Kroniek van het jaar 1698
R93, fol. 344 (11-8-1698);
R94, fol. 61v (24-3-1703) |
|
Steven Gerrit Stevens Burgers was 15 jaar, toen zijn vader in
1634 het huis kocht, dat nu adres
Leinserondweg 19 heeft. Hij
bleef er na zijn huwelijk met Jenneke, dochter van Evert Aert
Evers, wonen. Op 8 maart 1675 erfde Steven, inmiddels 56 jaren
oud, het ouderlijk huis.
Steven Burgers bezat ook nog een
boerderij aan het Middegaal. Dat verhuurde hij aan Aert Goorts,
die er zijn schoonzoon Hendrick Willems van Dijk liet wonen. Op
kerstmis 1697 had Steven Burgers Aert Goorts laten weten dat hij
de huur die op Pinksteren 1698 afliep niet zou verlengen.
Hendrick van Dijk weigerde echter te vertrekken. Op 9 juli 1698
kreeg Hendrick een gerechtelijk bevel het huis te verlaten, maar
hij verzette zich met geweld, en een maand later zat hij er nog
in.
Misschien moest Hendrik van Dijk uit het huis vanwege een
huurachterstand, want hij had ook een achterstand in het betalen van de
verponding, een landsbelasting die door de gemeente geïnd werd,
en vervolgens aan de Den Haag afgedragen. Vanwege die schuld
werd zijn koren dat op het veld stond op 9 augustus 1698
openbaar verkocht, door… Steven Burgers, zijn huisbaas. Aert
Goorts en zijn schoonzoon Hendrick van Dijk waren niet blij met
de gang van zaken en hun woedde richtte zich nu op Steven Burgers.
Twee dagen later, op 11 augustus, ging Steven ’s morgens
met paard en wagen en een ploeg mensen op weg om dat koren te
gaan maaien. De ploeg bestond voornamelijk uit familieleden:
Steven had zijn twee ongetrouwde
zonen Evert en Willem bij zich, oud 40 en 37 jaren. Verder waren
zijn twee schoonzonen komen helpen: Jan Jan Lamberts van en
Bergh uit Erp, oud 50 jaren, die was getrouwd met zijn dochter
Maria, en Thonij Jan Hendrik Ariens, oud 40 jaren, die was
getrouwd met zijn dochter Anneke. Jan van de Bergh had zijn
zoontje Jan, oud 13 jaren, meegebracht. Verder was Grietje
Hendricks er bij, oud ongeveer 20 jaren.
Steven Burgers vertelde
later die dag tegen de schepenen van Veghel wat er die dag
gebeurde. Hij verklaarde dat hij “komende met zijn kar als voor
omtrent de huijsinghe van Peter Lambert Dircks, dat hem aldaer is
ontmoet Aert Goorts dewelke willde hebbe dat hij deponent
(Steven) met zijn kar soude stil staan, hem seer drijgende om dit of dat te
doen. Waer op hij eerste deponent om hulp riep ende wederom
voort vaerende hij Aart Goorts voorscreven hem deponent wederom dede stilstaan voor het huijs van Gijsbert Jan Teunis de
Smidt, hem dreijgende als voore en alsoo vervolgens koomende
ontrent de huijsinge voorscreven.
De hele ploeg verklaarde gezamenlijk
“dat dese morgen ter plaatse voorscreven het verkogte kooren
hebben helpen afmaeijen en opbinden ende dat mede doende zeijnde
dat op haar een schoot gelost is komende van de erven en uijt de
graaf van Aert Goorts voornoemt, de schoonvaeder van
gemelte Hendrik Willems van Dijck door de hegge waermede ende
waer van hij eerste deponent (Steven Burgers) geraekt is in
zijnen linkerbeen, en heeft daer van behouden een blauwe blek,
dat meede hij darde deponent met name Willem Stevens daer van
geraakt is in de regter zij en heeft daer van behouden twee
roode plakken naa ‘t welke zij deponenten terugge zijn gegaan
naer de voors(creven) graeff, dog se hebben niemant aldaer
gevonden ende dewijle zij haere drie paarden door het schieten
verschrickt zijnde moeste vast houde, dat daerom de dader niet
en hebben kunnen vervolgen.
Verder verclaeren zij gesamentlijcke
deponenten dat wederom aan haer werk gaande en zijnde, als doen
voor de tweede maal van deselfde plaats op haar geschooten is, waardoor hij eerste deponent
(Steven Burgers) geraekt ende gequest is met hagel
aan zijn slinkerhant tussen de twee voorste vingers, dat het
bloet daer op aenstonts is gevolgt, dat mede Jan Jan Janse
(Steven's kleinzoon van 13 jaar) daar door geraekt is ende gequest in de
kuijt van zijn regter been. Naar alle het welke zij deponenten
haer werk gestaakt hebben.
Wijders verclaren Willem Stevens, Jan Jan Lamberts, Jan Jan
Janse zijn soon, ende Margrietje Hendricks, dat sij bij haar werk
stil staande gesien en gemerckt hebben dat den daader wederom
voor de derdemaal in de graaff quam, waerop zij naer de graeff
zijn toegegaan ende heeft hij Willem Stevens als doen gesien dat
daer in was Hendrick Willems van Dijck, hebbende een roer in de
handt waermede hij haer siende aenkoomen is gemelte Hendrick
Willems van Dijck uijt de graeff geklomme en eweg geloopen,
roepende hij Willem Stevens hem nae: “Voogel, ik kan jou nu.”
Verclarende mede Jan Jan Lamberts, Jan sijnen zoon ende Margriet
Hendricx hem te hebben sien wegloope met het roer, dogh dat
gemelte Hendrick Willems haar t’ eenemael onbekent is.
Getuijgende mede gemelte stadthouder Gerardt Vermeule, scheepen
en chirurgijn, ende dat in haer presentie den hagel uijt de
bloedige handt van Steven Gerrits te zijn gehaalt en dat gemelte
gequeste persoonen haere teekenen haar hebben vertoont en bij ‘t
passeren desen haer te zijn gebleken."
|
R93, fol. 361v (15-11-1698) |
|
Schepenen en de vorster van Veghel verklaren op verzoek van de
hoogschout “dat wij op het te kennen geven van Jan Dielis
Willems ons gisteren avont hebben vervoegt alhier aen den
Doorenhoeck omtrent de woninge van Jan Joorden Donckers
(Doornhoek 4), en aldaer hebben doot gevonden Willem Dielis
Willems (Pastoor Clercxstraat 1), leggende met het hooft in de
graaff ende voeten op de wal, niet anders kunnende oordeelen,
als dat den overleedenen, van een vallende sieckten, die hij
dickwijls onderworpen was, aldaer naar huijs gaande is
overvallen geworden ende buijten zijn kennis geraakt, en alsoo
voorover vallende in het water gestort.”
|
|