat de munitievoorraad te weinig was heb ik dit persoonlijk om ongeveer 9.00 uur aan mijn commandant, den Overste Snoek, gerapporteerd en hem tevens gerapporteerd dat ik ten Noorden van mijne stelling niet was aangeleund, maar dat zich daar eene gaping in de stelling vertoonde van ongeveer 3 Kilometer. Ik vermoed dat een bataljon, dat daar moest zijn, niet gekomen is !! Van deze rapporten werd kennis genomen, doch van resultaten werd door mij niets gemerkt. Munitie ontving ik niet en ik werd ook niet links aangeleund.

Daar ik in den ochtend reeds mededeeling had ontvangen dat ik op een terugtocht moest rekenen, had ik den officieren van mijn staf opdracht gegeven om zooveel mogelijk autobussen te vorderen en ongeveer 10 stonden dan ook op pl.m. 5 Km. achter het front gereed. Deze autobussen had ik ook speciaal genomen om, indien de vijand naast mij mocht doordringen, een middel te hebben, oogenblikkelijk afdeelingen naar de bedreigde punten te zenden. Tegen 12.00 werd mij de komst van den vijand gerapporteerd en door mij doorgezonden aan mijn commandant, die ongeveer 2½ Km. achter mij op den weg Vechel – St Oedenrode zijn commandopost had ingericht, doch bij het vernemen van dit bericht zijn cp een drietal K. meer naar het Westen verplaatste in de richting St Oedenrode.

Te ongeveer 15.00 kreeg ik per ordonnans bericht van den commandant der 2e Compagnie, den Kapitein de Kruijff, dat hij munitie hebben moest en niet langer zonder versterking kon standhouden. Ik heb den Kapitein Lanker, ct der zware-mitrailleurcompagnie opdracht gegeven met één, zoo mogelijk met twee zware mitrailleurs de flank van de 2e compagnie ( bij opgeblazen brug over de Zuid-Willemsvaart, voor mijne stelling ) te versterken. Om ongeveer 15.30 kreeg ik nogmaals verzoek om munitie, daar deze bijna verschoten was. Daarom heb ik een ordonnans naar zijn commandant, den Overste Snoek, gezonden, maar daar de ordonnans niet terugkeerde ben ik zelf te 15.45 naar de commandopost gegaan waar ik tot mijne verbazing vernam dat de Overste reeds om 14.00 zijn commandopost met zijn staf verlaten had en in Westelijke richting was gegaan. Zonder mij te verwittigen, of bericht achter te laten waar hij te vinden was.

Terugkeerend in mijne stelling kwam ik tot de ontdekking dat mijn bataljonsarts Dr. Kolsters niet in de stelling was, maar ergens in een garage, ongeveer halverwege tusschen Eerde en St Oedenrode aan de kunstweg, zijn hulpverbandplaats had ingericht. Daar ik de gewonden in de stelling had zien liggen en loopen, heb ik den dokter moeten halen en hem moeten bevelen een als Roode Kruis- ingerichte auto naar de stelling te zenden en de gewonden te verzorgen en te verplegen. Zeer tot mijn spijt moet ik hier melden het gemis van medische hulp in de stelling, doordat de doktoren er niet waren en ernstig tekort schoten in de uitoefening van hun ambt: de reserve-bataljonsarts Dr. Jaarsma heb ik bij het gevecht aan de Zuid-Willemsvaart nergens kunnen ontdekken ! Een aalmoezenier was niet aanwezig. In de stelling t. O. van Odiliapeel had ik als aalmoezenier Majoor Baljon. Na het uitbreken van den oorlog heb ik hem niet meer gezien en ook geen aalmoezenier van de Peel-Divisie heeft zich vertoond.

Om 16.15, toen de munitie op was, heb ik het bevel tot den terugtocht gegeven, richting tilburg. Er was slechts één kunstweg in Westelijke richting in mijn bataljonsvak en daar ook de manschappen van het nevenbataljon alsook de compagnie Wolffs ( welke achter mij gelegen was ) daar gebruik van maakten, benevens de voertuigen der treinen en gerequireerde autobussen, ging alles door elkaar en werd de terugtocht een verwarring. Vele voertuigen raakten defect………


Kapitein A.F. Lancker, commandant M.C.-II-2 R.I. pag. -5- en -6-:
…..Ik had toen nog niets gegeten, ik heb toen omgehangen (koppel met patronen, karabijn, broodzak enz.) en hoorde dat de richting was Zijtaart, ik vlug naar Uden gemotord en vlug koffie drinken. Intusschen was de goederentrein in Uden gearriveerd, waar ik me bij aansloot, doch de opdracht kreeg, mijn collega Kaak in de Peel te gaan halen, daar deze was achtergebleven, de plaats van onze bestemming was Zijtaart. Doch in de Peel aangekomen was behalve Kaak daar ook nog Sergt. v.d. Burgt met een wagen, deze zijde mij we zullen wel nakomen, ik alleen terug, nog even in Uden aan, ik reed toen naar Zijtaart. We hebben daar kwartier gemaakt, en de wagens (liefst elf) zooveel mogelijk in boerenschuren gezet, nog steeds was de lucht vol vliegtuigen.

Den geheelen dag hebben we in Zijtaart gezeten, omstreeks 5 uur kreeg ik opdracht om naar Veghel te rijden naar de verplegingsofficier Lt. Kortooms wat er gebeuren moest met de manage en inkwartiering. De lt. Gaf me opdracht inkwartiering met manage in Zijtaart, in de School werden ingekwartierd en het eten werd besteld in een klooster, dat ’s avonds fijn door zusters was klaargemaakt en wat natuurlijk lekker heeft gesmaakt, na hat eten hebben we nog een glaasje gedronken en een partijtje billard gespeeld en toen gingen alle slapen, behalve ik, want ik kreeg telefoonwacht bij een molenaar, waar onze Majoor was. Ik ben toen bij het telefoontoestel in een groote stoel gaan liggen, van slapen kwam niet veel, om half elf daar ging de schel. Lt. Nabben belde den Commandant ik liep naar boven om den Majoor, die rustig sliep te wekken, deze vlug naar de telefoon en kreeg de opdracht om 12 uur vertrekken naar St. Oedenrode. De majoor gaf mij opdracht alle jongens te wekken, die toen allen fijn lagen te pitten. Met ophef van stem riep ik Jongens eruit om 12 uur vertrekken, om ongeveer 12 uur waren alle wagens start klaar. De comdt. gaf het sein van vertrek en wij in het donker van de nacht naar St. Oedenrode…….


Kapitein A.E. de Ras, commandant 1-I-13 R.I. pag -5-:
…..Kapt de Ras wist niet dat II-17 RI zoo dicht bij hem lag, 1e bezetting bij weg naar Zijtaart….. Vaandrig J.T. Doesburg, 4e sectie 1-I-13 R.I. pag. -3-: …..De soldaat Mengeleers deserteerde in een achtergelegen boschje. En Gr.C. heb ik bevolen deze gaan halen, zonder succes. Dit had een slechte uitwerking op het moreel van mijn soldaten, die ik overal persoonlijk in alles heb gesteund. Ongeveer de helft der Sectie vluchtte bij de eerste uitwerking van vijands mortiervuur. Ik heb deze soldaten luidkeels teruggeroepen en op hen geschoten met mijn pistool. Waargenomen een gewonde hierdoor…..


Kapitein L. de Sterke, M.C.-I-13 R.I. pag. -6-:
…..Achterwaartsche opstelling was uitgesloten in verband met de Veiligheidsgrens en de lage ligging van het terrein. Zoodat alle zw.mitrs. in voorste lyn worden opgesteld. Zy moesten zelfs op de dyk plaats nemen, teneinde het voorterrein, N.O. van de harde weg langs het kanaal onder vuur te kunnen nemen. Dit terrein lag lager dan de harde weg en was dicht begroeid. Van de Aschstraat (Nu: De Roost MBE) was alleen een gedeelte by de Erpsche Ophaalbrug te zien. Het vuren op laag vliegende vliegtuigen, waarvoor aanvankelyk per 1e en 3e sectie 1 stuk was aangewezen, is later verboden, ten einde de opstelling niet te verraden!.....


Kapitein S. Klapwijk, commandant 1-II-17 R.I. pag. -5- t/m -8-:
…..In de loop van de avond (tusschen 19 en 21 uur) waren wij getuigen van het luchtbombardement te Mill, wat heel goed zichtbaar was. De terugkerende vliegtuigen beschoten met hun mitrailleurs onze stellingen bij het passeren van onze opstellingen. Tevens waren vijf ooggetuigen van het verlaten der burger bevolking van hunne boerderijen enz. Te ± 20.30 kwam het bevel binnen dat de stelling ten spoedigsten ontruimd moest worden teneinde terug te trekken op Veghel. Doordat de trein niet ter beschikking gesteld kon worden, ging dit met de grootste moeilijkheden gepaard. Doordat de boeren met karren goed waren vertrokken, waren ook geen voertuigen te requireren. Toevallig gelukte het ons de hand te leggen op een voertuig met paard. Door deze omstandigheid gelukte het ± 15000 mitrailleurpatronen + enige kisten handgranaten mede te voeren. Aan 1-II-17 R.I. was bevel gegeven de achterhoede te vormen.

11 mei ± 5 uur aangekomen te Veghel en stelling ingenomen achter de Zuid Willemsvaart Opstelling 1-II-17 R.I. Linkervleugel bij brug van Z.W. vaart bij Zijtaart (op hoofdverkeersweg naar St. Oedenrode). Rest van de compagnie tot 1000 M te Zuiden van deze brug, aangeleund aan 2-II-2 R.I. Taak: overgang Z.W. vaart beletten. Brug werd opgeblazen. Te 11.30 ongeveer vielen de eerste schoten uit het voorterrein. Dit terrein was zeer bedenkt, zoodat alleen vijandelijk vuur aangaf dat vijand hier aanwezig.

Vanaf te ongeveer 13.00 werd het vijandelijk vuren zeer heftig. Min of meer ingegraven achter de dijk (W. dijk) langs Z.W. vaart werd rustig standgehouden. De munitie welke manschappen medevoerden + 15000 reservepatronen zijn verschoten, wat tot resultaat had het terugdringen van het vijandelijk vuur (voornamelijk mitrailleurvuur) en het absoluut beletten, in front, dat de vijand een poging kon wagen zich te doen zien teneinde over de Zuid-Willemsvaart te komen. In mijn bezit zijn nog 2 bevelen. Bericht Nr 3. Datum 11.5.40: 7.00 uur. Adres C 1-II-17 R.I. Inhoud. Taak is standhouden ten einde het opmarcherende fransche leger ruimte te geven zich te ontwikkelen. Aaneengesloten naar front, voornamelijk op de hoofdwegen. C II-17 R.I.

Bericht Nr. .. Datum 11.5.40 13.00 uur Adres C 1-II-17 R.I. Inhoud. Munitie is in aanvoer. Over ± 1½ uur komt een Fransch regiment pantsertroepen. Daarom standhouden tot het uiteinde. C II-17 R.I.

In afwachting van bovengenoemde hulp werd taai standgehouden. ± 17.00 munitietekort. Ordonnans weggezonden naar Cp II-17 R.I. Deze post inmiddels vertrokken. Ongeveer deze tijd werden wij ook bestookt vermoedelijk met mortierprojectielen. Ook vliegtuigen namen ons onder vuur.

Te ± 17.30 werden aan eigenzijde op rechtervleugel tanks waargenomen. De eerste gedachte was, aangezien aan eigenzijde, dat het de beloofde fransche hulp was. Dichterbij gekomen, bleken het hevig vurende Duitsche tanks te zijn, welke man voor man de linie opruimden en buiten gevecht stelde. ± 17.45 uur bereikten deze tanks het linkse gedeelte van de compagnie, dat zich in nabijheid v/d brug bevond. Aangezien wij tegen dit wapen volkomen weerloos waren (afgegeven mitrailleurvuur had heelemaal geen uitwerking) gaven wij ons krijgsgevangen.

Opgemerkt mag worden dat de manschappen zich pas overgaven na toestemming gevraagd te hebben aan mij, hun compagniesscommandant. Gesneuveld zijn één luitenant, één sergeant, één korporaal en drie soldaten. Bovendien zijn enige soldaten ernstig gewond. Gezien het gevaar, waaraan allen gelijkelijk blootgesteld stonden, moet dit verliescijfer als zeer gunstig beschouwd worden. De beloonde moed onzer soldaten was groot te noemen. Voorbeelden waren o.a. de serg.capitulas (? moeilijk leesbaar MBE) H.J. Leenders en de dienstpl. Serg. M. Janssen. In het algemeen mag met vreugde opgemerkt worden dat de houding van de troep was kalm, zich bewust van het gevaar, ook bereid zijn plicht te doen, en mijns inziens heeft van laag tot hoog zijn uiterste plicht gedaan.

Terug uit krijgsgevangenschap is mij gebleken dat ± 75 man van 1-II17 R.I. krijgsgevangen geweest is.

Tevens was mij gebleken dat II-17 R.I. eenige uren geleden teruggetrokken was, ook dit feit had mij niet bereikt. Een gedeelte v/d compagnie (……gedeelte) was terug gegaan of ……. van de rechts liggende troepen. Van de velen lotgevallen van dit teruggetrokken gedeelte is mij niets bekend. Uit inlichtingen, die mij gezonden (?) zijn, is mij gebleken, indien dit echter juist is, dat het tot het laatste ogenblik vasthouden van de opgegeven stelling, voor de vijand van nadeel geweest is. Hij was n.l. hierdoor gedwongen om hoofdverkeersweg los te laten en op een andere manier zijn doel te bereiken. Hierdoor kwam hij in moeilijk begaanbaar terrein, ook voor tanks, en dit zou hen veel tijd gekost hebben. De waarheid is door mij niet te controleren. Een collega-krijgsgevangene, voor mij te Uden op het Duitsche ………….(moeilijk leesbaar MBE), meende op te merken dat de weerstand te Veghel geboden, van belang geacht werd.

De voormalig commandant 1-II-17 R.I. De res. Kapitein S. Klapwijk Fred. Hendrikstraat 93 ..H Utrecht. Sectiecommandanten waren: res. 1e Luit A.H. Coolen Adres onbekend res. 1e Luit v. Beers Gesneuveld, Vaandrig v. N……hoven Adres onbekend, Serg. M. Jansen v Maasdijkstr. 1. Utrecht.


Kapitein T.W. Zouteriks, commandant 3-II-17 R.I. pag. -2- en -7-: “Terugtochtsweg” door Zijtaart volgens Kapitein T.W. Zouteriks. Om circa 23.00 uur, (10 Mei 1940) als een donderslag temidden van de beschouwingen waarmede ieder zich verder bezig hield, kwam het bevel “terugtrekken en verzamelen op de weg Venhorst-Boekel. Volgorde 1-2-3… Wat ging er nu gebeuren? Waren we reeds ingesloten en zouden onze stellingen, waaraan we 10 maanden gewerkt hadden en die voor ons een kostbaar bezit vormden, geen dienst doen en zonder mee worden prijsgegeven? Een vliegtuig wierp regelmati “lichtfilters” uit. Telkens was het terrein over honderden meters verlicht. Voorzichtig mannen; de vijand mag onder geen voorwaarde zien wat hier gedaan wordt. Op het laatste ogenblik schoot mijn bezetting van kazemat 430 dit lastig heerschap omlaag. Bravo Sergt. De Natris. Jij koekebakker van beroep, was steeds de minste onder m’n onderofficieren. Jij had moeilijkheden in je zaak als gevolg van de mobilisatie. Ongeveer 8000 gulden had je er in zitten. Nu heb je verduveld goed werk geleverd.

Het verzamelen ging thans vlotter. Munitie en handgranaten, welke niet meegevoerd konden worden, gingen het water in, en om circa 24.00 uur kon afgemarcheerd worden langs de weg Venhorst-Boekel-Erp-Veghel, waar bij het aanbreken van den dag de Zuid-Willemsvaart gepasseerd werd. Even appél houden en dan in bedekt terrein nabij het gehucht Zijtaart laten rusten, wachtend op nadere orders. Eén man van me bleek te ontbreken: Trinus, de kapper uit Meyel. Hij moet vrijwillig zijn achtergebleven, misschien in huis bij een bekende familie. Hier, waar we konden uitblazen, bleek welk een ontzettende uitwerking het angstig afwachten en het zien der bombardementen op sommigen onzer had gehad.

De Kapitein Kleinkramer, commandant van de mitrailleur-comp. Kwam met zijn menschen aan. Kleinkramer was een principieele jood, die zijn compagnie rechtvaardig, doch veel te streng regeerde. Hij kende de dienst door en door. Op 8 Mei was hij jarig geweest en in de bataljonscommandopost hebben we toen een borrel gedronken. Bij die gelegenheid gaf hij te kennen, zich een kogel door de kop te zullen jagen wanneer krijgsgevangenschap dreigde. Maar was dit nog dezelfde pittige Kleinkramer? In één dag is hij 10 jaar ouder geworden, het gezicht vaalbleek half tevoorschijn komend vanonder de helm, de oogen diep in hun kassen vraagt hij: “wat ga je doen Zout?” Moet hij, opvolger bataljonscommandant steeds gereed om te bevelen, dit vragen aan mij, de jongste kapitein van het bataljon? Mijn mannen hebben honger: zij gaan in Zijtaart eten.


A.J.W. Vollebergh pag. -11-: JAN VAN DER LINDEN, gesneuveld op 11 mei 1940 te Zijtaart-Veghel.Jan werd geboren in Den Bosch op 19 december 1917. Hij verliet het Sint-Janslyceum na de tweede klas en ging werken in de bakkerij van zijn vader. Jan was de tweede zoon in het gezin van twaalf kinderen.  In de meidagen van 1940 was hij als dienstplichtig sergeant gelegerd in Venhorst. Hij was ingedeeld bij II-17 R.I., het tweede bataljon van het zeventiende regiment infanterie, dat het vak Boekel in de Peel-Raamstelling moest verdedigen. Hij was sectiecommandant in de eerste compagnie, een evenwichtige, rustige onderofficier, die gezien was bij de troep, maar ook bij zijn collega’s. In het vak Boekel was op 10 mei nauwelijks geschoten, maar in het vak er naast werd zwaar gevochten: bij Mill forceerden de Duitsers een doorbraak, waarop de commandant van de Peeldivisie besloot ’s nachts terug te trekken op de Zuid-Willemsvaart. Het tweede bataljon moest de sector tussen Veghel en Keldonk verdedigen, waarbij de eerste compagnie de brug en de sluis bij Veghel en de weg naar Zijtaart langs het kanaal kreeg toegewezen. Na de nachtelijke mars kwam de eerste compagnie om 5.30 uur in Veghel aan.

Onmiddellijk begonnen de vier secties zich met behulp van pionierschopjes in te graven. Schuttersputjes voor de manschappen en stellingen voor de zware wapens. Toen de troepen over het kanaal waren, werden de bruggen opgeblazen. De westelijke oever van de Zuid-Willemsvaart was feitelijk ongeschikt voor de verdediging, omdat hij lager lag dan de oostelijke oever, waar de provinciale weg Den Bosch-Helmond over liep. De vijand kon onder dekking van die weg ongezien naderen omdat artillerie en zware mitrailleurs vrijwel onbruikbaar waren. Ten elf uur kreeg de eerste compagnie vuurcontact met de vijand. De mannen werden zelfs vanuit de huizen en bomen aan de overzijde onder vuur genomen. De secties van sergeant Van der Linden lagen langs de weg naar Zijtaart. Zij leden zware verliezen. Om kwart voor drie sneuvelde een der mitrailleurschutters. Jan gaf diens helper opdracht achter de mitrailleur plaats te nemen. Toen hij merkte dat de man niet durfde, gaf hij hem zijn geweer en nam zelf de mitrailleur over. Nog voor mij een schot gelost had, werd hij dodelijk getroffen door een kogel in het hoofd. De strijd heeft nog geduurd tot tien voor zes, toen de secties bij de burg zich overgaven. Op de plek, waar de gevechten zich hebben afgespeeld, staat een eenvoudig monument, opgericht door de oudmilitairen van 1-II-17 R.I. voor hun gevallen vrienden, die jaarlijks herdacht worden in de maand september te Zijtaart, waar ze dan samen komen. Jan ligt begraven op het ereveld van de begraafplaats Groenendaal te Orthen
A J W Vollebergh


Kapitein G.J. Klompers, commandant II-17 R.I. pag. -11-, -17- en -19-:
De omgeving van de brug lag onder het hevigste vuur; ons vuur gaf de vijand echter geen kans het Kanaal te overschrijden. Tweemaal stelde onze 6 Veld een pantserwagen in de Hoofdstraat van Veghel, recht tegenover de brug, door een voltreffer, buiten gevecht. Na ongeveer 1½ uur verschenen pantserwagens in ons vak. Toen eenige menschen in die richting liepen en zwaaiden, openden dezen het vuur en bleken het Duitsche pantserwagens te zijn. Van de rechtervleugel kwam bericht, dat het kanaal Zuid van hen overgetrokken was en dat zich secties v.a. Infanterie aan onze zijde bevonden. De munitie was bijna op en de toestand werd zeer ernstig. Aangezien tevoren een regeling door mij was gemaakt indien een terugtocht noodzakelijk zou worden en de vleugel reeds omsingeld was begon de derde compagnie terug te trekken. Naar 2 C en 1 C werd eveneens bevel tot terugtrekken op St. Oedenrode gezonden. De cp. Werd verlaten en de Staf begaf zich langs boschpaadjes in de richting van St. Oedenrode om aldaar de terugtrekkende troepen op te wachten en nieuwe orders uit te geven. Dit gebeurde ongeveer 2 km. voor de brug bij St. Oedenrode.

Den luitenant-adjudant werd bij het verlaten van de cp. Opgedragen de Regimentscp. op te zoeken en te melden dat de toestand onhoudbaar was geworden en met terugtrekken een aanvang was gemaakt. Ter plaatse aangekomen bleek bij informatie in de betrokken woning, dat de cp. reeds twee uur tevoren was verlaten. Uit de richting van de brug kwam nog hevig vuren. Hieruit bleek wel, dat terugtrekken voor de troepen bij de brug onmogelijk was geworden. De C.C. en 56 manschappen werden afgesneden en gevangen genomen en verschillende manschappen, alsmede 1ste luitenant van Beers en sergeant van der Linden, gedood. Alleen de uiterste vleugel is dan ook nog teruggekeerd. Ik trof op vorengemeld verzamelpunt te St. Oedenrode de luitenant-adjudant, die mij zijn bevindingen meldde. Het grootste gedeelte van de 2e en 3e compagnie was dit punt toen reeds gepasseerd.
Breda 22 Nov 1941


Het sneuvelen van res 1ste luit v Beers rC1-2-II-17 R.I. is als volgt geschied. Op een gegeven moment slaagde de tegenpartij er in over de gesprongen brug bij Keldonk aan de Zuid-Willemsvaart een noodbrug te leggen. Het 13de R.I. was naar men mij meldde teruggeweken en werd met kleingevechtstanks de brug overschreden. Achter Zijtaart om, slaagde men er in mijn Bataljon in den rug te komen. Eenige tanks kwamen zoodoende in den rug der linker compagnie die tot taak had het verdedigen van en met de brug over de Z.W. aansluiting gevende aan den weg naar St. Oedenrode tot en met ± 1300 M zuidelijk hiervan, hierop sloot de 2de C aan en hierop weer de 3de C. Verdeeld over die compagnieën was de MC II-17 R.I. De tanks kwamen vurende achter langs de linie. Zijn manschappen aanvurende trachtte de res 1ste luit van Beers met zijn pistool de kijksleuf van een der voorste tanks onder vuur te nemen. Hij lostte twee schoten en viel toen door het mitrailleurvuur der tank doodelijk getroffen ter aarde.

Vergeten was te vermelden ook het sneuvelen van den dpl sergt J v/d Linden, groepcommandant van de 3de Sectie 1-II-17 RI. De schutter uit zijn groep was door mitrailleurvuur van over het kanaal (de ZWillemsvaart) gedood. Geen der andere mannen beschikbaar zijnde ging hij zelf achter het wapen zitten en werd vlak daarop door een kogel in het hoofd getroffen en gedood. Hij verdiende alsnog op de voordracht onderscheidingen geplaatst te worden. Tot nadere inlichtingen steeds gaarne bereid. De vm C II-17 RI, De res kapitein. G.J. Klompers  Conclusie Over de verrichtingen van II – 17 R.I. Gegevens die mij in de loop der tijd na 1 juni 1940 bereikten, alsmede eigen waarneming. Een Duitsche motormitraillist, die bij Veghel streed verklaarde, dat bij Veghel moedige soldaten lagen, dat het geduchte schutters waren en dat zeer veel van zijn kameraden daar gevallen waren.

De weg Veghel – St. Oedenrode bleek een der hoofd-opmarschwegen te zijn en het is een II – 17 R.I. te danken, dat deze opmarsch gedurende vrijwel een geheelen dag is tegengehouden en dus dit Bataljon den tegenstander een enorme vertraging bezorgde. De brug Veghel – St. Oedenrode is niet genomen kunnen worden voor 16.30 en eerst nadat de brug bij Keldonk, verdedigd door een ander Regiment was genomen en de tegenstander hierdoor in de rug van het Bataljon kon komen. Naar gebleken is zijn de troepen die Zuid van Vak II-17 R.I. opereerden reeds teruggetrokken na de eerste vliegtuigaanvallen. Vandaar dat de vijand ons reeds vrij vroeg in de flank en rug was.

Eerst nadat dit laatste het geval was – het Bataljon dreigde geheel te worden opgerold, man voor man zou zijn neergeschoten en zoals de opdracht luidde, de laatste patronen vrijwel verschoten waren – is door mij het bevel “terugtrekken op St. Oedenrode” gegeven, waar ik het Bataljon, verminderd met krijgsgevangenen, gesneuvelden en gewonden weer in de hand had en de 3e Compagnie onder commando van res. Kapitein Zouteriks opdracht kon geven “de Uitgang van St. Oedenrode naar Veghel verdedigen en minstens een uur stand te houden”, om zodoende de te St. Oedenrode verzamelde troepen gelegenheid te geven terug te trekken op Tilburg. Deze order is volgens opdracht uitgevoerd. De order was gegeven door Luit. Kol. v.d. Schrieck, die in St. Oedenrode het bevel op zich genomen had over alle daar aanwezige troepen van verschillende regimenten.

Door dat oponthoud was bijna geheel 27 R.I. in staat van St. Oedenrode terug te trekken naar Best-Tilburg. Zeer zeker heeft het IIe Bataljon van 17 R.I. onder mijn commando een roemvolle bladzijde aan de geschiedenis van ons regiment toegevoegd. De res.Kapitein v.m. C.-II-17 R.I.w.g. G.J. Klompers.


Dpl. Sergeant G.J. van Geffen, M.C.-II-17 R.I. pag. -8-: Verklaring afgelegd door de dpl. Sergeant G.J. VAN GEFFEN van M.C.II-17 R.I. in de vergadering van de Commissie Militaire Onderscheidingen van 14 juni 1948.
Ik was ingedeeld bij de 3e sectie van de Vdr. ZEEMAN. Tegen de morgen van 11 Mei kwamen we vanuit de peel/Raamstelling aan de Zuid Willemsvaart aan. In opdracht van de Kapitein KLEINKRAMER zijn we langs de Zuid Willemsvaart bij Sluis 4 gelegd. Aangezien het vak te breed was zijn we in opdracht van de Kapitein achteruit gehaald in een bos. Daar hebben we een tijd gelegen en zijn later door de Vdr. ZEEMAN op de hoek van de weg naar ZIJTAART verplaatst. We hebben daar enige malen gevuurd om de hoek van de weg, waar een open vak was, gunstig voor het oprukken der Duitsers. We zagen evenwel geen vijand. Het vuur lag over de Z.W.vaart. Toen er bij ons vuur viel hebben wij wel een uur aan een stuk gevuurd. De vij.kogels vielen bij ons over de weg en er op. We zijn blijven zitten tot het te bar werd; we ontvingen hevig vuur van verschillende kanten. We waren echter nog niet omsingeld. Ik heb toen tegen 17.00 een ordonnans naar de cp. van de kapitein gestuurd, die terugkwam met het bericht dat de cp. van de kapitein reeds om 14.00 was vertrokken. Ik overlegde met de sergeant WAGEMAKERS, wiens stuk een 60 M achter mij stond. Hij heeft naar hij mij vertelde, nog over mij heen gevuurd. We kwamen overeen met het heele stuk terug te trekken. WAGEMAKERS ging meer rechts en ik meer links over landwegen.

Op een zeker ogenblik kwam ik met mijn stuk bij een boerderij. Toen we daar waren kwamen de jongens van WAGEMAKERS over het land aanzetten en vertelden dat ze overvallen waren. We hebben nog getracht een boerenkar aan te spannen om daarmee verder te trekken, doch de Duitsers kwamen inmiddels over het land opzetten. We hebben de munitie op overjassen gelegd en met petroleum aangestoken. De mitr. Hebben we onklaar gemaakt. Ik heb er niet aan gedacht de Duitsers toen nog onder vuur te nemen. Met z’n allen, ook het Stuk van WAGEMAKERS, zijn we over een brug naar St. Oedenrode vertrokken. Ik herinner mij dat een soldaat van een andere comp. aan zijn hoofd gewond werd dicht bij het punt waar we in stelling zaten. Hij was zijn comp. kwijt. Ik heb hem naar een klooster verwezen, doch ik weet niet of hij daarheen gegaan is. ’s-Gravenhage, 14 juni 1948 Opgemaakt M. Typ.B.  G.J. Van Geffen

AANVULLING
Ik heb in opdracht op de sluis gevuurd en daarmede de terugtocht van het Bat. Mogelijk gemaakt. De tirailleurs, die voor ons zaten gingen er al vrij vroeg hollende vandoor. Ik ben toen nog ongeveer 1½ à 2 uur gebleven op eigen initiatief, omdat ik geen opdracht had terug te trekken. De vndr. ZEEMAN heeft mij later verteld, dat hij wel een ordonnans had gestuurd, doch deze heeft mij niet bereikt. Het regende kogels op de weg, echter zonder gewonden te veroorzaken. Naar ik meen te weten kwam WAGEMAKERS bij de boerderij zonder stuk aan. Ik heb bij de boerderij mijn stuk onklaar gemaakt.


Res. Vaandrig P. Zeeman, M.C.-II-17 R.I. pag. -9-: Verklaring afgelegd door de Reserve-Vaandrig P. Zeeman van M.C.-II-17 R.I., in de vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 14 juni 1948
Ik was commandant van de 3e sectie en bovendien van de 1e sectie. Ik had deze er bij gekregen, omdat deze zonder commandant was. Ik had 2 stukken op de weg naar Zijtaart (deze waren van de 3e sectie). Het 3e stuk van de 3e sectie (onder sergeant OLIESLAGERS) en de stukken van de 1e sectie stonden opgesteld langs de Zuid-Willemsvaart. De stukken, welke op de weg naar Zijtaart waren opgesteld, hadden opdracht de weg onder vuur te houden. Eén stuk hiervan was practisch onbruikbaar, het had geen affuit meer (ik meen onder commando van sergeant WAGEMAKERS).

Daarachter stond het stuk van sergeant VAN GEFFEN, omdat ik bang was dat het stuk van sergeant WAGEMAKERS  gauw zou uitvallen. De stukken, welke langs de Zuid-Willemsvaart opgesteld stonden, lagen rechts van de weg. Ik had 6 stukken, waarvan er twee van de 1e sectie tegen luchtdoelen opgesteld stonden. Over de andere 2 secties kan ik niets mededelen, deze stonden onder commando van Luitenant VOOGD. Ik meen, dat wij om kwart voor 12 opdracht kregen terug te trekken, uit de stellingen van de Peel/Raamstelling. Om 12 uur moesten wij op het verzamelpunt zijn. De toestand achter de Zuid-Willemsvaart was vrij verward. Wij hadden weinig contact met de groepen, die achter en naast ons zaten. Wij stonden vrijwel zelfstandig. De Bataljonscommandopost bevond zich ver naar achteren en was niet te bereiken. De opdracht om terug te trekken, heb ik – meen – van Luitenant VINDGES ontvangen. Wij moesten terugtrekken op St.Oedenrode. Alle stukken zijn medegegaan op twee na. Dit waren de stukken, die op de weg naar Zijtaart stonden. Ik kon ze niet meer bereiken. Ik heb er een ordonnans heengestuurd. Deze heeft ze echter niet weten te bereiken.

Ik ben met Luitenant VOOGD op St.Oedenrode teruggetrokken. Volgens mededeling van sergeant WAGEMAKERS zijn ze op de weg naar Zijtaart blijven standhouden, totdat de Duitsers practisch voor hun neus stonden. Deze waren over het kanaal. Sergeant WAGEMAKERS heeft de mitrailleur in het water gegooid. De munitie hebben ze verbrand. Over het optreden van de sergeanten WAGEMAKERS en VAN GEFFEN kan ik niets mededelen. Voordat wij terugtrokken op St.Oedenrode, weet ik niet of wij in contact geweest zijn met de Duitsers. De stukken stonden ver uit elkaar opgesteld en ik bevond mij dan bij het een en dan bij het andere stuk. Op de terugtocht van St.Oedenrode naar Tilburg ben ik uitgevallen. Vanaf Best tot Moergestel zijn wij steeds door vliegtuigen onder vuur gehouden. Vlakvoor Moergestel had ik dekking gezocht in de bossen. Dertien vliegtuigen waren op dit moment reeds overgevlogen. Net toen ik naar de overkant van de weg wilde gaan, omdat daar een betere dekking was, toen het veertiende vliegtuig mij onder vuur nam. Ik kreeg een kogel door mijn hoofd en een paar door mijn arm. ’s-Gravenhage, 14 juni 1948

Foto links: collectie Stichting Kennispunt Mei 1940 Allert M.A. Goossens. Foto rechts: Bas Slaats   Foto links bij de keldonkse brug richting het Hool, genomen kort na de inval van de Duitse troepen. Foto rechts; de brug bij Heeswijk.

Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 64.   Vanaf 11 mei 6 uur ’s avonds is er een vrije doortocht voor de Duitsers om het kanaal over te komen. Een ononderbroken stroom Duitse troepen begint door Veghel te trekken. Dit houdt dag en nacht aan tot maandagmiddag 13 mei.

'Zijtaart', 29-30, 65.   Één boerderij, die van Narus van de Sanden, ging in vlammen op, overige schade was er nauwelijks. Twee gewonde soldaten werden naar het klooster gebracht. De ene werd overgebracht naar het ziekenhuis, de ander, C. Bouman, had een wond aan zijn oog en werd in het klooster verzorgd. Een paar maanden later schreef hij een dankbrief (hij had zijn oog verloren). 'Wat is het toch goed, dat op een aarde waar zoovelen in staat zijn hun medemenschen dood of omgelukkig te maken, ook steeds weer anderen gevonden worden die belangeloos met liefde wonden willen helen en lijden verzachtten.'


Gesprek van Marc van den Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op 13-2-2011   In mei 1941 is er hard gevochten aan de Zuid-Willemsvaart, maar dit was meer aan de Doornhoek. Het nederlandse leger richtte een commandopost in in het huis van de familie Van de Velde (Skup en Riek).

Gewonde soldaten werden op karren bij Van de Ven binnen gereden en kregen daarna de eerste verzorging in het klooster. Later werden zij naar het ziekenhuis in Veghel vervoerd om daar verder verzorgd te worden. Voor de gevallenen is het monument aan de Zuid-Willemsvaart opgericht, op verzoek van de veghelse gemeente wat verder naar Veghel, dan oorspronkelijk de bedoeling was.

Ook herinnert Mien van de Tilaart zich de boerderijen langs de Zuid-Willemsvaart, die zwaar beschadigd raken. De boerderij recht tegenover het monument aan de Zuid-Willemsvaart (Narus van de Sanden) en een boerderij richting Keldonk aan de Sweenslag.

Herinneringen van de kinderen van Bakel in de jaren tachting door Jan van Bakel in Canada op schrift gesteld, collectie Mari Brugmans.   De eerste herinnering van Jan van Bakel is het begin van de Tweede Wereldoorlog. Hij herinnerde zich dat hij op een bank bij de sloot aan de kant van de weg zat en toekeek hoe het Nederlandse leger voorbijtrok. Sommige soldaten zaten op een paard en sommigen liepen. Jan was toen vier jaar.

Gesprek van Marc van den Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op 13-2-2011  

Tijn van den Tilaart, die toen in Eerde woonde, herinnert zich uit die dagen de onafgebroken stroom Duitse soldaten. Er kwam geen eind aan, met zovelen als ze waren. Het materieel waarmee de Duitsers Nederland binnen trokken was indrukwekkend. Omgezaagde bomen die dwars over de weg lagen vormden totaal geen obstakel. De Duitsers schoven ze gewoon aan de kant of reden om door de roggevelden. In Eerde werden de mannen door de Duitsers verplicht om ná de hoogmis, in hun zondagse pak, mee te helpen de omgezaagde bomen aan de kant te dragen.

 

Doornheim heette eigenlijk Doornhein. Naast deze zeven is er nog een achtste gesneuvelde.

Gerardus Antonius Trines uit Eindhoven (geboren 2-9-1903) is op 11 mei 1940 aan de Zuid-Willemsvaart gewond geraakt; op 13 mei 1940 overleden in een ziekenhuis te Schijndel. Hij is in eerste instantie niet in Zijtaart begraven en daarom in Zijtaart nooit in beeld geweest. Zijn naam ontbreekt ook op het monument aan de Zuid-Willemsvaart. De foto's hieronder werden beschikbaar gesteld door zijn kleindochter Margot Trines. (Met dank aan Marc van den Berkmortel).









Brabants Dagblad d.d. 12-4-2008.     Een zakmes en een veldfluitje. Dat had de Bossche sergeant Johannes van der Linden bij zich toen hij op 11 mei 1940 bij Zijtaart omkwam, terwijl hij zijn militaire plicht vervulde.  Van der linden - hij werd slechts 22 jaar - is één van de zestien Bossche militairen die in die eerste oorlogsdagen het leven lieten, en van wie een aantal persoonlijke bezittingen wordt bewaard in een kist in het monument voor gevallenen in de Oranjegalerij in het stadhuis in Den Bosch. Bij het zakmes en het fluitje van Van der Linden zit een visitekaartje van zijn ouders dat op de achterkant is beschreven. '....werd bij opgraving vier weken na zijn sneuvelen op hem gevonden in een zijner zakken van zijn velduitrusting waarin hij begraven was', staat erop. Het initiatief voor het monument werd in 1940 genomen door J. Hunkemöller. Diens zoon was één van de in mei gesneuvelde militairen. Hij werd voorzitter van het 'Schrijn-comité', dat bezittingen van de militairen in een kunstig versierde kist aan het gemeentebestuur wilde aanbieden. Half 1941 was de kist klaar, maar uiteindelijk zou het tot 3 mei 1947 duren voordat het in het stadhuis kon worden geplaatst.

Brabants Dagblad, 5 mei 1969; 'Zijtaart', 30; de foto van het oorspronkelijk zwarte monument (rechts) komt uit de collectie van Harrie Vervoort. De linkse foto is gemaakt in juni 2006.    Op 12 mei 1940, eerste pinksterdag, keerden de bewoners terug naar hun huizen. Zij zagen de gesneuvelden langs het kanaal liggen en informeerden pastoor Smolenaars. Die bezocht de Duitse commandant in Veghel om te vragen wat er met de lichamen diende te gebeuren. Hij mocht ze begraven. Aan de boeren in de omgeving, Dorus van den Bogaart, Janus Ketelaars en diens zoon Dorus, en aan Janus van de Ven werd gevraagd de lijken naar het kerkhof te brengen, dat gebeurde met de hoogkar. Hierboven: foto´s van de gesneuvelde militairen.

Herinneringen van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007.    Graard van Eert: “Wij gingen op zondag 12 mei, Eerste Pinksterdag, kijken naar de kanaal. We zagen de soldaten dood in hun schuttersputjes zitten. Een soldaat per putje, hun geweren nog omhoog ter hoogte van hun hoofd. Pastoor Smolenaars was er ook. Het Duitse leger trok over de brug. Hij ging er op af om te vragen of hij de lichamen op mocht halen. Janus Max (Ketelaars) kwam met de hoogkaar. Ik laadde met mijn neef Bert van Eert de lichamen op de kar. We hebben ze in het knekelhuisje bij het kerkhof gelegd.”

Gesprek met Marietje van de Wijgert - Kanters op 14 januari 2007.   Marietje van de Wijgert - Kanters was toen bijna  vier jaar oud. Ze herinnerde zich dat ze de lijken op de kar zag liggen en dat de benen van de kar af bungelden. Ze herinnerde zich ook de schuttersputjes langs het kanaal. Verlaten gaten in de grond. De soldaten waren vertrokken, sommigen met bungelende benen. De kruitdampen verwaaid in de wind en het geluid van de schoten verstorven. De kleine Mariet mocht er eigenlijk niet komen, maar later ging ze er toch spelen. Ze vond er slakkenhuisjes.

Dr. Frans Govers, Corridor naar het verleden. Veghel een snijpunt in Oost-Brabant 1940-1945 (Hapert 1983) 67-68.   Een onbekende Veghelaar: “Op 11 mei 1940 was ik met mijn vader op de fiets gaan kijken naar de Zuid-Willemsvaart. Daar waren Hollandse soldaten bezig zich in te graven in de kanaaldijk. De hele dijk was voorzien van schietstellingen. Ons werd in bekende ruige soldatentaal toegeroepen dat we op moesten sodemieteren als we niet graag kapotgeschoten wilden worden. (..) Daags erna ben ik weer met de fiets gaan kijken. Ik was moederziel alleen. De kanaaldijk lag vol uitrustingsstukken. In een paar schuttersputten zat geronnen bloed, op de weg lag een helm vol bloed en met een gat erin. Dit was ter hoogte van de plaats waar nu het monument staat met de namen erop. Vrij regelmatig ga ik er kijken. Het beeld dat ik toen zag, zie ik nog heel duidelijk en het is nauwelijks vervaagd.”

Herinneringen van Graard van Eert verteld op 23 februari 2007.   Graard van Eert: “Na de mis op Maandag 13 mei, Tweede Pinksterdag, werden de lichamen ter aarde gebracht. Ik heb bij de ingang van het kerkhof de mensen tegengehouden. De soldaten werden ongekist met kleren aan begraven. Korte tijd later zijn ze opgegraven en in een kist opnieuw begraven. Nog later zijn ze herbegraven, sommigen ergens anders.”





Het kruis met vier namen dat op het kerkhof in Zijtaart gestaan heeft.

'Zijtaart', 30.   De pastoor bracht na de begrafenis zelf op de fiets de persoonlijke bezittingen van de gesneuvelden naar de familieleden. Ook heeft pastoor Smolenaars zich ingezet voor het monument.

Foto: collectie Frans Goossens   Vlakbij sluis no. 4 (voorgrond) bij Veghel steekt een onderdeel van 9.PD de Zuid-Willemvaart over middels een pontonbrug. Deze is kennelijk sterk genoeg om de 9 tons zware SdKfz.263 te kunnen dragen. Deze voertuigen waren slechts in gebruik bij de stafafdeling van de divisie (Panzerfunkkompanie), de stafafdeling van PzRgt.33 en een drietal bij de AufklRgt.9 (Aufklärungsregiment.9). Op deze locatie is vandaag de dag de sluis nog aanwezig, zijn de bomen allen verdwenen maar is de loods annex schuur rechts in beeld nog altijd daar. 

In beeld zijn twee SdKfz.263 te herkennen alsmede enige Kradschützen. Voor het overige ontbreken herkenbare gevechtsvoertuigen. Het ziet er daarom naar uit dat hier de divisieverbindingsafdeling de Vaart oversteekt. De foto werd daarom vermoedelijk op 12 of 13 mei 1940 genomen. (Foto: collecttie Frans Goossens)

Gesprek met zuster Theodosia van Asseldonk op 14 november 2004.     Heb je iets van de oorlog gemerkt in het klooster? "In het begin zijn we van Veghel uit, wij waren toen nog novicen, toen zijn wij moeten gaan vluchten. Toen zijn wij naar Vorstenbosch gelopen op een morgen, en daar hebben we denk ik een week of een dag of tien in die school gezeten. De mensen brachten wat hooi en stro en en dan konden we ’s nachts op het stro gaan liggen en eerst zaten we in de banken van de klassen. Maar daar hebben we toch maar een week... toen mochten we weer naar huis."

Gesprek met Janus van Nunen op 15 april 2007.   Janus van Nunen was in die dagen in Den Haag gelegerd. Janus: “Op een gegeven moment lagen we langs een weg, als er vijandelijke troepen aankwamen moesten we een granaat gooien. Daar moest je het dopje afdraaien, de pin eruit trekken en dan gooien. Toen kregen we bericht dat er een NSB-er achter ons in een gebouw zat. De seregant telde vijf soldaten: één, twee, drie, vier en ik was nummer vijf. “Meekomen!”  Ik dacht moet ik nou een mens doodschieten? Enkelen gingen het gebouw in, maar gelukkig was daar niemand te zien of te horen.

Enkele dagen later zei de sergeant zei: “Rotterdam is gebombardeerd.” Aan de horizon was een streep niks dan vuur. Wij lagen toen in de duinen. Er kwam een boot over de Noordzee gevaren die schoot. De Sergeant vroeg. “Wie durft er te gaan kijken?” Drie Rotterdammers, die zeiden, “ik wil wel.” Ze zeiden dat een grote boot langzaam in de richting van Rotterdam voer en schoot.

Wat later zei Winkelman: “Nederland heeft zich overgegeven. De koningin is naar Engeland vertrokken.” We moesten al onze wapens inleveren. Drie dagen later kwamen de Duitsers met vrachtwagens met geweren den Haag inrijden.

Interview met Johan van Sleeuwen op 1 maart 2007 en door Jan Vervoort in april 2007.  

Johan: "Ik was mitrailleurist in compagnie MC3 II-R.I. Eind april 1940 moest ik terug naar mijn stuk. We moesten naar Den Bosch. We waren een reservebataljon. Wij werden ingezet, waar ze ergens in nood zaten. Toen zaten ze op de Grebbenberg in nood en wij ’s nachs ons bed uit. Met de pinksterdagen zaten we in Haaften in een fruitboogert. Daar kwam een vliegtuig heel laag over. En verdomme, sommigen schoten met hun karabijn op dat vliegtuig, wat een verstand hè. Van daar uit moesten we naar de Grebbenberg, zo kort mogelijk erbij. We kwamen terecht in fort Honswijk, dat is Amerongen voorbij aan de Lek. Wij zaten tussen de kazematten (betonnen gevaarten met schietopeningen). We moesten de mitrailleurwagen zelf voorttrekken, waterpas zetten, slang aansluiten, dat moest vlug gebeuren, maar dat ging zo vlug soms niet. Ik schoot door een schietgat. Afstand meten en dan kregen we bericht zoveel graden breedte en diepte spreiden. Dan draaide je aan het hoogtewiel en stelde het breedtewiel in en dan maaide je alles weg. We hebben de hele kar leeg geschoten, of het iets uithaalde, daar wisten we niks van. Bende gek.

Op een gegeven moment was al onze munitie op. We zaten in de kazematten en toen hoorde ik iets. Wij zagen ze aankomen. Dat zijn Hollanders, dachten we eerst. Maar het waren moffen, hè. Die hadden een tentzeil omhangen. De militaire politie had zat geschoten, maar ze kwamen er door. Ze riepen ‘Raus ! raus !’ Zo heb ik Duits geleerd. ‘Raus ! raus !’  Ik had een pistool, een koppel en dat zat nog gelijk vol. Dat pistool moest hij hebben. Eerst die rustpal omhoog. Hij ging zo tekeer. Ik haalde toen die hele houder met munitie er uit. Dan kon er niks gebeuren. Ik denk: hij schiet me niet kapot met mijn eigen pistool. Hij ging zo lelijk tekeer, een jonge gast. Hij schopte me onder mijn kant. Ik liet het gelijk in het zand vallen. Hij raapte het op deed de houder erin en deed het in zijn laars. Hij viet me met mijn kraag. Hij schudde me op en neer. “Alles ! Alles !” riep hij. Hij deed zijn zeil opzij. Ik zag een doodskop op zijn borst, het was ’n jong menneke van een jaar of 18. Zo’n vrijwilliger. Hij was zo tekeer gegaan. Hij maakt mijn gasmaskerzak open. Hij haalde mij portefeuille er uit. Daar had ik foto’s inzitten. Hij trok er een foto uit. Ik weet niet wie er op stond, maar het waar een vrouw. Hij vroeg iets wat ik niet verstond. Ik knikte maar ‘ja’. Toen kreeg ik de portefeuille direct terug. Maar mijn sigaretten waren weg. Die nam hij mee.

Die nacht sliepen we in de kerk van Amerongen. ’s Morgens moesten we gaan lopen. ‘Nach Hause’, zeiden de, maar we liepen steeds tegen de zon in en we kwamen bij de Grebbenberg terecht. O, ik kreeg tranen in m'n ogen, da zeg ik oe. Al kilometers van te voren, kon ik zien wat er was gebeurd. Aan de prikkeldraad gescheurde kleren en van alles, die waren gevlucht en daar blijven hangen. En we kwamen naast een weg, daar zat een kapitein, een mitrailleurist, die was dood geschoten. Maar links .. doden, vooral veel paarden, cavaleristen. Er lager er duzenden! Daar zijn we doorgetrokken, naar Ede, Wageningen en door naar Arnhem. Daar in de kazerne hebben we ons wat kunnen scheren en wassen. Daarna moesten we naar Zevenaar, en daar een trein in. Daar ging kalk in, we begonnen meteen te niezen. Ik had ook het verstand niet, waar dat voor was. Maar dat was voor de hygiëne natuurlijk. Zonder eten is niet erg, maar dorst leiden, dat is erg, da moette mar eens leije. Onderwegens stonden we gedurens stil, och jongen, en toen zijn we in Luckenwalde terecht gekomen. Daar zaten we met zo’n 5.000 man.”

Verteld door Jans van de Pol - Vervoort op 17 april 2007.   Toen Jas Vervoort in Veghel was gelegerd, kwam hij elke avond naar huis. Hij heeft op de Grebbenberg in de frontlinie gevochten. Hij stuurde nog een kaart vanuit Rhenen, ‘Rhenen onder de boompjes’, met een korte tekst, zoiets als: ‘we moeten weg, worden opgeladen.’

 
Doc. GAvB.   Van 11 tot 15 mei 1940: 'Zijtaart 5 dagen geen melk kunnen leveren. Na 5 dagen gaf Nederland zich over. Over alle wegen trokken 2 à 3 dagen Duitse troepen. Honderden vliegtuigen waren in de lucht, soms maar tien meter van de grond.'

Verteld door Jans van de Pol - Vervoort op 17 april 2007.   Bij Jan Vervoort keken ze over de velden uit naar de kanaaldijk. Ze zagen Duitse soldaten over de kanaaldijk marcheren en hoorden hen zingen, de hele dag door.

Gesprek met Jaantje van de Ven - van Sleeuwen op 28 februari 2007.   Jaantje van Sleeuwen was de koeien aan het melken in een wei bij Toon van Eert (Krijtenburg 6) toen de Duitsers langs kwamen vanuit het Hool over de Erpse Steeg naar Krijtenburg. Ze stopten en dronken melk uit de deksel van de romkan (melkbus).

Verteld door Harrie en Annie van Asseldonk op 25 september 2007.   Harrie van Asseldonk was 8 jaar toen de oorlog uitbrak. Hij herinnert zich dat er in De Bulten een paardewagen stond, die daar was achtergelaten door weggevluchtte nederlandse militairen. Op de wagen stonden melkbussen met water. Harrie's vader had meegholpen met het ophalen van de lijken aan de kanaaldijk.

Annie: "De Duitse soldaten trokken langs en ze stopten om melk te drinken. Ze dronken melk uit de deksel van de romkan."

Nieuwe Tilburgsche Courant, d.d. 28 mei 1940   Roof op een gesneuveld soldaat

Door den rijksveldwachter M. Schuurmans te Veghel-Eerde en agent van politie J. Guns te veghel werd voor den Officier van justitie geleid de landbouwer J.J. van der L. wonende te Veghel, Doornhoek, welke persoon wordt verdacht van roof van een horloge van een der Nederlandsche soldaten, die nabij sluis 4 te Veghel voor het vaderland zijn leven liet, schrijft de Bossche Courant. Na door de rechtercommissaris te zijn verhoord werd de verdachte in het huis van bewaring ingesloten. (Het ging om het horloge van P. Vogelenzangs).

 
Geschreven door Annemarie van Geloven, BHIC, Den Bosch op 11 januari 2016   Over wat er met het stoffelijk overschot van de op 11 mei 1940 gesneuvelde soldaat Piet Vogelsangs gebeurde, gaat dit verhaal. Een openbaar geworden strafzaak in hoger beroep voor het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch uit 1940, geeft aan de hand van de verklaringen van getuigen en de verdachte een kijk op wat er zich afspeelde, die 1e Pinksterdag op 12 mei.


Uit een proces-verbaal van de gemeentepolitie van Veghel van 24 mei 1940, blijkt dat het stoffelijk overschot van Piet Vogelsangs ’s avonds op 12 mei 1940 is overgebracht naar het lijkenhuisje op het RK kerkhof te Eerde onder Veghel. Het was de rijksveldwachter in Veghel op die 1e Pinksterdag omstreeks 8 uur verteld dat het zakhorloge dat de soldaat bij zich droeg, zou zijn ontvreemd. Hoe hij aan deze informatie kwam, vertelt het proces-verbaal niet, maar geruchten kunnen snel gaan in een kleine gemeenschap. Bij de kistlegging van het stoffelijk overschot op 14 mei werd geconstateerd dat er nog een stuk horloge ketting aan het horlogezakje in de broek van de overledene hing en dat er geen horloge meer in zat. Tijdens de begrafenis op 15 mei op het RK kerkhof in Eerde informeerde de veldwachter bij de familie of hun zoon een horloge bij zich had gedragen, waarop zij bevestigend antwoordden. Vraag was of het horloge vóór of na het overlijden van de soldaat ontvreemd was.

De politie probeerde verdachte uit zijn tent te lokken. Op 17 mei was er door de burgemeester van Veghel in overleg met de Duitse autoriteiten een bekendmaking uitgevaardigd over de onmiddellijke aangifte van gewonde soldaten, lijken van soldaten en militaire uitrusting. Een exemplaar hiervan werd diezelfde avond nog door de politie bij het ouderlijk huis van de verdachte thuis uitgereikt en mondeling toegelicht. Maar dit was blijkbaar geen reden voor verdachte om het horloge van de gesneuvelde soldaat meteen aan te geven.

Verdachte en zijn vader kregen het blijkbaar toch een beetje benauwd en zochten trucs om de verdenking bij de politie weg te nemen. De vader van verdachte kwam op zondag 19 mei twee doosjes scherpe geweerpatronen bij de politie inleveren, waarover hij verklaarde ‘dat hij deze had gevonden in de omgeving van zijn woning’.

Toen op dinsdag 21 mei de politie de verdachte met vader en zijn zussen in de buurt van de boerderij in de gaten hielden, riep de verdachte tegen de politie ‘dat hij nog militaire goederen in zijn bezit had’. Die zouden door iemand uit Veghel op een zandweg zijn neergelegd en verdachte had deze bij hen in de stal gelegd. Verdachte overhandigde toen aan de ene politieagent een paar onderdelen van een machinegeweer en een leren patroontas. De andere politieagent vroeg toen weer aan verdachte of hij soms nog meer goederen van militairen in zijn bezit had, waarop hij ontkennend antwoordde. ‘Alstoen vroegen wij verbalisanten, om ons het horloge ter hand te stellen hetwelk hij had ontvreemd van den Hollandschen soldaat Vogelsangs die was gesneuvelde nabij de Boterpad vlak bij hem in de buurt. Hierop antwoordde de verdachte ‘O ja die heb ik nog en die zal ik wel even halen, waarop hij bedoelde horloge van een opkamer uit zijn woning haalde, en aan ons verbalisanten overhandigde’.

De politie stelde nu een officieel onderzoek in. Getuigen werden op 22 mei door de politie verhoord. De 65-jarige buurman van de verdachte, verklaarde dat hij zich met verdachte en nog vijf andere mannen (buurtbewoners en broers verdachte) op 1e Pinksterdag 12 mei 1940 omstreeks half 7 ophield op het Boterpad in de buurtschap Doornhoek onder Veghel. Ze hadden horen zeggen dat er ter plaatse een soldaat was doodgeschoten, en dat deze daar in een weiland lag. Op een afstand van ongeveer 9 à 10 meter zagen zij in een sloot langs een weiland een persoon liggen in soldaten uniform. De soldaat lag geheel bebloed op zijn rug dood in de sloot. Een paar meter van die dode soldaat lagen twee zakboekjes, welke door de andere mannen die bij hem waren, werden opgeraapt en bekeken. Wat ze er verder mee hebben gedaan, weet hij niet. Toen zij allen bij de dode soldaat stonden, zag hij dat verdachte een horloge uit het horlogezakje van die dode soldaat haalde en het horloge even bekeek. Aan het horlogezakje hing nog een stuk van de een horlogeketting, die vermoedelijk van te voren stuk was. Hij had niet gezien dat verdachte de horlogeketting heeft stukgetrokken. De verdachte stak het horloge in zijn zak en is met zijn broers naar huis gegaan. Een andere getuige uit het gezelschap meldde dat één van de zakboekjes toebehoorde aan soldaat Petrus A.A. Vogelsangs uit Bakel. Hij was nog even een eindje doorgelopen om te kijken of er nog meer dode of gewonde soldaten lagen, maar had verder niemand aangetroffen. De broer van verdachte verklaarde dat de sloot, waarin de soldaat werd aangetroffen, geheel droog was.

De burgemeester van Veghel die op verzoek van de Officier van Justitie inlichtingen over de verdachte verschafte, gaf aan dat hij geen dronkaard was en niet onder invloed was van sterke drank tijdens het vergrijp. Hij stond in de gemeente niet ongunstig bekend, en zijn financiële toestand was niet slecht. Hij was niet getrouwd en woonde bij zijn vader, die eigenaar was van een boerderij.

Op dezelfde dag dat het proces-verbaal was opgemaakt, op 24 mei, werd verdachte door de politie voorgeleid aan de Officier van Justitie en overgebracht naar het Huis van Bewaring in Den Bosch. Op 20 juni moest hij verschijnen voor de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch. Het vonnis van de rechtbank werd op 4 juli 1940 uitgesproken: schuldig aan diefstal en een gevangenisstraf van 2 jaar. Een zeer strenge straf werd gerechtvaardigd omdat hij zelfs na de uitreiking van de bekendmaking van de burgemeester van 17 mei bij hem thuis niet uit zich zelf aangifte van het horloge had gedaan.

De brief van de Reclassering aan de Rechtbank van 14 juni 1940, die verzachtende omstandigheden voor verdachte aanvoerde, had niet tot strafvermindering geleid. Op 26 augustus 1940 ging de veroordeelde in hoger beroep bij het Gerechtshof in Den Bosch. Zijn raadsman voerde familieomstandigheden als verzachtende omstandigheden aan in zijn brief aan de Edel Groot Achtbare Heeren. In het procesdossier van het Gerechtshof treffen we daarnaast brieven aan van oude werkgevers, die ontlastende verklaringen over het gedrag van de schuldige van vóór zijn veroordeling aflegden. Deze varieerden van ‘een sterk en ijverig werkman op wiens gedrag hij niets wist aan te merken, terwijl hij speciaal op het gebied van oneerlijkheid zelfs geen spoor heef kunnen ontdekken’ tot ‘als melkrijder bij de stoomzuivelfabriek gedurende acht jaar, een zeer eerlijk man, al de gelden der leden heeft afgedragen, dat al die jaren op geen enkele wijze op genoemde is aan te merken’. Ook al bleef de jonge boer schuldig aan de diefstal, uiteindelijkheden leidden de omstandigheden van de dader tot een half jaar strafvermindering.

 
Gesprek met Janus van Nunen op 15 april 2007.   Na de capitulatie bleef Janus van Nunen nog een week of drie in Den Haag. Janus: "We moesten iets te doen hebben. Ik moest plavuizen ‘gif leggen’ (vlak leggen) op straat. Toen ik daar mee bezig was, kwam er een Duitser op een zijspan aanrijden. Die vroeg “Who ist stadion!?”  Hij wees in drie straten: “dort, dort, oder dort!?” Ik wist er niks van. Haalde mijn schouders op. Hij keek heel lelijk. Of hij mij wou slaan. Ik keek naar de baas in de zijspan. Die had een goei gezicht. Hij vroeg het weer. Ik haalde mijn schouders weer op. Toen startte hij zijn motor en scheurde weg.

Ik lag ook een tijdje op vliegveld Ockenburg. Al die Kerozine. Van Liempd uit Veghel lag daar ook. Ik zeg tegen hem: “Al die kerozine, als ze er een bom op gooien, dan zijn we er geweest.” Op 27 mei 1940 mocht ik op de trein naar huis.”

Interview met Johan van Sleeuwen op 1 maart 2007 en door Jan Vervoort in april 2007.   Johan van Sleeuwen zat een week of vijf in het kamp in Luckenwalde. Johan: "Jas Vervoort was daar ook, die zat in een van de eerste vijf tenten. Een tent was voor 200 man, maar in sommige zaten er wel 400. Jas is een keer of drie flauwgevallen tijdens het appèl. Dan moesten we in rijen gaan staan – vijf man naast elkaar - en dan werden we geteld. Dat duurde wel een half uur. Er waren er wel meer die omvielen. Die gingen dan het ziekenhuis in totdat ze weer wat opgekalefatert waren met erpelsoep. Jas was infanterist, hij lag toen wel tegelijk met mij in Veghel gelegerd, maar op een andere plaats."

Vraag: "Wat moesten jullie de hele dag doen in het kamp?" Johan: “Niks doen, dan 5 meter van de afrastering afblijven. Daar stond stroom op en er waren kijktorens met gewapende bewakers. Het was drie keer per dag appèl, ’s morgens, ’s middags en om een uur of vijf ’s avonds. Dan telden ze of we er nog allemaal waren. Dat had weinig zin, want ge kost er toch nie uit. En herrie maken dat die Duitsers deden. Hard kwèken, da kosse ze. Maar we zijn niet mishandeld. De Polen wel, die werden afgeslagen, maar de Nederlanders zijn goed behandeld.
Een paar Polen hadden straf gekregen. Wat ze gedaan hadden, dat weet ik niet. Die moesten gepakt en met een gewicht op hun rug rondlopen door de hoefslag van de paarden, het had geregend en daar stond water in. En dan moesten ze dekken, plat gaan liggen, en als ze dan niet plat genoeg lagen dan stampten de Duitsers met de kolf van het geweer op de rug. Dat heb ik zelf gezien. Er werden er elke dag begraven, elke dag.

Uit Zijtaart zat ook Driek van Toon van de Linden in Luckenwalde, hij was grenswacht geweest. Johan: “Ik lag in tent 14, de laatste tent, en Driek in tent 7. Ik zag hem op de hoek van de tent zitten. Ik zeg: ‘potverdorie Driek, wa bende nou aan het doen?’  Hij zat enne gruune erpel in schijfjes op te eten. Die had hij met een houtje van achter de gaas uitgehaald. ‘Da ziede toch,’ zei Driek. "Moette ok ’n stukske?" "Nee," zei ik. "Dan hedde nog ginne honger," zei Driek. We kregen 's morgens wat brood en 's middags een paar erpel met water, erpelsoep noemden we dat."

Johan somde namen op van bekenden in Luckenwalden: "
Jas van Zutphen en Jan Dirks uit Veghel, Jan Pepers, Jas Vervoort en Driek van de Linden uit Zijtaart, Jas Vissers (Veghel). Die ging ’s morgens om vijf uur mee erpel schellen, dan kreeg hij een bord erpelsoep extra."

Verteld door Harry van Boxmeer op 15 april 2007.   Bert (van Tinus) van Boxmeer heeft ook in dat kamp gezeten. Harry van Boxmeer vertelde wat hij van zijn broer Bert hoorde: “Nederlanders werden er goed behandeld. De Jappen (moet zijn Polen -mva) moesten met stenen op hun rug rondlopen. Ze kregen er weinig te eten, groen erpel en groene kolen. Onze Bert vertelde over Jo Hoek, dat was ene hele dikke mens, die kos onderhand zijn neus snuiten met het vel van z'nne buik.”

Verteld door Jans van de Pol - Vervoort op 17 april 2007.   Jans Vervoort hoorde van haar broer Janus (Jas): "In Luckenwalde lagen Nederlandse, Franse, Belgische soldaten.‘s Avonds kregen ze te eten, erpel in de schil gekookt. Die lusten ze niet, maar na vijf dagen hadden ze honger en aten ze alles. Sommigen haalden zelfs geschimmeld brood van de vuilnisbelt. ‘s avonds kregen ze te eten en ‘s morgens niet. Maar je kon niks bewaren voor ‘s morgens, je moest alles ‘s avonds opeten, want als je ‘s nachts een homp brood in je jaszak had, dan was de kans groot dat die er ‘s nachts uitgejat werd."

Verteld door Jans Van de Pol - Vervoort en Jan Vervoort op 17 april 2007 en door Jan Vervoort tijdens een interview met Johan van Sleeuwen in april 2007.   Half juni werden de krijgsgevangen uit Luckenwalde vrij gelaten, waaronder uit Zijtaart Johan van Sleeuwen, Jas Vervoort, Bert van Boxmeer en Driek van de Linden. Jas Vervoort was een dag eerder weg dan Johan. Ze riepen af wie er Limburgers waren. Ook Brabander Jas Vervoort stak zijn vinger omhoog en mocht met de Limburgers mee vertrekken. Ze moesten gelijk in een wagon van een trein er werd hun niet verteld waar ze naar toe gebracht werden. De wagon was verduisterd en ze konden niet naar buiten kijken. Toen de trein stopte en ze eruit gelaten werden, zagen ze een bordje ‘Enschede’, toen wisten ze pas waar ze waren. Jas Vervoort werd daar ingekwartierd, mocht er douchen, kreeg schoon ondergoed, kleren, goed en lekker eten. ‘s Anderdaags mocht hij naar huis. Jan Vervoort: “Op het station in Den Bosch is toen iets gebeurd. Ons vader zei: “als dieje mens er niet geweest was, dan was ik er niet meer geweest.” Maar ik weet niet wat er gebeurd is.” Anna van Eijndhoven (toen de vriendin van Jas) vertelde: “Ik zie hem zo nog aankomen in zijn lange jas, hij was gruwelijk mager geworden en had al een flinke baard.”

Interview met Johan van Sleeuwen op 1 maart 2007 en door Jan Vervoort in april 2007.    

"Op een gegeven moment mochten we vanuit kamp Luckenwalde naar huis. Maar dat was al een keer of vier eerder beloofd en elke keer moesten we dan om 5 uur onze spullen weer inleveren. Dus de moed, die ging er uit. Maar op zekere keer kregen we bericht dat we wel naar huis moesten. Ik ben toen ‘s zondagsmiddags in Almelo aangekomen. Het volk stond rijen dik langs de weg te kijken naar de Nederlandse militairen die terug kwamen. We kregen sigaretten en kwatta’s. Jas Vissers zei tegen een meisje: “Och meidje kom ik eens hier, dat ik jouw ’n kusje geef. Die naaide eruit.” Rijen dik stond het volk. Ik werd ingeschreven en kreeg traktement van het leger.

Ik werd ingekwartierd bij een leraar van de HTS, de heer Visser. Overal zaten ze met tweeën, maar hij had mij alleen. En toen moest ik daar in bad. Die mens ging met mij in bad en ontsmetten, hij was secuur. Ik kreeg splinternei ondergoed van hem, het mèn waar gelijk verrot. En ik kreeg een nieuw kostuum en ging mee om te passen dat het niet te groot was. Hij zei na het wassen: “En nou gaan we lekker eten, maar je moet wel voorzichtig zijn met eten, je moet niet te vet eten.” Dat hadden ze hem verteld, dat hij ons moest waarschuwen. Die mens was ontzettend in de weer. “En nou stappen we in de wagen.” Hij had een auto. Hij bracht mij naar de kapper en hij wachtte totdat ik geknipt en geschoren was en betaalde het gelijk. En toen gingen hij met mij naar het postkantoor en daar mochten wij allemaal een telegram naar huis sturen. Daar mocht niet meer op staan als ‘Ik ben in Holland. Ik ben zo thuis.’ Dat telegram kwam een uur of drie later aan, dat kwamen ze op de fiets brengen. En ons vader die ging met alle geweld op de fiets naar Veghel, naar Van Houten, de horlogemaker, daar was ons mam (zijn vriendin), en hij zei: “Johan is zo thuis, hè.” De hele dag had hij rond liggen lopen. Hij had de hele nacht niet geslapen. Weer de hele dag wachten. Er kwam maar niks. Hij fietste maar rond, zeiden ze.

’s Woensdags ben ik thuis gekomen. We werden tot aan de waterlinie gebracht, ergens boven den Bosch, en vanaf daar met de bus naar Den Bosch. Verder moesten we zelf maar zien om thuis te komen. Een vrachtwagenchauffeur uit Gemert vroeg: “Jongens waar moeten jullie naar toe?” “Naar Veghel.” “Stap maar in.” Ik was de eerste die uit moest stappen in Veghel. Ik kwam om half 2 ’s middags thuis en het lag gelijk op bed. Ik tikte tegen de opkamerraam. Ze kwamen er gelijk in een keer uit. Achter ging de deur open. Onze pap van de kook. Ik kon niks zeggen. Alles kwam omhoog. Dat kunde wel vertellen, maar als ge dè niet meemaakt... Ik heb lang gezeten voordat ik iets kon zeggen. Ons vader zei: “Kleed oe eigen maar eens om en waaast oe eigen maar eens goed en dan vatte mar een boterham, en dan ziede maar vlug da ge in Veghel bent, want die zitten al lang te wachten.”

Nou en toen ben ik op Veghel aangedaan. En toen waar ik bekant in Veghel aan het huis van Chris van Hoof en ik zou zo omgedraaid hebben. Ik dacht, dadelijk begint dezelfde ellende als bij ons. Maar ik denk ik moet doorzetten. Ik ging gewoon achterom. Ze hadden mij al aan zien komen. De deur vliegt open en mijn meid vloog me om m’n nek en schreuwen, dè snapte wel. Maar schoonvader, die was veel erger. Die ging toch tekeer, en schreuwen! Ik kom binnen en ging op een stoel zitten en daar zaat ik. Ik kende m’n eigen gewoon nie, ik kos niks, het was krek of ik helemaal machteloos waar. Daar hebben ’n wijl gezeten en Chris Van Hoof dat was zo’n hele secure mens - als je afscheid nam, dan een handje geven en dan vertrokte hè. Ja, en nie anders, echt nie. Hij was heel streng. En onderhand was ik toch aan het praten gekomen. En schoonvader zei onderhand, nadat hij zelf uitgeschreuwd waar, ik vergeet dè nooit meer, op mijn sterfbed zal ik er nog aan denken.” Johans onderlip trilt als hij dit vertelt: “Opa was altijd zo náauw, maar nou…“Witte wa, godde gullie mar samen het Binnenveld in. Ga samen maar wat wandelen. Dan zijn jullie samen rustig onder elkaar en dan zal het hendig rustig worden. We zien wel wanneer gullie terug komt."  Ja, en wij daar achter die hooimijt, vinde da gek, van die jongelui. Maar ja, daar gebeurde niks, want ho, nee, ik heb tien jaar naar de meid gegaan, maar nee, dat was er vroeger niet bij. Dat durfde ik niet.”

Doc. GAvB.   15 juni 1940: 'Broodkaarten ingevoerd, 200 gram per man in 7 dagen. Landarbeiders kregen een broodkaart meer in het drukke seizoen. Mannen die hier geen werk hadden, moesten naar Duitsland gaan werken. Steun bestond toen nog niet.'

Gesprek van Marc van den Berkmortel met Tijn en Mien van den Tillaart op 13-2-2011   Tijn en Mien van den Tillaart noemen de broodkaarten (3 ons brood per dag per persoon), kleding-bonnen (bij aanschaf van nieuwe kleren of schoenen de oude meteen inleveren).

Ook de boeren ontkwamen niet aan nieuwe regelgeving: zij werden verplicht om hun grasland te ‘scheuren’, hierop dienden granen verbouwd te worden om te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar bijvoorbeeld rogge om brood te bakken. Naast dit scheuren van grasland werd boeren verplicht om 10% van hun areaal in te zaaien met koolzaad. Dit koolzaad was nodig voor de consumptie van olie. Door de schaarste liepen de prijzen op, wat weer veel zwarthandel veroorzaakte. De bezetter probeerde met regels deze zwarthandel aan banden te leggen. Afhankelijk van de grootte van een gezin mochten er 1 of 2 varkens geslacht worden.

Door deze regels ontstond er een levendige handel in bonnen, waar veel mensen ook weer geld aan verdiend hebben. Eieren kostten in de zwarte handel fl. 1,= per stuk, een pak shag fl. 10,= (normale prijs fl. 0,70).


Verteld door Harrie van Asseldonk op 25 september 2007; Het Huisgezin d.d. 15-6-1940.  





















Op 15 juni 1940 werd ook Harrie van Asseldonk gevormd. Hij herinnert zich dat alle vormelingen op een platte paardewagen naar Veghel gebracht werden om daar gevormd te worden. Ze kregen een scapulier en gekleurde lapjes voor het scapulier, die werden op hun schouder gelegd.


Gesprek met Janus van Nunen op 15 april 2007.   Toen Janus van Nunen uit Den Haag terugkeerde, zei Toon van Zutphen tegen hem: “Je krijgt een Ausweiss, dan moet je je in Amersfoort melden en dan mag je meteen weer naar huis. Anders moet je naar Duitsland gaan werken.” Ik ging me maar melden, anders zou ik onder moeten duiken. Ik kwam in Amersfoort bij de Duitsers, allemaal mannen in uniformen en ik dacht: hier is het niet goed. Ik kwam langs mensen die er gevangen zaten met gevangenkleren aan. Ik moest bij de letter N zijn, van Van Nunen. Daar zat een Duister met een platte pet en die gaf een stempel op mijn ausweiss. Toen mocht ik gaan. Voordat ik er uit was, werd ik vier keer aangehouden door de Duitsers, die mijn Ausweiss wilden zien. Ik mocht elke keer door. Ik had grote schrik. Ik ben op een draf naar het station gelopen. Vanaf het station in Veghel ben ik te voet naar huis gelopen. Ik kwam langs het café van Jan van de Biggelaar. Die zei: “Janus komt een glaaske bier vatten. Vertel ‘s wa ge allemaal meegemaakt hebt in Amersfoort.” Dat deed ik, maar ik moest ok nog weiter lopen, op hous oan.”


Het Huisgezin d.d. 20-6-1940.  

Onze militairen zijn op één na, die nog in een Duitsch ziekenhuis verpleegd wordt, allen weer thuis. Voor de R.K. gevallenen werd in de parochiekerk een plechtige H. Mis van Requiem gecelebreerd waarna uitvaart en begrafenis plaats had op het R.K. Kerkhof.

Inv. nr. 1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 28 juni 1940.   Het is de eerste keer dat de gemeenteraad bijeen is na het uitbreken van de oorlog. De burgmeester memoreert dat voor zover bekend alle Veghelse mannen die in het leger dienden ongedeerd teruggekeerd zijn, behalve enkele gewonden en een aantal wier lot en verblijfplaats nog niet bekend zijn. Het oorlogsgeweld heeft wel het leven geëist van enkele burgers. Ook de militairen die op Veghelse grond sneuvelden worden herdacht. Veel inwoners hebben schade geleden aan gebouwen en andere eigendommen, vooral door het springen van de verschillende bruggen. “Wij mogen vertrouwen, dat in het komende tijdvak van wederopbouw de geslagen wonden weer zullen worden herstelt, en dat spoedig van Rijkswege door beschikbaarstelling van de noodige gelden hulp zal worden verleend om het herstel krachtig te kunnen aanvatten.”

 
Het Huisgezin, 16 juli 1940   Zijtaart. Alhier heerscht onder de schoolgaande jeud in ernstige mate de mazelen. Sterfgevallen kwamen echter nog niet voor.

 
De Eindhovensche en meierijsche courant d.d. 27 juli 1940  

De brug over sluis 4 in Veghel is weer hersteld.

 

Foto: collectie van Harrie Vervoort.   Leden van de RKJB hielpen in de zomer van 1940 bij het puinruimen van de boerderij van Narus van de Sanden. Tweede van rechts is Jas Vervoort, nog niet lang terug uit Luckenwalde.

Rapport en foto: collectie Erna van den Elsen, Boxtel. Bericht over zuster Theodorica: mededeling van Bea van Zoggel d.d. 14 december 2007 die het van haar moeder hoorde.    Het schoolrapport van de zevende klas van de meisjesschool van Maria Thijssen, geboren in 1926.




Het rapport is ondertekend door zuster Theodorica. Van zuster Theodorica was bekend dat ze een geweldig goede onderwijzeres was, maar ze had zo haar nukken. Ze had altijd favorieten in iedere klas. Behoorde je tot dat groepje, dan zat je gebeiteld. Was dat niet het geval, dan had je het moeilijk. Ze gaf les aan de 5e, 6e en 7e klas. In de 7e Klas zaten meisjes die niet door mochten leren in Veghel. Meestal betekende dit dat ze niet naar de huishoudschool mochten. Dan kregen ze nog een jaar les in naaien en andere huishoudelijke zaken en vervolgens werden ze van school gehaald om thuis of elders te gaan werken.

Inv. nr. 1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 7 augustus 1940.   De gemeenteraad besloot op 7 augustus 1940 om twee lokalen in het gemeentehuis te verhuren aan de distributiedienst.

Inv. nr. 1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 7 augustus 1940.   Raadslid Adrianus Jzn van de Ven zegt dat het meermalen voorkomt dat mensen uit Eerde en Zijtaart na geruime tijd gewacht te hebben nog niet geholpen worden en door het sluiten van het distributiebureau ‘s middags of des anderen daags nog eens terug kunnen komen. Hij zegt dat de regeling nergens zo zot is als in Veghel. De burgemeester antwoordt dat getracht zal worden om de distributiekaarten op bepaalde tijden ook te Zijtaart, Eerde en Mariaheide uit te gegeven. Hij is er niet mee eens dat de distributie in Veghel slechter is dan elders.

De Gelderlander, 10 augustus 1940.   'Benoemd tot Rector te Zijtaart (Liefdegesticht) den Weleerwaarde heer L.N. van Delft.'

Doc. GAvB.   Aantekeningen van Graard van Boxmeer:

10 augustus 1940: 'Alle bruggen over de Zuid-Willemsvaart weer opgeknapt. Scheepvaart lag stil, er was geen voer of mest. Maar er was ook geen benzine of olie. Voor de landbouwer kwam de benzine op de bon, tot 14 augustus 1940 kreeg ik 25 liter, prijs fl. 0,19 per liter. Petroleum kregen wij 20 liter, prijs fl 0,11 per liter, dit alles op de bon. Wij hadden toen een voorraad van 50 liter benzine en 30 liter petroleum. Alles werd beperkt wegens gebrek aan voedsel.'

24 augustus 1940: 'Prijzen als volgt (oorlog): mestkalveren 0.40 - 0,45 per kg, vette varkens 0,25 - 0,30 per kg, biggen fl. 8,-- tot fl. 14,-- per stuk. Mocht men het nog ooit beleven, zorg dan voor voorraad op elk gebied.'

 
Het Huisgezin, 13-08-1940  

Zijtaart. De smid M. B. (= Martinus Bosch) alhier, werkzaam bij van Tiels draadfabrieken te de Donk had bij het mastiekgieten het ongeluk zoodanig met deze gloeiend heete massa bespat te worden, dat handen, armen en aangezicht ernstig werden verbrand.

Kasboekjes van de rijvereniging in bezit van Cor Coppens.    Onder de bezetting draaiden de verenigingen aanvankelijk gewoon door. De rijvereniging ging op 2 september 1940 nog op concours naar Heeswijk, daarna waren er nog concoursen in Uden en in Eerde.

Verteld door Harrie en Annie van Asseldonk op 25 september 2007, aangevuld met gegevens uit de parochieregisters; de foto komt uit de collectie van Erna van den Elsen uit Boxtel.   In deze jaren ging het er ooit op tussen Zijtaart en Soffelt. Op een keer was An van Asseldonk aan het vechten met An van Toon van de Hurk. Harry van Sleeuwen riep tegen Jan, dat was er een broer van: "Slaat 'r op mi oe klompen. Die zijn wel duur, maar niet te duur voor zoiets." 

Op een andere keer was Bertje van Toon Thijssen (zie foto)afgeslagen door grote jong van Soffelt. Annie: "Hij lag in de sloot bij hun thuis, geschopt en geslagen en hij bloedde aan zijn kop. Ik zag hem daar liggen, toen ik van school af kwam. Dat heeft toen grote indruk op mij gemaakt. Het was geen sterke jongen. Hij is ook jong gestorven." Bertje was gedoopt op 12 juli 1925 en hij werd op 5 mei 1945 begraven. Hij stierf aan TBC.

Doc. GAvB.   14 oktober 1940: 'Petroleumzegels uitgegeven, wij kregen 48 liter, dit voor heel de winter, eerder hadden wij al 30 liter. Carbiet was vrij.'

Willem van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer (Oirschot, oktober 1984) 75.    Met mijn haverproefveld van de Jonge Boerenstand op de grond thuis haalde ik in de zomer van 1940 de eerste prijs. Ik liet een proefveld aardappelen bij Van Lankvelt achter vanwege vroegtijdig vertrek. Na de drukste periode op de boerderij kreeg ik er ontslag. Dat was de eerste keer in acht jaar knecht spelen. Het kwam omdat ik een keer gevloekt had. Van Lankvelt waren hele lieve mensen en hadden een voorbeeldig huwelijk, ze konden geen ongepast woord dulden. Hij dacht mij een zware straf toe te moeten delen en daarom moest ik op slag het huis uit. Ineens had hij me niet meer nodig, met de lage huur was geen rekening gehouden. Ik was ineens te slecht om de overeenkomst voor een jaar vol te maken. Misschien ergerden zij zich aan de oorlog, die hun toekomst in gevaar bracht. Ik schrok erg, het kwam aan als een doodstraf. Maar dat duurde maar één minuut en toen juichte ik van blijdschap, want nu zouden ze mij bij ons thuis wel een betere kans geven. En waarachtig thuis waren ze er ook blij mee. Ik vond hierna werk op de Bata boerderij in Best.

Inv. nr. 1103, notulen van de gemeenteraad, d.d. 21 november 1940.  

Op 7 augustus 1940 had het raadslid Adrianus Jzn van de Ven al aandacht gevraagd voor het schoonhouden van een tweetal lopen te Zijtaart, die bijna dicht zaten. Op 21 november wijst hij op de onhoudbare toestand van ‘den Zondveldschen loop’. Hele stukken land en van de weg staan daar onder water en er gebeurt maar niets. De burgemeester geeft een uitvoerige uiteenzetting van het verloop van het ontwateringsplan Lieshout Veghel, en de problemen met sommige belanghebbenden die een goed oplossing onmogelijk hebben gemaakt. Van de Ven zegt op het ogenblik nog geen grote loop te willen hebben. De schoren, welke onder Lieshout liggen, zijn groot, terwijl die onder Veghel maar klein zijn. Die schoren dienen vergroot te worden. Hij wist op een nieuw plan van Lieshout dat het water in de richting Boerdonk wil afvoeren.

De burgemeester zei dat de gemeente in de afgelopen jaren tal van waterlopen heeft geveegd, die eigenlijk door de aangelande eigenaren geveegd hadden moeten worden. Dat gebeurde tijdelijk als werkverschaffing. Van de Ven zag hierin weer eens een bewijs dat voor de boer weinig of niets wordt gedaan. “Als het voor de straat is,” zegt hij, “kan alles en kost het nooit teveel. Zo gaat het hier altijd.” Andere leden van de raad protesteren tegen deze opmerking, de boeren worden slechts aan hun verplichtingen herinnert. Van de Ven: “Er zijn verschillende zaken voor de mensen in de straat, zoals de vuilnisophaaldienst, welke toch ook heel wat kost, maar daar wordt hier nooit iets van gezegd. Als het voor de straat is, moet het er altijd komen en wordt er niet op de kleintjes gelet.”

Nieuwe Tilburgsche Courant, 15-11-1940   Op 2 december 1940 vierde J.M. Diels, rector te Zijtaart, zijn koperen priesterjubileum.  (Diels was toen echter al opgevolgd door rector Van Delft).

Eindhovensche en Meijerijsche courant, d.d. 12-12-1940   De collecte ten bate der R.K. Universiteit heeft te Zijtaart f 54 opgebracht.

BHIC, toegang 7698, archief van de gemeente Veghel.   De lijst van militairen uit Zijtaart van de lichting van 1940 die om vrijstelling verzochten:

Naam

Geboren

 

Ouders

Adres

Beroep

Vrijgesteld wegens

Martinus Antonius Kremers

2-1-1920 te Veghel

Wilhelmus Kremers en Maria Vervoort

Ouders: Zijtaart G 47

opperman

kostwinnerschap

Johannes Richardus van de Rijt

1-8-1920 te Veghel

Hendrikus van de Rijt (overleden) en Hendrika Johanna van den Hoogen

Ouders: Doornhoek G 55

landbouwer

Persoonlijke onmisbaarheid

Antonius Henricus Vervoort

1-7-1920 te Veghel

Engelbertus Vervoort en Hendrika Josephina van de Ven

Ouders: Doornhoek G 37

landbouwer

Geschikt, geen reden voor vrijstelling


Bouwstijlen - Thema's - Groei - Organisaties - Veldnamen
Afkortingen - Toelichting verenigingen - Toelichting Huizen - Toelichting Kroniek - Downloads